ECLI:NL:RBNHO:2025:1638

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
15/339318-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en openlijke geweldpleging tegen personen door een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op 17 december 2023 te Castricum, waar de verdachte samen met een medeverdachte een gewelddadige aanval uitvoerde op twee slachtoffers, [de benadeelde partij 1] en [de benadeelde partij 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door met kracht op het hoofd van [de benadeelde partij 1] te slaan en te schoppen terwijl deze op de grond lag, een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in haar beslissing. Ondanks de ernst van de feiten, heeft de rechtbank besloten om de verdachte niet terug te sturen naar de jeugdgevangenis, maar een jeugddetentie van 217 dagen op te leggen, waarvan 37 dagen onvoorwaardelijk en 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een werkstraf van 200 uren opgelegd, bij niet verrichten te vervangen door 100 dagen jeugddetentie. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/339318-23 (P)
Uitspraakdatum: 18 februari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 4 februari 2025 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[de OvJ] en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem, naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op wat door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de Jeugd- en Gezinsbeschermers, regio [regio] (hierna: de jeugdreclassering) is meegedeeld. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 17 december 2023 te Castricum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [de benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
- (meermaals) met zijn beider vuisten (met kracht) op het hoofd van die [de benadeelde partij 1] heeft ingestompt en/of ingeslagen en/of ingebeukt (waardoor die [de benadeelde partij 1] ten val kwam) en/of
- (vervolgens) (meermaals) tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [de benadeelde partij 1] (met kracht) heeft getrapt en/of geschopt (terwijl die [de benadeelde partij 1] op de grond lag) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 december 2023 te Castricum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [de benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten weten een gebroken neus (op vier plaatsen gebroken) en/of een gebroken jukbeen (eveneens op vier plaatsen gebroken) en/of een gebroken oogkas en/of een of meerdere afgebroken kiezen en/of tanden en/of een hersenschudding, heeft toegebracht, door
-(meermaals) met zijn beider vuisten (met kracht) op het hoofd van die [de benadeelde partij 1] in te stompen en/of in te slaan en/of in te beuken (waardoor die [de benadeelde partij 1] ten val kwam) en/of
-(vervolgens) (meermaals) tegen het hoofd van die [de benadeelde partij 1] (met kracht) te trappen en/of schoppen (terwijl die [de benadeelde partij 1] op de grond lag);
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 december 2023 te Castricum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [de benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
-(meermaals) met zijn beider vuisten (met kracht) op het hoofd van die [de benadeelde partij 1] heeft ingestompt en/of ingeslagen en/of ingebeukt (waardoor die [de benadeelde partij 1] ten val kwam) en/of
-(vervolgens) (meermaals) tegen het hoofd van die [de benadeelde partij 1] (met kracht) heeft getrapt en/of geschopt (terwijl die [de benadeelde partij 1] op de grond lag) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
feit 2:
hij op of omstreeks 17 december 2023 te Castricum openlijk, te weten, op het (trein)station te Castricum, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen, te weten [de benadeelde partij 2] en/of [de benadeelde partij 1] door
-(meermaals) met zijn/hun beider vuisten (met kracht) op het hoofd en/of het torso, althans het lichaam van die [de benadeelde partij 1] en/of [de benadeelde partij 2] in te stompen en/of te slaan en/of in te beuken en/of
- (meermaals) op het lichaam van die [de benadeelde partij 1] en/of [de benadeelde partij 2] in te trappen en/of te schoppen en/of
- (meermaals) tegen het hoofd van die [de benadeelde partij 1] en/of die [de benadeelde partij 2] (met kracht) te trappen en/of schoppen (terwijl die [de benadeelde partij 1] en/of die [de benadeelde partij 2] op de grond lagen) en/of
- die [de benadeelde partij 2] in een (krachtige) nekklem en/of wurggreep vast te houden

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmotivering feit 1 primair: poging doodslag op [de benadeelde partij 1]
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [de benadeelde partij 1] . Hierbij geldt dat van vol opzet – willens en wetens handelen dat gericht is op de dood – geen sprake is. Bij de beoordeling van het voorwaardelijk opzet acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
De verdachte is samen met de medeverdachte [de medeverdachte ] op [de benadeelde partij 1] afgelopen. De medeverdachte duwt [de benadeelde partij 1] hardhandig tweemaal met zijn hoofd tegen de glazen deur van de kiosk. Nadat [de benadeelde partij 1] zich heeft omgedraaid, slaat de verdachte hem als eerste hard tegen het hoofd. Vervolgens slaat de medeverdachte ook driemaal met zijn vuist tegen het hoofd van het slachtoffer. Vervolgens slaat de verdachte [de benadeelde partij 1] nogmaals tegen het hoofd. Door de impact van de vuistslagen slaat het hoofd van [de benadeelde partij 1] tegen de ruit van de kiosk. [de benadeelde partij 1] lijkt vervolgens buiten bewustzijn te raken en valt hierdoor op de grond. Wanneer [de benadeelde partij 1] bewegingloos op de grond ligt, is te zien dat de medeverdachte tweemaal met zijn (geschoeide) voet en met kracht tegen het hoofd van [de benadeelde partij 1] schopt. Ook de verdachte schopt [de benadeelde partij 1] nog eenmaal hard tegen het hoofd. Door de kracht van het schoppen, slaat het hoofd van [de benadeelde partij 1] opnieuw tegen de pui van de kiosk.
