ECLI:NL:RBNHO:2025:1633

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
15.070329.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en taakstraf wegens poging tot verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving

Op 18 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 240 uren. De zaak kwam voort uit een incident op 15 februari 2024, waarbij de verdachte, na een online chat met een medeverdachte die zich voordeed als het slachtoffer, naar de woning van het slachtoffer ging. De verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer te verkrachten en heeft haar daarbij wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende had geverifieerd of het slachtoffer instemde met de handelingen, en dat hij een aanmerkelijke kans op het handelen zonder instemming had aanvaard. De rechtbank verwierp het verweer van vrijwillige terugtred en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan eendaadse samenloop van de feiten. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk stelde voor de schade die het slachtoffer had geleden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.070329.24 (P)
Uitspraakdatum: 18 februari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. A.J.J. van der Heiden, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.De beschuldiging

De verdachte wordt beschuldigd van een poging tot verkrachting van [benadeelde] (feit 1 primair). Als dat niet kan worden bewezen, wordt hem de mishandeling van [benadeelde] verweten (feit 1 subsidiair).
Daarnaast wordt de verdachte beschuldigd van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [benadeelde] (feit 2).
De volledige tenlastelegging luidt als volgt:
1.
hij op of omstreeks 15 februari 2024 te Schagen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een
feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [benadeelde] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
- de woning van die [benadeelde] binnen is gegaan en/of
- die [benadeelde], die probeerde naar buiten te gaan, een of meermalen naar binnen heeft getrokken/geduwd, (waardoor die [benadeelde] op de grond viel) en/of
- die [benadeelde] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- op die [benadeelde] is gaan liggen en/of
- het gezicht van die [benadeelde] tegen de grond heeft gedrukt en/of
- met die [benadeelde] heeft geworsteld en/of
- aan het haar van die [benadeelde] heeft getrokken en/of
- die [benadeelde] een of meermalen heeft geslagen op haar hoofd en/of lichaam en/of
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd: "Ik wil je verkrachten” althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- zijn arm om de nek van die [benadeelde] heeft geklemd en/of
- het hoofd van die [benadeelde] onder zijn oksel heeft gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 februari 2024 te Schagen, althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld doordat hij verdachte:
- aan die [benadeelde] heeft getrokken en/of die [benadeelde] heeft geduwd (waardoor die [benadeelde] op de grond viel) en/of
- die [benadeelde] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- het gezicht van die [benadeelde] tegen de grond heeft gedrukt en/of
- met die [benadeelde] heeft geworsteld en/of
- aan het haar van die [benadeelde] heeft getrokken en/of
- die [benadeelde] een of meermalen heeft geslagen op haar hoofd en/of lichaam en/of
- zijn arm om de nek van die [benadeelde] heeft geklemd en/of
- het hoofd van die [benadeelde] onder zijn oksel heeft gedrukt
2.
hij op of omstreeks 15 februari 2024 te Schagen, althans in Nederland, opzettelijk
[benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, doordat hij verdachte:
- de woning van die [benadeelde] binnen is gegaan en/of
- die [benadeelde], die probeerde naar buiten te gaan, een of meermalen naar binnen heeft getrokken/geduwd, (waardoor die [benadeelde] op de grond viel), althans die [benadeelde] een of meermalen heeft belet de woning te verlaten en/of
- die [benadeelde] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- op die [benadeelde] is gaan liggen en/of
- het gezicht van die [benadeelde] tegen de grond heeft gedrukt en/of
- met die [benadeelde] heeft geworsteld en/of
- aan het haar van die [benadeelde] heeft getrokken en/of
- die [benadeelde] een of meermalen heeft geslagen op haar hoofd en/of lichaam en/of
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd: "Ik wil je verkrachten” althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- zijn arm om de nek van die [benadeelde] heeft geklemd en/of
- het hoofd van die [benadeelde] onder zijn oksel heeft gedrukt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. Omdat aan deze vier voorwaarden is voldaan, kan de rechtbank zich buigen over de verdere inhoud van deze strafzaak.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft voorwaardelijk opzet gehad op de poging tot verkrachting en de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer
[benadeelde].
