ECLI:NL:RBNHO:2025:1817

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
11380194 \ CV FORM 24-7648
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter in een zaak over compensatie voor vluchtvertraging

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 12 februari 2025, hebben de passagiers een verzoek ingediend tegen TUI Airlines Nederland B.V. vanwege een vertraging van meer dan drie uur van vlucht OR3026 van Antalya naar Amsterdam-Schiphol op 16 juli 2024. De passagiers, die in Nederland wonen, vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder betwist de bevoegdheid van de rechtbank op grond van de EPGV-Verordening. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een grensoverschrijdende zaak, omdat zowel de passagiers als de vervoerder in Nederland zijn gevestigd. Hierdoor is de EPGV-Verordening niet van toepassing. De kantonrechter heeft besloten dat de procedure zal worden voortgezet als dagvaardingsprocedure, waarbij de passagiers hun conclusie van repliek moeten indienen op 12 maart 2025. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11380194 \ CV FORM 24-7648
Uitspraakdatum: 12 februari 2025
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[verzoeker 1]

2. [verzoeker 2]beiden wonende te [plaats 1]

3. [verzoeker 3]

4. [verzoeker 4]

beiden wonende te [plaats 2]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: [gemachtigde] (Aircashback)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TUI Airlines Nederland B.V.
gevestigd te Oude Meer
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A);
  • het antwoordformulier (formulier C).

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hen op 16 juli 2024 vervoeren van Antalya, Turkije, naar Amsterdam-Schiphol Airport, met vlucht OR3026 (hierna: de vlucht).
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben daarom compensatie van de vervoerder verzocht.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 2.800,00;
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de vertraging van de vlucht gehouden moet compenseren met € 400,00 per passagier. [1] Het resterende gedeelte van de verzochte hoofdsom hebben zij niet toegelicht.
3.3.
De vervoerder betwist dit. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder betoogt dat deze procedure buiten het toepassingsbereik van de EPGV-Verordening valt. [2] Hij voert aan dat de passagiers in het dagvaardingsformulier hebben aangegeven dat zij in België wonen, maar de door de passagiers opgegeven woonadressen zich in Nederland bevinden (in [plaats 1] en [plaats 2]). Daarom is er geen sprake van een grensoverschrijdende procedure, aldus de vervoerder.
4.3.
Het betoog van de vervoerder slaagt. De EPGV-Verordening is alleen van toepassing in grensoverschrijdende zaken. [3] Een zaak is grensoverschrijdend als tenminste een van de partijen haar woonplaats of gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan die van het aangezochte gerecht. [4] De vervoerder is gevestigd in Nederland. Weliswaar hebben de passagiers in het vorderingsformulier aangegeven in België te wonen, maar de door hen opgegeven woonadressen bevinden zich eveneens in Nederland. Omdat zij geen nadere toelichting hebben gegeven over hun woonplaatsen, gaat de kantonrechter ervan uit dat deze zich in Nederland bevinden. Daarom is er geen sprake van een grensoverschrijdende zaak en is de EPGV-Verordening in dit geval niet van toepassing.
4.4.
De EPGV-Verordening schrijft in dergelijke gevallen voor dat het gerecht de eiser ervan op de hoogte stelt dat het verzoek buiten het toepassingsgebied van de EPGV-Verordening valt. De procedure zal dan door het gerecht zal worden behandeld overeenkomstig het nationale procesrecht, tenzij de verzoekende partij het verzoek intrekt. [5] Omdat de vervoerder al een verweerschrift heeft ingediend, kan de procedure echter niet zonder zijn instemming worden doorgehaald. Daarom ziet de kantonrechter aanleiding om te bevelen dat de zaak wordt voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. [6] Omdat de vervoerder al is opgeroepen en in de procedure is verschenen, kan de oproeping bij exploot achterwege blijven. De kantonrechter zal de zaak op de rol plaatsen voor conclusie van repliek aan de zijde van de passagiers.
4.5.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissingDe kantonrechter:

5.1.
bepaalt dat de procedure in de stand waarin deze zich bevindt zal worden voortgezet als dagvaardingsprocedure;
5.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 12 maart 2025, om 10:00 uur, voor het nemen van een conclusie van repliek door de passagiers;
5.3.
houdt iedere verder beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Verordening.
2.Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (hierna: de EPGV-Verordening).
3.Artikel 2 lid 1 van de EPGV-Verordening.
4.Artikel 3 lid 1 van de EPGV-Verordening.
5.Artikel 4 lid 3 van de EPGV-Verordening.
6.Op grond van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.