De rechtbank stelt voorop dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is. Wanneer op het hoofd fors geweld wordt uitgeoefend, bestaande uit het meermaals met kracht schoppen tegen het hoofd van iemand die – buiten bewustzijn – op de grond ligt, bestaat de aanmerkelijke kans dat letsel wordt toegebracht dat tot de dood leidt. Het is immers een algemene ervaringsregel dat dit soort geweld kan leiden tot onder meer schedelfracturen, bloedingen onder de schedel en in de hersenen en kwetsuren van onder meer de nekwervels, die de dood kunnen veroorzaken. Dit is in deze zaak niet anders. Ook de verdachte moet geacht worden van deze algemene ervaringsregel op de hoogte te zijn. Door desondanks het geweld op de hiervoor beschreven wijze toe te passen, moet, gelet op die uiterlijke verschijningsvorm, de verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust hebben aanvaard. De rechtbank vindt dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [de benadeelde partij 1] .
Aangezien tevens uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachte en daarbij zelf geweldshandelingen heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag op [de benadeelde partij 1] .
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 17 december 2023 te Castricum tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [de benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
- meermaals met vuisten met kracht op het hoofd van die [de benadeelde partij 1] heeft ingeslagen waardoor die [de benadeelde partij 1] ten val kwam en
- vervolgens meermaals tegen het hoofd van die [de benadeelde partij 1] met kracht heeft geschopt terwijl die [de benadeelde partij 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
feit 2:
hij op 17 december 2023 te Castricum openlijk, te weten, op het treinstation te Castricum, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [de benadeelde partij 2] en [de benadeelde partij 1] door
-meermaals met vuisten (met kracht) op het hoofd en het lichaam van die [de benadeelde partij 1] en/of [de benadeelde partij 2] te slaan en
- meermaals op het lichaam van die [de benadeelde partij 2] te trappen en
- meermaals tegen het hoofd van die [de benadeelde partij 1] met kracht te schoppen (terwijl die [de benadeelde partij 1] op de grond lag) en
- die [de benadeelde partij 2] in een krachtige nekklem vast te houden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van:
Feit 1 primair:
medeplegen poging doodslag.
en
Feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van acht maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd ten aanzien van de algemene voorwaarden van twee jaren en ten aanzien van de bijzondere voorwaarden van één jaar. De officier van justitie heeft verzocht aan het voorwaardelijke strafdeel, naast de algemene voorwaarden, de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, bij niet verrichten te vervangen door 100 dagen jeugddetentie.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, een voorwaardelijke jeugddetentie en een onvoorwaardelijke werkstraf. De verdediging heeft er daarbij op gewezen dat het momenteel goed gaat met de verdachte en dat hij zich al langere tijd goed aan stevige schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. De raadsvrouw benadrukt met klem dat het voor de positieve ontwikkeling van de verdachte niet goed zou zijn om weer in jeugddetentie te moeten.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 17 december 2023 schuldig gemaakt aan het plegen van zeer heftige geweldsfeiten, namelijk een poging tot doodslag en openlijke geweldpleging tegen personen. De verdachte is samen met de medeverdachte zonder enige aanleiding op [de benadeelde partij 1] afgekomen. De medeverdachte heeft [de benadeelde partij 1] met zijn hoofd tegen de glazen kiosk aangeduwd waarna de verdachte hem met kracht en met gebalde vuist op het hoofd heeft geslagen. Ook de medeverdachte slaat [de benadeelde partij 1] vervolgens met kracht tegen het hoofd. Wanneer [de benadeelde partij 1] op de grond valt, met zijn rug tegen de glazen deur van de kiosk aanligt en zich niet kan verdedigen, schopt de verdachte, samen met de medeverdachte, nog meermalen tegen het hoofd van [de benadeelde partij 1] . De verdachte laat [de benadeelde partij 1] bewegingsloos en heftig bloedend achter op het perron en loopt weg. Ook hierna stopt het geweld niet. De medeverdachte komt in gevecht met [de benadeelde partij 2] , de vriend van [de benadeelde partij 1] . De medeverdachte neemt [de benadeelde partij 2] in een nekklem en zij vallen gezamenlijk op de grond. [de benadeelde partij 2] wordt dan door verschillende jongeren geschopt en geslagen, waaronder ook door de verdachte. Het is uiteindelijk aan enkele omstanders te danken dat het geweld is gestopt.