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een poging tot verkrachting. De verdachte is zelf het slachtoffer geworden van de medeverdachte, die zich online als het slachtoffer heeft voorgedaan. De verdachte was te goeder trouw en verkeerde in de veronderstelling dat hij met het slachtoffer had gechat via een online chatbox waarbij een fantasieverkrachting was afgesproken. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat het verzet van het slachtoffer ook deel uitmaakte van het fantasiespel. Hij was zich van geen kwaad bewust. Hij heeft daarom ook niet geprobeerd om deurbelcamera’s in de wijk van het slachtoffer te vermijden en is in een bedrijfsauto met daarop de naam van zijn werkgever naar de woning van het slachtoffer gereden. Er is om die reden geen sprake van een poging tot het
dwingentot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Aansluitend hierop heeft de raadsman zich ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van opzet op het toebrengen van pijn of letsel.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het slachtoffer heeft tegengehouden op het moment dat zij naar buiten wilde.
Ten slotte heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat sprake is van vrijwillige terugtred. De verdachte is gestopt op het moment dat hij doorhad dat het slachtoffer het spel niet mee wilde spelen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 overweegt de rechtbank het volgende.
Voorwaardelijk opzet
De verdachte heeft op woensdag 14 februari 2024 via de website chatgirl.nl met de accountnaam ‘[gebruikersnaam 1]’ een chatgesprek gevoerd met een persoon met gebruikersnaam ‘[gebruikersnaam 2]’. Deze ‘[gebruikersnaam 2]’ heeft in dat gesprek gezegd dat zij in het verleden verkracht is geweest en dat zij opgewonden wordt van het idee nog een keer verkracht te worden. De verdachte is in het gesprek voorgehouden dat hij deze verkrachtingsfantasie mocht uitvoeren. ‘[gebruikersnaam 2]’ heeft onder meer een adres gegeven, gezegd dat zij op donderdagen altijd alleen thuis is en een foto van zichzelf gestuurd. De verdachte is daarop de volgende ochtend, donderdag 15 februari 2024, naar het opgegeven adres gegaan. Hij is de woning binnengedrongen en heeft fors geweld toegepast op de bewoonster, het slachtoffer [benadeelde]. Politieonderzoek heeft later uitgewezen dat achter ‘[gebruikersnaam 2]’ niet het slachtoffer [benadeelde], maar haar buurman schuilging (de medeverdachte [medeverdachte]), die zich in de chat heeft voorgedaan als het slachtoffer.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de raadsman aldus dat er vrijspraak moet volgen wegens het ontbreken van opzet.
De rechtbank volgt de raadsman hierin niet en is van oordeel dat de verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de poging tot verkrachting en, gelet op de verwevenheid van de tenlastegelegde feiten, op de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank legt dit als volgt uit.
In het chatgesprek tussen de verdachte en ‘[gebruikersnaam 2]’ op 14 februari 2024 heeft ‘[gebruikersnaam 2]’ verteld dat zij vroeger verkracht is en dat zij de fantasie had om in haar eigen woning verkracht te worden door iemand die zij nooit had ontmoet. Daarbij werd het gebruik van extreme vormen van geweld (zoals een zak over het hoofd, hard en bruut, klappen geven) door ‘[gebruikersnaam 2]’ aangemoedigd zonder dat daar enige serieuze begrenzing aan werd gesteld. Evenmin verlangde ‘[gebruikersnaam 2]’ enige waarborg om te zorgen dat het geweld en de seks bleven binnen de grenzen van wat gewenst was, zoals een stopwoord of andere spelregels. Gelet op het extreme karakter van het gesprek is dat opmerkelijk. Ook de verdachte - die bekend is met BDSM - vond achteraf bezien dat er een stopwoord had moeten zijn en hij vond het onzorgvuldig van zichzelf dat daar niets over is afgesproken.
