ECLI:NL:RBNHO:2025:1637

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
15/135395-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van seksueel misbruik van een minderjarige buurjongen door een inmiddels meerderjarige verdachte

Op 18 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Alkmaar uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een inmiddels meerderjarige verdachte, die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn zes jaar jongere buurjongen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank achtte de verklaring van de aangever, die gedetailleerd en consistent was, betrouwbaar. De verdachte heeft zich gedurende een aanzienlijke periode schuldig gemaakt aan deze handelingen, die plaatsvonden tussen 5 augustus 2005 en 4 augustus 2006. De rechtbank legde een werkstraf van 100 uren op, die vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd, en verbond hieraan een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling bij een zorginstelling. De rechtbank wees ook een gedeeltelijke vordering van de benadeelde partij toe, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/135395-23 (P)
Uitspraakdatum: 18 februari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 4 februari 2025 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[de OvJ] en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij en van wat door de benadeelde partij en zijn raadsvrouw mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen, op de zitting naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 5 augustus 2005 tot en met 4 augustus 2008 te [plaats] , in elk geval in Nederland, met [de benadeelde partij ] , geboren op [geboortedatum]
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [de benadeelde partij ] immers heeft verdachte
- (meermaals) zijn penis in de mond en/of anus van die [de benadeelde partij ] gestopt en/of gehouden en/of
- de penis van die [de benadeelde partij ] betast en/of vastgehouden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 5 augustus 2005 tot en met 4 augustus 2008 te [plaats] , in elk geval in Nederland, met [de benadeelde partij ] , geboren op [geboortedatum] die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten – de penis van die [de benadeelde partij ] betast en/of vastgehouden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit. De officier van justitie komt tot de conclusie dat er onvoldoende wettig bewijs is om tot een veroordeling van het ten laste gelegde te komen. Hoewel de verklaring van de aangever volgens de officier van justitie betrouwbaar is en bruikbaar is voor het bewijs, vindt de verklaring onvoldoende steun in het dossier. De zogenoemde ‘disclosure verklaring’ biedt volgens de officier van justitie onvoldoende steun omdat de hevige emoties die vrijkwamen bij de aangever mogelijk ten grondslag liggen aan de ruzie die hij voorafgaand aan de ‘disclosure’ had met zijn vriendin. De verklaring van de zus van de verdachte biedt eveneens onvoldoende steun.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat er niet voldoende wettig en overtuigend bewijs is. Er bestaan onvoldoende op zichzelf staande bewijsmiddelen waarop het tenlastegelegde feit kan steunen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsminimum in zedenzaken
De rechtbank stelt voorop dat het bewijs dat een verdachte een tenlastegelegd feit heeft begaan volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) door de rechtbank niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of alleen op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. In zedenzaken, zoals onderhavige zaak, doet zich vaak de situatie voor dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de bewuste handelingen. Dat is ook in deze zaak het geval. Uit vaste rechtspraak kan echter worden afgeleid dat in zedenzaken niet is vereist dat het misbruik als zodanig (waaronder het seksueel binnendringen) bevestiging moet vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van het slachtoffer op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebruikte bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
De rechtbank zal in dat kader eerst moeten vaststellen of zij de verklaring van de aangever betrouwbaar vindt en – als dat zo is en de verklaring dus als bewijsmiddel kan worden gebruikt - vervolgens ook moeten nagaan of in het dossier voldoende steunbewijs aanwezig is voor deze verklaring.