De impact van het geweld op de levens van de slachtoffers is groot geweest en is nog steeds groot. Beide slachtoffers hebben verwondingen aan het gezicht opgelopen bestaande uit een gebroken neus, zwellingen en bloeduitstortingen in het gezicht. Daarnaast zijn er bij [de benadeelde partij 1] breuken in het jukbeen en de oogkas vastgesteld en is er een deel van een kies afgebroken. Dat het letsel relatief beperkt is gebleven en geen van beide slachtoffers verregaand blijvende fysieke schade heeft opgelopen, acht de rechtbank een gelukkige omstandigheid die opmerkelijk genoemd mag worden gezien het door de verdachten gebruikte geweld. Naast het fysieke leed hebben de slachtoffers ook te maken met de mentale gevolgen die dit geweld met zich mee heeft gebracht. Daar komt nog bij dat veel jongeren getuige zijn geweest van het geweld. Dit zorgt voor veel gevoelens van angst en onveiligheid bij de jongeren zelf, maar ook in de rest van de samenleving. De rechtbank acht het toegepaste geweld door de verdachte buitengewoon ernstig en de beelden van het gepleegde geweld hebben indruk gemaakt op de rechtbank.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, 19 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten;
  • het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 21 januari 2025 van [de raadsmedewerker] als raadsmedewerker verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming (“de Raad”).
De Raad adviseert de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast adviseert de Raad een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen in de vorm van een werkstraf, met daaraan, behoudens de algemene, ook een aantal bijzondere voorwaarden.
Uit het raadsrapport komt – samengevat – het volgende naar voren.
Het recidiverisico wordt ingeschat op laag. Er worden bij de verdachte meer beschermende factoren gezien dan risicofactoren. Uit het onderzoek komt naar voren dat de verdachte een positieve ontwikkeling laat zien en dat hij op alle domeinen goed functioneert. De verdachte is bereikbaar voor de hulpverlening en werkt hier goed aan mee. Hij is in staat om hulp te vragen als hij moeilijkheden ervaart. In het afgelopen jaar heeft hij zijn achterstand op school ingehaald en werkt hij momenteel vier dagen per week. De verdachte is zich bewust van wat hij te verliezen heeft, zoals zijn werk, als hij verkeerde keuzes maakt. Gelet op de positieve ontwikkeling van de verdachte en de veelheid aan beschermende factoren acht de Raad het, ondanks de ernst van de feiten, nu niet in het belang van de verdachte als hij weer in een JJI zou moeten verblijven. Daarom adviseert de Raad een jeugddetentie voor de duur van het voorarrest. Een werkstraf om een consequentie aan het delict gedrag te verbinden vindt de Raad passend. Hiermee krijgt verdachte het signaal dat zijn delict gedrag onacceptabel is. Wel is de Raad van mening dat een werkstraf als belastend kan worden ervaren gezien zijn werk- en schoolrooster. Het is daarom belangrijk dat dit op elkaar wordt afgestemd.
De Raad adviseert tevens jeugdreclassering. De Raad vindt het belangrijk dat er toezicht en begeleiding komt voor de verdachte wegens de onderliggende problematiek. De verdachte is een jongen van [leeftijd] met een belastende voorgeschiedenis. De Raad vindt het nodig dat iemand met een vertrouwelijke band toezicht op de verdachte houdt, aangezien er op dit moment bijna niemand is om hem te ondersteunen. Het is van belang dat ook de Hoofdtrainer bij de verdachte betrokken blijft. Samen kunnen zij werken aan de toekomst van de verdachte, zoals: het leren inzien van oorzaak-gevolg, het leren inzien van risicovolle situaties en daarbij passende oplossingen te bedenken.
Op de zitting is namens de Raad aanvullend naar voren gebracht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige feiten. Het advies van de Raad is echter gebaseerd op het voorkomen van recidive en het risico op recidive wordt laag ingeschat. De verdachte heeft alle mogelijke hulpverlening aangegrepen die beschikbaar was en toont oprecht berouw over wat hij heeft gedaan. Gezien de ernst van de feiten is een voorwaardelijke jeugddetentie passend maar pedagogisch gezien heeft de verdachte dit niet nodig als stok achter de deur.