De verdachte was zich steeds bewust van de risico’s die online gesprekken met onbekenden op dergelijke chatsites met zich meebrengen. Hij heeft op de terechtzitting verklaard dat iedereen zich op het internet als een ander kan voordoen. De verdachte is op 14 februari 2024 naar de woning op het opgegeven adres gegaan omdat, zo zegt hij in het chatgesprek, hij even zeker moest weten dat ‘[gebruikersnaam 2]’ niet iemand erin luiste en om te checken of zij “echt echt” ‘[gebruikersnaam 2]’was. In zijn verhoor bij de politie zei hij dat hij op 14 februari 2024 naar de woning is gegaan omdat hij zeker wilde weten dat zij daadwerkelijk degene was wie ze zij dat ze was, en niet iemand anders. Je kunt online natuurlijk makkelijk doen alsof je iemand anders bent, zo verklaarde de verdachte.
Uit het chatgesprek van 14 februari 2024 blijkt dat de verdachte, aangekomen in de buurt van de woning, aan ‘[gebruikersnaam 2]’ heeft gevraagd om even achterom te lopen, de blinds even open te doen, boven het licht aan te doen of even voor het raam te gaan staan. Uit de antwoorden van ‘[gebruikersnaam 2]’ valt op te maken dat zij als reden om niet aan deze verzoeken te voldoen opgeeft dat zij met een kind thuis zit. Vervolgens heeft de verdachte aan ‘[gebruikersnaam 2]’ gevraagd om het kenteken te geven van de grijze auto die voor nummer 8 stond. Toen de verdachte als antwoord op deze vraag van ‘[gebruikersnaam 2]’ het correcte kenteken kreeg, kreeg hij, aldus zijn verklaring, de overtuiging dat ‘[gebruikersnaam 2]’ daar woonde en dat hij met haar in gesprek was.
Naar het oordeel van de rechtbank was het correcte antwoord op de vraag over het kenteken onvoldoende om met zekerheid te kunnen vaststellen dat de verdachte het gesprek over de verkrachtingsfantasie had gevoerd met de bewoonster van deze woning. Daarbij is van belang dat het chatgesprek op 14 februari 2024 een extreem karakter had en daarin geen duidelijk grenzen of een stopwoord zijn afgesproken, dat hij ‘[gebruikersnaam 2]’ nog nooit had ontmoet, dat zij niet voldeed aan de verzoeken om achterom te lopen, de blinds te openen, het licht aan te doen of voor het raam te gaan staan en de woning – volgens de verklaring van de verdachte – geheel donker was en hij niemand in de woning heeft gezien. Onder die omstandigheden mocht de verdachte, die van meet af aan sceptisch was en wist van het risico dat een ander zich kon voordoen als ‘[gebruikersnaam 2]’, geen genoegen nemen met het opgeven van het juiste kenteken.
De verdachte is desalniettemin de volgende dag teruggegaan naar de woning. Hij heeft niet geprobeerd in persoonlijk contact te komen met de bewoonster voordat hij de woning benaderde. Nadat de verdachte had aangebeld, werd de voordeur open gedaan door het slachtoffer. Toen de verdachte tegen de deur duwde heeft het slachtoffer geprobeerd om de deur terug te duwen en de verdachte buiten te houden. Daarin slaagde zij niet. Het slachtoffer probeerde vervolgens de woning te verlaten en op het moment dat de helft van haar lichaam buiten de woning was, heeft de verdachte haar naar binnen getrokken en de voordeur dicht gedaan. De verdachte heeft het slachtoffer vervolgens naar de grond gewerkt en haar gezicht met zijn hand in de mat geduwd. In de gang heeft het slachtoffer geschreeuwd. Vanuit de gang tot in de woonkamer heeft er een worsteling tussen de verdachte en het slachtoffer plaatsgevonden waarbij de verdachte het slachtoffer meerdere malen heeft geslagen en over het slachtoffer heen is gaan liggen en zijn arm om haar nek heeft gedaan waardoor zij niet weg kon.