De verklaring van de aangever
Op 28 april 2022 heeft de aangever een informatief gesprek gevoerd, waarna hij op 20 mei 2022 aangifte heeft gedaan. De verklaring van de aangever vormt een uitgebreide en over het algemeen gedetailleerde beschrijving van wat er volgens hem is gebeurd tussen hem en de verdachte. Hij verklaart over meerdere momenten waarbij de verdachte seksuele handelingen bij hem heeft verricht. De aangever verklaart dat het misbruik heeft plaatsgevonden in het huis van de verdachte in [plaats] waar hij regelmatig bij de zus van de verdachte speelde. Zij speelden dan samen het computerspelletje ‘Habbo Hotel’. Als de zus van de verdachte even weg was dan kwam de verdachte op de bureaustoel naast de aangever zitten en ging hij met zijn hand in de broek van de aangever en betastte hij de penis van de aangever. De aangever omschrijft dit als ‘friemelen’. Daarnaast verklaart hij dat de verdachte hem soms mee vroeg naar zijn kamer. Daar moest hij zijn broek uit doen zodat de verdachte kusjes kon geven op zijn penis. De aangever verklaart dat dit vaker is gebeurd in een periode van een half jaar tot een jaar. Verder heeft de aangever over een specifieke gebeurtenis verklaard waarbij hij door de verdachte werd gevraagd om mee te gaan naar zijn kamer. Hij moest op zijn rug gaan liggen waarna de verdachte een handdoek over zijn gezicht legde. De verdachte stopte vervolgens zijn penis herhaaldelijk in en uit de mond van de aangever. Daarna zei de verdachte tegen hem dat hij zijn mond moest gaan spoelen. De aangever weet niet of de verdachte klaar is gekomen in zijn mond. In ruil hiervoor zou hij zogenoemde ‘credits’ krijgen voor ‘Habbo Hotel’. Tot slot verklaart de aangever dat hij de verdachte een keer na school op straat zag staan en dat hij mee moest met de verdachte naar diens huis. Daar aangekomen zijn de verdachte en de aangever naar de slaapkamer van de ouders van de verdachte gegaan. De aangever moest zich uitkleden en voorover gebukt gaan zitten. De verdachte pakte een condoom en zei dat het een condoom van zijn vader was. De verdachte heeft het slachtoffer toen anaal gepenetreerd waarbij de verdachte zijn penis herhaaldelijk naar binnen en naar buiten bracht. Het slachtoffer verklaart dat hij de penis van de verdachte niet heeft gezien en dat hij niet zeker weet of hij is gepenetreerd met de penis van de verdachte maar dat hij zich niet voor kan stellen dat het iets anders is geweest.
De betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van de aangever op essentiële punten authentiek, gedetailleerd en consistent. De rechtbank stelt vast dat de aangever tijdens het informatieve gesprek op 28 april 2022 en tijdens de aangifte op 20 mei 2022 consistent verklaart over de seksuele handelingen die zouden zijn verricht. Hij verklaart in detail over specifieke gebeurtenissen en beschrijft ook de gevoelens die hij had bij de seksuele handelingen die door de verdachte zouden zijn verricht. Zo verklaart hij dat hij het eerst toe liet en dat hij zich later meer is gaan verzetten. De rechtbank stelt ook vast dat de aangever zijn verklaring niet lijkt aan te dikken of de verdachte extra zwaar probeert te belasten. Illustratief hiervoor is de verklaring van de aangever dat hij niet zeker weet of de verdachte is klaar gekomen in zijn mond, dat de aangever specifiek benoemt dat de verdachte kusjes gaf op zijn penis maar de penis niet in zijn mond nam en ook dat hij niet zeker weet of de verdachte daadwerkelijk zijn penis in zijn anus heeft gebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de kern van de verklaring van de aangever authentiek en betrouwbaar is. De door de verdediging opgeworpen twijfels en vraagtekens bij de verklaring van de aangever, zoals dat de aangever slechts hele korte momenten alleen met de verdachte zou zijn geweest of uit zichzelf uit school met de verdachte was meegegaan terwijl hij naar eigen zeggen wist wat er zou gebeuren, brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu deze niets afdoen aan de essentie van de verklaring. De conclusie is daarom dat de verklaring van de aangever betrouwbaar is en bruikbaar voor het bewijs met uitzondering van het gedeelte waarbij de aangever verklaart over de anale penetratie. De rechtbank is van oordeel dat de aangever over dat onderdeel onvoldoende specifiek heeft verklaard.
Steunbewijs
De rechtbank is voorts van oordeel dat het dossier voldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van de aangever.
Verklaring van [de vriendin] (hierna: de vriendin (van de aangever))
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de door de vriendin van de aangever waargenomen gemoedstoestand niet als steunbewijs kan gelden omdat deze gemoedstoestand geen direct gevolg is van de ‘disclosure’ maar tot stand is gekomen door de ruzie die de aangever en de vriendin hadden voorafgaand aan de ‘disclosure’. De waargenomen emoties houden als zodanig onvoldoende verband met de tenlastegelegde handelingen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de aangever wordt ondersteund door de verklaring van zijn vriendin. De verklaring van de vriendin berust niet alleen op informatie die zij van de aangever heeft verkregen (de-auditu), maar de vriendin verklaart ook uit eigen waarneming over de ‘disclosure’ van de aangever en schetst in haar verklaring uitvoerig hoe die tot stand kwam. De vriendin verklaart dat zij met de aangever op wintersport was. De vriendin kwam een oude vriend tegen en wilde hem voorstellen aan haar vriend. De aangever klapte daarop dicht. Onderweg naar huis vroeg de vriendin aan de aangever wat er gebeurde, aangezien een dergelijke situatie zich al vaker had voorgedaan. De aangever en de vriendin kregen hierdoor een beetje ruzie. De aangever wilde eerst geen antwoord geven maar de vriendin bleef doorvragen. Zij had namelijk het idee dat hij iets wilde vertellen maar dat het hem niet lukte. De aangever begon vervolgens hevig te huilen en vertelde uiteindelijk dat hij vroeger seksueel was misbruikt door een oude buurjongen. De vriendin verklaart dat de aangever ‘gewoon brak, alsof er een enorme ontlading was’.
