ECLI:NL:RBNHO:2025:197

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
C/15/360179 / KG ZA 24-734
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopig gebruik van huurwoning toegewezen aan de vrouw in kort geding

In deze zaak, die op 24 januari 2025 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vorderde de vrouw in kort geding dat de man de huurwoning binnen zeven dagen zou ontruimen, zodat zij met haar drie kinderen de woning alleen kon gebruiken. De vrouw stelde dat de situatie in de woning onhoudbaar was geworden door de spanningen tussen haar en de man, die regelmatig dronken thuis kwam en zich niet om de kinderen bekommerde. De man voerde verweer en stelde dat hij niet in staat was om op korte termijn andere woonruimte te vinden. De voorzieningenrechter oordeelde dat beide partijen contractueel medehuurder van de woning zijn en dat de situatie waarin zij samen in de woning verblijven onwenselijk is, vooral voor de kinderen. De voorzieningenrechter besloot dat het belang van de vrouw en de kinderen zwaarder weegt dan dat van de man. De vrouw kreeg het recht om met de kinderen in de woning te blijven, terwijl de man de woning binnen twee maanden na betekening van het vonnis moest verlaten. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval de man niet aan deze beslissing zou voldoen. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien partijen nog echtelieden zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/360179 / KG ZA 24-734
Vonnis in kort geding van 24 januari 2025
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.J. van de Pol te Haarlem,
tegen
[de man],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S. Biskanter te Haarlem.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met drie producties
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met vier producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de vrouw.
1.2.
Voor de mondelinge behandeling op 10 januari 2025 zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. Van de Pol voornoemd en de man, bijgestaan door mr. Biskanter voornoemd.
1.3.
De advocaat van de vrouw heeft tijdens de zitting verzocht om de producties die door de man waren overgelegd buiten beschouwing te laten. Zij heeft er op gewezen dat deze stukken binnen de in artikel 6.2 van het procesreglement bepaalde termijn van uiterlijk 24 uur voor de zitting waren ingediend.
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de betreffende producties buiten beschouwing gelaten worden.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 12 augustus 2023 in Portugal gehuwd. Dit huwelijk is niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand in Nederland. De relatie is medio 2024 geëindigd.
2.2.
Uit de relatie tussen partijen is één thans nog minderjarige dochter geboren, [minderjarige].
2.3.
De man heeft uit een eerdere relatie twee zoons, [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. De vrouw heeft uit eerdere relaties nog een zoon, [betrokkene 3] (22 jaaar oud) en een dochter [betrokkene 4] (16 jaar oud). [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [minderjarige] wonen bij de vrouw.
2.4.
Sinds februari 2019 bewonen partijen een huurwoning aan de [adres] [plaats] (hierna: de woning).
De huur werd altijd afgeschreven van een bankrekening van de vrouw. De man maakte voor het betalen van de huur geld over op de rekening van [betrokkene 4].
2.5.
Met ingang van oktober 2024 heeft de man eenzijdig woningbouwvereniging Elan Wonen opdracht gegeven de huur voortaan af te schrijven van een bankrekening op zijn naam. De vrouw heeft getracht deze wijziging bij Elan Wonen terug te laten draaien, maar dat is niet gelukt.
2.6.
Partijen bewonen nog samen de woning.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vrouw vordert samengevat – dat wordt bepaald dat de man de woning binnen 7 dagen na het vonnis moet ontruimen, met medeneming van zijn kleding en persoonlijke goederen en dat de vrouw met haar drie kinderen bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
De vrouw stelt dat zij spoedeisend belang heeft bij haar vordering omdat de situatie in de woning tussen partijen onhoudbaar is geworden en dat de kinderen, en met name [minderjarige], de dupe zijn van de spanningen tussen partijen. Zij voert aan dat partijen niet meer met elkaar praten en dat de man komt en gaat wanneer hij wil, regelmatig dronken thuis komt en dan begint te schreeuwen en zich niet bekommert om de kinderen.
3.3.
De man voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
De man vordert dat wordt bepaald dat hij bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning, met het bevel dat de vrouw de woning moet verlaten en deze niet verder mag betreden behalve met toestemming van de man.
3.6.
De man stelt dat het voor hem niet mogelijk is op korte termijn andere woonruimte te vinden, omdat hij nog bezig is de kosten van het huwelijk af te betalen en nog een flinke schuld aan de Belastingdienst moet betalen, waarvoor hij in onderhandeling is over een betalingsregeling. Hij verklaart dat het hierdoor voor hem niet mogelijk is om een kamer te huren en dat hij sinds september 2024 wel staat ingeschreven bij Woningnet voor een sociale huurwoning, maar dat hij voorlopig nog niet aan de beurt is voor toewijzing van een woning. Hij stelt dat het voor de vrouw met de kinderen gemakkelijker moet zijn om op korte termijn vervangende woonruimte te vinden.
3.7.
De vrouw voert verweer op de gronden die zij in conventie heeft aangevoerd.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie vormen elkaars spiegelbeeld. Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding de vorderingen gezamenlijk te beoordelen en te beslissen.