Op de zitting is door de jeugdreclassering naar voren gebracht dat de verdachte zich de afgelopen periode positief heeft ontwikkeld. De verdachte heeft een zeer belast verleden en het is knap dat de verdachte zich op deze manier ontwikkelt. De verdachte houdt zich goed aan de afspraken, pakt alle hulpverlening aan, stelt zich open en werkt aan een betere toekomst. De jeugdreclasseerder acht het van belang dat de verdachte langer kan profiteren van de beschikbare hulpverlening.
Conclusie van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank enerzijds gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Anderzijds heeft de rechtbank, in het voordeel van de verdachte, rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, het feit dat hij niet eerder is veroordeeld en dat hij zich een lange periode aan intensieve schorsende voorwaarden heeft gehouden.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst en de impact van de feiten in beginsel alleen een jeugddetentie van langere duur op zijn plaats is. In het advies van de Raad en de door hen en de jeugdreclassering geschetste positieve ontwikkeling van de verdachte ziet de rechtbank echter aanleiding om de verdachte niet terug te sturen naar de jeugdgevangenis maar een groot deel van de jeugddetentie in voorwaardelijke vorm aan de verdachte op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, een jeugddetentie voor de duur van 217 dagen op zijn plaats is. De rechtbank zal het onvoorwaardelijk deel van deze straf gelijk stellen aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 37 dagen, en het resterende deel van 180 dagen jeugddetentie voorwaardelijk opleggen met daaraan verbonden een proeftijd van twee jaren ten aanzien van de algemene voorwaarden en een proeftijd van één jaar ten aanzien van de bijzondere voorwaarden. Aan de proeftijd wordt de algemene voorwaarde verbonden dat de verdachte zich gedurende deze twee jaar niet schuldig maakt aan enig strafbaar feit en daarnaast de bijzondere voorwaarden zoals die door de Raad worden geadviseerd. De rechtbank is vanwege de ernst en de impact van de feiten echter van oordeel dat hiermee niet kan worden volstaan en legt daarnaast aan de verdachte een maximale werkstraf op voor de duur van 200 uren, bij niet verrichten te vervangen door 100 dagen jeugddetentie.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vorderingen
Door beide slachtoffers is een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten zouden hebben geleden.
Namens [de benadeelde partij 1] is door [de gemachtigde] , als gemachtigde van [de benadeelde partij 1] , een totaalbedrag gevorderd van € 5.624,44. Dit bedrag is opgebouwd uit materiële en immateriële schade. De gevraagde materiële schade bedraagt € 624,44 en bestaat uit een vergoeding voor kapotte oordopjes, besmeurde of kapotte kleding (broek, T-shirt en jas), kwijtgeraakte sleutels, parkeerkosten bij het ziekenhuis en kosten voor de rechtsbijstand. De gevraagde immateriële schade bedraagt € 5.000,00 en dient ter vergoeding van het veroorzaakte fysieke en mentale leed als gevolg van het handelen van de verdachte.
Door [de benadeelde partij 2] is eveneens een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij heeft een totaalbedrag van € 4.159,00 gevorderd. Dit bedrag is opgebouwd uit materiële en immateriële schade. De gevraagde materiële schade bedraagt € 659,00 en bestaat uit een vergoeding voor het betaalde eigen risico, een reparatie van de telefoon en een reparatie van de winterjas. De gevraagde immateriële schade bedraagt € 3.500,00 en dient ter vergoeding van het veroorzaakte fysieke en mentale leed als gevolg van het handelen van de verdachte.
7.2.
De standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [de benadeelde partij 1] en [de benadeelde partij 2] geheel kunnen worden toegewezen. Zij heeft daarnaast gevraagd om de toe te wijzen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van beide vorderingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1.
[de benadeelde partij 1]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevraagde kosten voor rechtsbijstand niet vallen onder materiële kosten, maar gezien moeten worden als proceskosten. Daarom zal zij deze post apart bespreken.
De rechtbank is van oordeel dat alle gevraagde materiële posten, met uitzondering van de hierna te bespreken proceskosten, rechtstreeks voortvloeien uit het onder 1 primair bewezenverklaarde feit en dat deze bedragen voldoende onderbouwd zijn. Ook de hoogte van de vordering komt de rechtbank niet onredelijk voor. Daarom zal de rechtbank dit deel van de vordering toewijzen.