De rechtbank is van oordeel dat er wel degelijk voldoende verband bestaat tussen de hevige gemoedstoestand van de aangever en het ten laste gelegde. De rechtbank kent hierin minder gewicht toe aan de ruzie die is ontstaan voorafgaand aan de ‘disclosure’. Doordat de vriendin blijft doorvragen bij de aangever wat er nou precies aan de hand is, ‘breekt’ hij uiteindelijk. De aangever kon op dat moment kennelijk niet meer voor zich houden waar hij al zo lang over had gezwegen; het misbruik wat hem jaren geleden is aangedaan.
Verklaring van [de zus ] (hierna: de zus (van de verdachte))
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verklaring van de zus onvoldoende steun biedt. De verklaring van de zus is eerder een bevestiging van de verklaring van de verdachte, namelijk dat er niets is gebeurd tussen hem en de aangever.
De zus van de verdachte heeft op 16 mei 2023 een verklaring afgelegd bij de politie. Uit haar verklaring volgt dat de zus vermoedde dat het rond 2007 is gebeurd en dat zij zich nog één specifieke gebeurtenis goed kon herinneren. De zus was samen met de aangever bij haar thuis toen de verdachte de aangever naar zijn zolderkamer riep. De zus mocht niet mee naar de zolderkamer want ‘het was iets tussen jongens’. De zus verklaart dat de aangever enige tijd op de kamer van de verdachte is geweest. Toen de aangever weer terug kwam zei hij dat de verdachte aan hem had gevraagd of hij zijn piemel mocht zien en of hij aan zijn piemel mocht zitten. De zus verklaart dat de aangever heeft gezegd dat hij tegen de verdachte heeft gezegd dat dat niet mocht. Tevens verklaart de zus dat de aangever opvallend stiller was nadat hij terug was gekomen van de kamer van de verdachte en dat zij zich niet kon voorstellen dat haar broer een simpele ‘nee’ van de aangever zou accepteren. Tot slot verklaart de zus dat zij zelf vroeger ook misbruikt is door de verdachte maar dat zij hier geen aangifte van wenst te doen.
De rechtbank acht de door de zus afgelegde verklaring betrouwbaar, geloofwaardig en bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de zus de verklaring van de aangever ondersteunt in die zin dat de verdachte en de aangever samen op de kamer van de verdachte zijn geweest en dat er seksuele aandacht was vanuit de verdachte voor de aangever.
Gelet op de uiteenzetting van bovenstaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het ‘bewijsminimum’ als bedoeld in artikel 342 lid 2 Sv.
Periode
De rechtbank kan met wat zich in het dossier bevindt, niet met zekerheid vaststellen wanneer de bewezenverklaarde handelingen hebben plaatsgevonden. De aangever verklaart dat het misbruik is begonnen toen hij ongeveer tien jaar oud was en dat het misbruik ongeveer een half jaar tot een jaar heeft geduurd. De aangever verklaart uitdrukkelijk dat hij nog niet in groep acht zat en dat hij elf jaar oud was in groep acht. De aangever verklaart dat het nummer ‘Nine Million Bicycles’ van Katie Maloua op dat moment in de top 40 stond. Dat nummer koppelt hij sterk aan de periode van misbruik. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat het nummer ‘Nine Million Bicycles’ van september 2005 tot maart 2006 in de top 40 heeft gestaan. Gelet op de verklaring van de aangever kan de rechtbank in ieder geval vaststellen dat het misbruik in 2005 en 2006 heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat daarom uit van de periode van
5 augustus 2005 tot en met 4 augustus 2006.
Conclusie
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 5 augustus 2005 tot en met 4 augustus 2006 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de aangever, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zijn penis in de anus van de aangever heeft gestopt. De verdachte moet dus naar het oordeel van de rechtbank partieel worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 5 augustus 2005 tot en met 4 augustus 2006 te [plaats] , met [de benadeelde partij ] , geboren op [geboortedatum]
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [de benadeelde partij ] immers heeft verdachte
- meermaals zijn penis in de mond van die [de benadeelde partij ] gestopt en
- de penis van die [de benadeelde partij ] betast;

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de straf gelet op het verzoek tot vrijspraak.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich gedurende een aanzienlijke periode schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn zes jaar jongere buurjongen. De verdachte heeft door zijn handelen grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit aangetast. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van seksueel misbruik een reëel risico lopen op langdurige psychische klachten en een verstoorde (seksuele) ontwikkeling.
De verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden, noch heeft hij berouw of mededogen getoond richting het slachtoffer. De verdachte heeft in eerste instantie gezegd dat hij het zich niet kon herinneren en heeft vervolgens de beschuldigingen ontkend. Hierdoor heeft hij herstel van het toegebrachte leed verder bemoeilijkt. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, 8 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
  • het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 25 oktober 2023 van [de reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Hoewel verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest, zijn er twee zaken betreffende seksueel misbruik bekend, waarvan één gepleegd in de periode dat hij minderjarig was. De laatste melding is van ongeveer tien jaar geleden. Deze zaken hebben niet tot een strafzaak geleid.
Op basis van ons onderzoek komen er geen risicofactoren voor delict gedrag naar voren. Het is onduidelijk waarom verdachte het seksueel misbruik heeft gepleegd (bij bewezenverklaring). Wij sluiten niet uit dat het samenhing met experimenteergedrag, behoeftebevrediging en een hang naar genegenheid. Ten aanzien van zijn huidig functioneren zien wij evenmin risico's voor seksueel grensoverschrijdend gedrag. Verdachte vertoont geen seksueel deviant gedrag, van hyperseksualiteit is geen sprake en seks als coping wordt niet gezien. Verdachte toont zich responsief ten aanzien van het starten van een hulpverleningstraject. Hij wil uitzoeken of hij blokkades heeft opgeworpen waardoor hij zich niets kan herinneren van onderhavige feiten. De mate van responsiviteit kan dan ook als beschermend worden beschouwd. Zijn maatschappelijke omstandigheden zijn stabiel. Verdachte heeft werk, hij kan rondkomen van zijn inkomsten en van middelenmisbruik is geen sprake. Vanwege het lage risico op recidive en omdat verdachte zich in een vrijwillig kader kan aanmelden bij de Waag, achten wij een toezicht bij de reclassering niet geïndiceerd.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft in het voordeel van de verdachte mee laten wegen dat hij niet eerder is veroordeeld, dat hij gedurende de bewezenverklaarde periode minderjarig was, dat het gaat om een oud feit en dat de kans op recidive door de reclassering als laag wordt ingeschat.
Alles afwegende en rekening houdend met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 100 uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk om aan het voorwaardelijk strafdeel de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden:
  • dat de verdachte zich binnen vijf (5) dagen na onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres] , waarna de verdachte zich blijft melden zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. De verdachte werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
  • dat de verdachte zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
De rechtbank heeft hiermee als doel om de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken. De reclassering vindt een toezicht niet geïndiceerd gelet op het lage risico op recidive en omdat de verdachte zich vrijwillig kan aanmelden bij De Waag. Deze behandeling is echter niet van de grond gekomen. Gelet op het feit dat er in ieder geval twee andere incidenten bekend zijn waarbij de verdachte betrokken was bij seksueel overschrijdend gedrag acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte alsnog deze behandeling zal aangaan.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens het slachtoffer is door zijn advocaat een vordering tot schadevergoeding van € 13.275,35 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit immateriële schade van € 12.500,- en uit materiële schade van € 775,35 wegens zorgkosten bestaande uit eigen risico en niet vergoede zorg.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op de gevorderde vrijspraak, geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op het verzoek tot vrijspraak, verzocht de benadeelde partij niet-
ontvankelijk te verklaren. Door de verdediging is voor het overige geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materieel gevorderde schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit en dat dit voldoende is onderbouwd zodat de rechtbank dit bedrag zal toewijzen. Het is gelet op de onderbouwing van de vordering evident dat het slachtoffer immateriële schade heeft opgelopen als gevolg van het handelen van de verdachte. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van het immateriële gedeelte van de vordering gedeeltelijk toewijzen. Een bedrag van € 7.500,00 acht de rechtbank billijk gelet op de ernst van het feit en de onderbouwing van de vordering. Daarbij heeft zij mede gelet op beslissingen in soortgelijke zaken.
De rechtbank wijst de vordering dus gedeeltelijk toe, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te
leggen ter hoogte van € 8.275,35 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat
der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 244 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
honderd (100) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijftig (50) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat het geheel daarvan, groot
honderd (100) uren nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • zich binnen vijf (5) dagen na onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres] , waarna de verdachte zich blijft melden zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. De verdachte werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
  • zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde partij ]geleden schade tot een bedrag van
€ 8.275,35 (achtduizend tweehonderdvijfenzeventig euro en vijfendertig eurocent), bestaande uit immateriële schade en materiele schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde partij ] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[de benadeelde partij ]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 8.275,35 (achtduizend tweehonderdvijfenzeventig euro en vijfendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot
betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Lintjer, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen, rechter, tevens kinderrechter en mr. T. Fuchs, rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Bos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 februari 2025.