Uit de hiervoor omschreven gang van zaken, zoals verklaard door het slachtoffer en bevestigd door de verdachte, blijkt dat het slachtoffer vanaf het eerste moment na het openen van haar voordeur geprobeerd heeft om naar buiten te komen en vervolgens om zich aan de verdachte te onttrekken. Reeds uit het feit dat het slachtoffer direct geprobeerd heeft om de deur dicht te doen en de woning te verlaten had de verdachte moeten opmaken dat dit niet overeenkwam met hetgeen was afgesproken in de chat. Daarin was namelijk expliciet benoemd dat de verkrachting in de woning zou worden uitgevoerd. Dit was opnieuw een teken dat de verdachte niet handelde met instemming van de bewoonster, maar ook dit heeft hem niet direct op zijn schreden doen terugkeren. In plaats daarvan is de verdachte, ondanks hevig en langdurig verzet door het slachtoffer, doorgegaan met zijn pogingen om haar te overmeesteren. Uit het dossier valt op te maken dat de verdachte minimaal acht minuten in de woning is geweest.
Conclusie ten aanzien van het voorwaardelijk opzet
De aanmerkelijke kans dat de verdachte handelde zonder instemming van de persoon die de deur van de woning open deed, is door de verdachte bewust aanvaard. Zoals hiervoor uiteen is gezet wist hij van de aanmerkelijke kans dat mensen zich op een website voor het voeren van chatgesprekken met een seksueel karakter als een ander kunnen voordoen. De verdachte was zich bewust van die aanmerkelijke kans en heeft daarom ‘controlevragen’ gesteld. ‘[gebruikersnaam 2]’ gaf geen gehoor aan de verzoeken van de verdachte om achterom te lopen, de blinds te openen, het licht aan te doen of voor het raam te gaan staan. Door de volgende dag te proberen de bewoonster te overmeesteren met als doel haar te verkrachten, en die poging ook niet te staken toen het slachtoffer probeerde de woning uit te vluchten en zich minutenlang hevig verzette, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij handelde zonder instemming van de bewoonster. Er is dus sprake geweest van voorwaardelijk opzet op het tegen de wil van het slachtoffer doen ondergaan van het seksueel binnendringen.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2)
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte het slachtoffer wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en dat zijn opzet (in voorwaardelijke vorm) ook daarop gericht was.
De rechtbank merkt op dat sprake is geweest van eendaadse samenloop. Dat betekent dat de gedragingen van de verdachte weliswaar twee strafbare feiten (poging tot verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving) opleveren maar hem in wezen één verwijt wordt gemaakt nu het gaat om dezelfde handelingen die plaatsvonden op dezelfde tijd en locatie.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1 primair.hij op 15 februari 2024 te Schagen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld [benadeelde] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
- de woning van die [benadeelde] binnen is gegaan en
- die [benadeelde], die probeerde naar buiten te gaan, naar binnen heeft getrokken en
- die [benadeelde] heeft vastgepakt en vastgehouden en
- op die [benadeelde] is gaan liggen en
- het gezicht van die [benadeelde] tegen de grond heeft gedrukt en
- met die [benadeelde] heeft geworsteld en
- aan het haar van die [benadeelde] heeft getrokken en
- die [benadeelde] meermalen heeft geslagen op haar hoofd en/of lichaam en
- zijn arm om de nek van die [benadeelde] heeft geklemd en
- het hoofd van die [benadeelde] onder zijn oksel heeft gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op 15 februari 2024 te Schagen, opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, doordat hij verdachte:
- de woning van die [benadeelde] binnen is gegaan en
- die [benadeelde], die probeerde naar buiten te gaan, naar binnen heeft getrokken en
- die [benadeelde] heeft vastgepakt en vastgehouden en
- op die [benadeelde] is gaan liggen en
- het gezicht van die [benadeelde] tegen de grond heeft gedrukt en
- met die [benadeelde] heeft geworsteld en
- aan het haar van die [benadeelde] heeft getrokken en
- zijn arm om de nek van die [benadeelde] heeft geklemd en
- het hoofd van die [benadeelde] onder zijn oksel heeft gedrukt.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

4.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op vrijwillige terugtred. De verdachte is gestopt op het moment dat hij merkte dat het slachtoffer [benadeelde] niet mee wilde werken, aldus de raadsman.
