In deze zaak gaat het om een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde] B.V., over de einddatum van de arbeidsovereenkomst. De werknemer heeft op 1 november 2023 zijn dienstverband bij [gedaagde] aangevangen als Partycatering/Banqueting Partymanager. Op 29 maart 2024 heeft de eigenaar van [gedaagde] aan [eiser] meegedeeld dat er voor hem geen toekomst meer was binnen het bedrijf. Hierop heeft [gedaagde] een vaststellingsovereenkomst aangeboden, waarin werd bepaald dat de arbeidsovereenkomst per 30 april 2024 zou eindigen. [eiser] heeft deze overeenkomst op 15 april 2024 ondertekend, maar stelt dat er mondeling is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst per 31 mei 2024 zou eindigen.
De kantonrechter heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de schriftelijke overeenkomst de einddatum van 30 april 2024 vastlegde. [eiser] heeft geen bewijs kunnen leveren voor zijn stelling dat er een andere afspraak was gemaakt. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] niet verplicht was om [eiser] te informeren over de mogelijke gevolgen van de ondertekening van de overeenkomst voor zijn recht op een WW-uitkering. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de arbeidsovereenkomst op 30 april 2024 is geëindigd en dat [eiser] geen recht heeft op nabetaling van loon. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen en hij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten.