Als onderbouwing van het verzoek is namens de GI naar voren gebracht dat de kinderen met spoed uit huis zijn geplaatst na een melding van Veilig Thuis over ruzie tussen de moeder en haar ex-partner. Ook al is hun relatie beëindigd, zij woonden daarna langere tijd noodgedwongen nog samen. De ex-partner weigert tot op heden te vertrekken uit de woning en kan ook nergens anders terecht. De moeder kan hem ook niet uitschrijven.
[de minderjarige 1] heeft in november 2024 op school verteld dat de ex-partner tegen haar, [de minderjarige 2] en de moeder schreeuwt en dat zij dan op haar kamer in elkaar kruipt. Gelet op eerdere incidenten en Veilig Thuismeldingen is toen een spoedmachtiging uithuisplaatsing verzocht.
Bij beide kinderen zijn signalen dat zij last hebben van wat zij hebben meegemaakt. [de minderjarige 1] geeft aan dat zij ‘een druk hoofd’ heeft en piekert veel. De gebeurtenissen van vroeger, zoals ruzies tussen haar ouders, komen steeds vaker naar boven.
Bij [de minderjarige 2] is sprake van loyaliteitsproblematiek. Zij heeft soms driftbuien, waarbij zij schreeuwt en met dingen gooit. Het lukt de moeder dan moeilijk om haar te kalmeren.
Sinds de uithuisplaatsing hebben de ouders beter contact met elkaar en doen zij hun best om zich in bijzijn van de kinderen niet negatief uit te laten over de andere ouder. Verder hebben zij zich gehouden aan de afspraken over de omgang tussen de moeder en de meisjes. De ouders hebben enige tijd ouderschapsbemiddeling gehad, maar krijgen nu opvoedondersteuning van [hulpverleningsorganisatie] .
Ondanks de verbeteringen kan de moeder de veiligheid van de kinderen niet waarborgen vanwege de onvoorspelbaarheid van haar ex-partner. Zij geeft aan zich niet veilig te voelen bij hem en wil juridische stappen nemen om hem uit de woning te krijgen. Het is echter de vraag of hij hen dan met rust zal laten.
De komende periode moet de opvoedondersteuning voor de ouders worden voortgezet en moet er verder gewerkt worden aan de doelen. Ook moet de begeleiding en weerbaarheidstraining van [de minderjarige 1] van [hulpverleningsorganisatie] worden voortgezet. Daarnaast moet blijken wat de moeder en de kinderen nodig hebben, zoals therapie, een weerbaarheidstraining of eventueel woonruimte waarvan de ex-partner van de moeder niet op de hoogte is.