4.2.
Oordeel van de rechtbank
Vrijwillige terugtred houdt in dat een poging tot het begaan van een misdrijf niet strafbaar is als dat misdrijf niet is voltooid door omstandigheden die van de wil van de verdachte afhankelijk zijn. Van vrijwillige terugtred kan (onder meer) sprake zijn als de verdachte vrijwillig besluit te stoppen met zijn strafbare handelen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred door de verdachte. Uit de aangifte en de verklaring van de verdachte volgt dat de aangeefster zich minutenlang heeft verzet tegen de geweldshandelingen van de verdachte. Toen beiden op een gegeven moment buiten adem waren verslapte de greep van de verdachte op de aangeefster waardoor zij kans zag haar woning te ontvluchten. De verdachte heeft op de terechtzitting niet duidelijk kunnen maken wat ertoe heeft geleid dat het slachtoffer op een zeker moment uit zijn greep heeft kunnen loskomen. Van een vrijwillig genomen besluit van de verdachte om ermee op te houden en het slachtoffer los te laten is dan ook onvoldoende gebleken.
Het bewezenverklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van
feit 1 primair:
poging tot verkrachting
en
feit 2:
opzettelijk wederrechtelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 191 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis als die taakstraf niet of niet naar behoren wordt uitgevoerd. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de vrijheidsbeperkende maatregel uit artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd, bestaande uit een contactverbod met slachtoffer [benadeelde] en een locatieverbod.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie een “pittige” eis is. Hij heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met het blanco strafblad van de verdachte en de door de reclassering vastgestelde lage recidivekans. Een vrijheidsbeperkende maatregel is volgens de raadsman overbodig.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte is, na aanbellen, de woning van het slachtoffer binnengedrongen. Bij het aanbellen was de verdachte in de veronderstelling dat hij een dag eerder met het slachtoffer via een chatgesprek een afspraak had gemaakt om een verkrachtingsfantasie uit te voeren. Zonder zich ervan te vergewissen of er bij het slachtoffer sprake was van instemming heeft hij zich op haar gestort en heeft hij tijdens een minutenlange worsteling geweld tegen haar gebruikt en haar belet haar woning te ontvluchten. Dat het niet tot seksueel binnendringen is gekomen is te danken aan het minutenlange verzet van het slachtoffer, waardoor zij op een gegeven moment los kon komen uit de greep van de verdachte en haar woning kon ontvluchten.
De handelingen van de verdachte vonden plaats in de woning van het slachtoffer, een plek waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. De poging van de verdachte haar te verkrachten en het geweld dat hij daarbij heeft gebruikt moeten voor haar zeer beangstigend zijn geweest. Zij is op sokken haar woning uit gevlucht en heeft een buurman gevraagd om 112 te bellen. De verbalisanten die als eerste ter plaatse waren na de 112-melding troffen een hevig geëmotioneerde en trillende vrouw.