Immateriële schade
Voor toewijzing van de gevorderde immateriële schade als gevolg van het strafbare feit waarbij lichamelijk letsel is toegebracht bestaat een wettelijke grondslag (artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek). Voor het antwoord op de vraag welk bedrag billijk is als vergoeding van de geleden immateriële schade heeft de rechtbank gekeken naar de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor [de benadeelde partij 1] . Daarnaast is gekeken naar de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de hoogte van het gevraagde bedrag is opgebouwd uit schade als gevolg van fysiek en psychisch letsel. Gelet op de ernst van het geweld en de gevolgen voor [de benadeelde partij 1] , vindt de rechtbank het gevorderde bedrag billijk. Zij zal de gevraagde vergoeding voor immateriële schade dan ook volledig toewijzen.
Proceskosten
De gevorderde kosten van rechtsbijstand zien op een bedrag van € 300,00 dat [de benadeelde partij 1] uit hoofde van de bij DAS afgesloten rechtsbijstandverzekering heeft moeten betalen als eigen risico voor het leveren van rechtsbijstand in de onderhavige zaak door een bij de rechtsbijstandsverzekeraar werkzame gemachtigde. Deze kosten kunnen worden aangemerkt als proceskosten, voor de berekening waarvan de rechtbank uitgaat van het liquidatietarief voor civiele kantonzaken. Omdat het liquidatietarief in dit geval, gelet op de hoogte van het gevorderde bedrag en de werkzaamheden van de gemachtigde, € 339,00 bedraagt en het gevorderde bedrag lager is, zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 300,00 toewijzen als vergoeding voor de proceskosten.
Conclusie
De gevorderde materiële schade wordt toegewezen tot een bedrag van € 324,44 en immateriële schade wordt volledig toegewezen. Dit betekent dat aan de benadeelde partij een totaal bedrag van € 5.324,44 wordt toegewezen, bestaande uit € 324,44 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. Als laatste worden de proceskosten toegewezen tot een bedrag van € 300,00. Het toegewezen bedrag van € 5.324,44 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank bepaalt de datum waarop de wettelijke rente aanvangt op 17 december 2023.
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezenverklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
De verdachte is voor de gehele schade naar burgerlijk recht met zijn medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is en dat hij niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de medeverdachte is betaald, en andersom.
7.3.2.
[de benadeelde partij 2]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat alle gevraagde materiële posten rechtstreeks voortvloeien uit het onder 2 bewezenverklaarde feit en dat deze bedragen voldoende onderbouwd zijn. Dit leidt ertoe dat alle gevraagde materiële schadeposten worden toegewezen.
Immateriële schade
Voor toewijzing van de gevorderde immateriële schade als gevolg van het strafbare feit waarbij lichamelijk letsel werd toegebracht bestaat een wettelijke grondslag (artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek). Voor het antwoord op de vraag welk bedrag billijk is als vergoeding van de geleden immateriële schade heeft de rechtbank gekeken naar de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor [de benadeelde partij 2] . Daarnaast is gekeken naar de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de hoogte van het gevraagde bedrag is opgebouwd uit schade uit fysiek en psychisch letsel. Gelet op de ernst van het geweld en de gevolgen voor [de benadeelde partij 2] , vindt de rechtbank het gevorderde bedrag billijk. Zij zal de gevraagde vergoeding voor immateriële schade dan ook volledig toewijzen.
Conclusie
De gevorderde materiële en immateriële schade wordt volledig toegewezen. Dit betekent dat aan de benadeelde partij een totaal bedrag van € 4.159,00 wordt toegewezen, bestaande uit € 659,00 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade. Het gehele toegewezen bedrag van € 4.159,00 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank bepaalt de datum waarop de wettelijke rente aanvangt op 17 december 2023.
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezenverklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Verdachte is voor de gehele schade naar burgerlijk recht met zijn medeverdachte(n) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is en dat hij niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de medeverdachte is betaald, en andersom.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
tweehonderdzeventien (217) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot honderdtachtig (180) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren ten aanzien van de algemene voorwaarden en een proeftijd van één jaar ten aanzien van de bijzondere voorwaarden.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • verblijft op een begeleide woonvoorziening zoals Vast en Verder;
  • hulpverlening accepteert vanuit de Hoofdtrainer.
Geeft opdracht aan de Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te [plaats] ,
een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te stellen op zevenendertig (37) dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
tweehonderd (200) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door honderd (100) dagen jeugddetentie.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.324,44, bestaande uit € 324,44 als vergoeding voor de materiële en € 5.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 300,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [de benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.324,44, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde partij 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.159,00bestaande uit € 659,00 als vergoeding voor de materiële en € 3.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [de benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.159,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S. van Leeuwen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J. Lintjer en mr. T. Fuchs, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Bos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 februari 2025.