4.2.
Vast staat dat partijen beiden contractueel medehuurder van de woning zijn en allebei de huur van de woning wensen voort te zetten. Omdat beide partijen huurder zijn van de woning, zijn zij in beginsel in gelijke mate gerechtigd tot voortzetting van de huur van de woning.
4.3.
De vrouw heeft gesteld dat de situatie waarin beide partijen in de woning verblijven onhoudbaar is en niet goed is voor de kinderen. De man heeft in zijn conclusie van antwoord aangevoerd dat de relatie vanaf begin 2024 slechter is geworden, dat partijen toch nog het hele jaar samen in de woning hebben kunnen verblijven en dat het mogelijk is om die samenwoning voort te zetten totdat een van partijen andere woonruimte heeft gevonden, zeker nu hij de vrouw zoveel mogelijk ontloopt.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2025 is voldoende aannemelijk geworden dat voortduring van de situatie waarin beide partijen in de woning verblijven onwenselijk is, omdat dit niet in het belang van de kinderen geacht kan worden en met name niet in het belang van hun gezamenlijke dochter [minderjarige]. Partijen praten niet meer met elkaar en dit veroorzaakt een gespannen sfeer in de woning. Hiermee is het spoedeisend belang bij een voorziening gegeven.
4.5.
Aan de voorzieningenrechter wordt gevraagd te beoordelen welke partij, met uitsluiting van de ander, mag blijven wonen in de woning. Omdat dit een kort geding is, is dit een voorlopige beoordeling. De kantonrechter zal in een bodemprocedure uiteindelijk moeten beslissen over de vraag welke partij de huurovereenkomst ten aanzien van de woning mag voortzetten.
Om te beoordelen wie van partijen de woning voorlopig moet verlaten, moet de voorzieningenrechter de belangen van partijen tegen elkaar afwegen. Ook het belang van de
minderjarige kinderen en met name het belang van [minderjarige] weegt daarbij zwaar mee. In Nederland is al langere tijd sprake van een wooncrisis en het is zeker geen gegeven dat een ouder met kinderen op korte termijn vervangende woonruimte toegewezen zal krijgen. Om die reden kan in ieder geval niet worden geoordeeld dat de man daarom meer belang heeft bij voortgezet gebruik van de woning dan de vrouw.
4.6.
Uitgangspunt in de belangenafweging is dat de kinderen in ieder geval voorlopig in de woning blijven. Ter zitting is gebleken dat de communicatie tussen partijen zeer slecht is, waardoor het niet mogelijk is gebleken om over een zogenoemde ‘birdnesting-regeling’ waarbij de kinderen in de woning blijven en de ouders elkaar in de zorg voor de kinderen afwisselen, afspraken te maken. Omdat als uitgangspunt geldt dat het in het belang van de kinderen is dat zij in de woning kunnen blijven, wordt geoordeeld dat zij daar samen moeten blijven met de ouder die de (grootste) dagelijkse zorg voor de kinderen heeft. Beide partijen hebben gesteld dat zij het grootste aandeel hebben in de zorg voor met name [minderjarige], maar uit de verklaringen van partijen ter zitting komt naar voren dat de vrouw de meeste dingen doet met en voor de kinderen en dat zij de voornaamste zorg voor hen heeft. Dit is door de man ter zitting, na enig doorvragen, uiteindelijk ook erkend.
Hoewel de voorzieningenrechter aanneemt dat de man ook een aandeel in de zorg van de [minderjarige] heeft, betekent dit dat het mede gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] van belang is dat die zorg door de vrouw voorlopig kan worden voortgezet.
4.7.
Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat het belang van de vrouw bij het voortgezet gebruik van de woning zwaarder weegt dan het belang van de man.
De voorzieningenrechter acht de door de vrouw gevorderde termijn waarbinnen de man de woning moet verlaten, zeven dagen na de datum van dit vonnis, te kort. Ter zitting is gebleken dat de man enige tijd gegund moet worden om vervangende woonruimte te vinden. De termijn zal in redelijkheid worden gesteld op twee maanden na betekening van het vonnis.
4.8.
De gevorderde dwangsom als prikkel tot nakoming zal worden toegewezen. Aan de te verbeuren dwangsommen zal wel een maximum worden verbonden.
4.9.
Omdat de vordering van de vrouw in conventie wordt toegewezen, betekent dit dat de vordering van de man in reconventie wordt afgewezen.
4.10.
Partijen zijn (nog) echtelieden. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
bepaalt dat de vrouw met de drie kinderen voorlopig, totdat de kantonrechter daarover eventueel anders beslist, gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de woning en dat de man de woning binnen twee maanden na betekening van dit vonnis moet verlaten met medeneming van zijn kleding en persoonlijke goederen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, waarbij een deel van een dag voor een hele dag wordt gerekend, dat de man na ommekomst van de genoemde termijn de woning niet heeft verlaten, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 7.500,00,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 24 januari 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 1155