Door zo te handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en een voor haar zeer beangstigende en onveilige situatie gecreëerd. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke misdrijven daar nog lange tijd de nadelige gevolgen van kunnen ondervinden. In dit geval is daar ook sprake van, zo blijkt uit de slachtofferverklaring die het slachtoffer op de terechtzitting heeft voorgelezen. Sinds deze ingrijpende gebeurtenis is zij schrikachtig en is haar vertrouwen in anderen ernstig beschadigd. Haar gevoel van veiligheid is weggenomen. Het slachtoffer heeft verteld dat de impact op haar en haar gezin diepgaand en blijvend is.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het blanco strafblad van de verdachte en naar het reclasseringsadvies van 19 december 2024. Hierin is verwoord dat de verdachte een aangeslagen indruk maakt. Hij is zijn woning, zijn baan en zijn echtgenote kwijt geraakt en het contact met zijn kinderen is ernstig bemoeilijkt. De verdachte heeft gesprekken met een psychiatrisch verpleegkundige van de GGZ en hij heeft deelgenomen aan een gespreksgroep voor volwassenen met autisme. Er is bij de verdachte wellicht sprake van een autismespectrum stoornis (ASS), maar nadere diagnostiek heeft nog niet kunnen plaatsvinden.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. Het risico op algemene recidive en het gevaar voor herhaling van een zedendelict wordt ingeschat als laag. Interventies of toezicht acht de reclassering niet nodig.
De op te leggen straf
Op dit soort feiten staat in de regel een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank ook rekening met de bijzondere omstandigheden waaronder de verdachte tot zijn handelen is gekomen. Hij is in een chatgesprek misleid door de buurman van het slachtoffer. Deze buurman heeft zich in dat chatgesprek voorgedaan als ‘[gebruikersnaam 2]’, het slachtoffer in deze zaak, en geschreven dat zij in haar woning door de verdachte verkracht wilde worden. Doordat de verdachte op het voorstel van ‘[gebruikersnaam 2]’ is ingegaan, zijn de gevolgen voor het slachtoffer zo indringend en ingrijpend. De misleiding door de medeverdachte is echter van bepalende invloed geweest op de beslissing van de verdachte om over te gaan tot zijn handelen. Er zijn geen aanwijzingen dat hij ook zonder die misleiding tot zulke ernstige daden zou zijn gekomen. Het recidiverisico wordt door de reclassering laag ingeschat en er zijn geen aanwijzingen dat behandeling van de verdachte op psychisch vlak nodig is om herhaling te voorkomen. De verdachte heeft in zijn verhoren door de politie en op de zitting laten zien dat hij inziet waar hij in zijn beoordeling ernstig tekort is geschoten en dat hij zich bewust is van in de impact die zijn handelen op het slachtoffer en haar gezin heeft gehad.
Dit alles brengt mee dat de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (langer dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten) in dit uitzonderlijke geval niet aangewezen is. Gelet op het lage recidiverisico en de overige inhoud van het reclasseringsadvies, acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, ook het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf niet nodig. Wel zal de rechtbank gelet op de ernst van het feit, de verdachte, veroordelen tot de maximale taakstraf van 240 uren. Gelet op artikel 22b Sr (taakstrafverbod) legt de rechtbank verder een gevangenisstraf van 11 dagen op, welke straf de verdachte al in voorarrest heeft uitgezeten.
Geen vrijheidsbeperkende maatregel
Over de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel, bestaande uit een contact- met betrekking tot het slachtoffer [benadeelde] en een locatieverbod overweegt de rechtbank als volgt. Na zijn invrijheidstelling op 8 maart 2024 heeft de verdachte geen contact opgenomen met het slachtoffer [benadeelde]. De verdachte heeft een blanco strafblad en de reclassering heeft het recidivegevaar als laag ingeschat. Daarnaast woont de verdachte op dit moment in een andere plaats dan de aangeefster. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de wettelijke eis dat het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel nodig is ter bescherming van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. De rechtbank zal de gevorderde maatregel dus niet opleggen.

7.Vordering benadeelde partij [benadeelde] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 12.603,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
1. behandeling door de fysiotherapeut € 274,-
2. verplaatste schade echtgenoot € 1.329,-
3. toekomstige materiële schade € 1.000,-
Ten aanzien van de toekomstige materiële schade (post 3) heeft de advocaat van de benadeelde partij in de vordering toegelicht dat hiermee wordt gedoeld op aanvullende materiële kosten die de benadeelde partij mogelijk zal maken indien hoger beroep wordt ingesteld. De advocaat heeft aangegeven dat deze schade vooralsnog niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 10.000,- gevorderd voor de geleden immateriële schade wegens lichamelijk en psychisch letsel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de rol van de medeverdachte [medeverdachte] matiging van het deel van de veroorzaakte schade dat voor rekening van de verdachte komt, op zijn plaats is. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een deel van de schade groot € 2.603,- (zijnde de kosten voor de fysiotherapeut en de verplaatste schade) en € 1.000,- aan immateriële schade in de zaak van de verdachte moet worden toegewezen. Voor het overige moet de benadeelde partij in de zaak van de verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard. De overige immateriële schade moet volgens de officier van justitie worden toegewezen in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte].
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie niet te vergelijken is met de onderhavige zaak en dat de toe te wijzen schadevergoeding aanzienlijk moet worden gematigd. De post verplaatste schade is onvoldoende onderbouwd zodat dat deel van de schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend in de zaken tegen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte].
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade bestaande uit kosten voor fysiotherapie tot een bedrag van € 274,- (post 1) rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten. Deze schade komt op grond van artikel 6:95 en 6:96 van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking. Dit onderdeel van de vordering is door de verdediging niet betwist en komt de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor, en zal daarom worden toegewezen.
De ‘verplaatste schade’ (post 2) ziet op verlies van inkomen van de echtgenoot van het slachtoffer doordat hij na de gebeurtenissen van 15 februari 2024 drie dagen vrij heeft genomen om het slachtoffer bij te staan. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De kosten die derden hebben gemaakt, komen op grond van artikel 6:107 lid 1 onder a BW slechts als verplaatste schade voor vergoeding in aanmerking indien de benadeelde die kosten, als zij die zelf zou hebben gemaakt, zou kunnen vorderen. De rechtbank acht onvoldoende onderbouwd dat dit voor het inkomensverlies van de echtgenoot het geval is, waarbij mede van belang is dat niet is gebleken van zorgtaken voor het slachtoffer waarvoor de benadeelde ook een professional had kunnen inschakelen.
Ook met betrekking tot de ‘toekomstige schade’ (post 3) zal de benadeelde partij overeenkomstig haar eigen verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Het is namelijk onzeker of deze schade in de toekomst ook daadwerkelijk zal worden geleden.
De rechtbank stelt verder vast dat het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodat zij op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b BW aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade. Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 8.000,- komt de rechtbank billijk voor gelet op de aard en de ernst van de gevolgen voor de benadeelde partij, zoals blijkt uit de toelichting op de vordering. De rechtbank houdt hierbij ook rekening met vergoedingen die in (min of meer) vergelijkbare zaken aan immateriële schade zijn toegekend. De rechtbank zal het overige deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 8.274,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd komt de rechtbank tot hoofdelijke veroordeling van de vergoeding van de toegekende schade. De benadeelde partij heeft schade geleden als gevolg van de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte. De rechtbank onderkent dat de door de verdachte gepleegde misdrijven (poging tot verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving) door medeverdachte [medeverdachte] zijn uitgelokt en heeft het verschil in de mate van verwijtbaarheid in de strafmaat tot uitdrukking gebracht. Toch kiest de rechtbank ervoor om beide verdachten hoofdelijk aansprakelijk te houden voor de gehele schade. De benadeelde partij heeft namelijk recht op volledige betaling van de toegekende schadevergoeding, zonder dat zij zich hoeft te mengen in de verhouding tussen of de mate van schuld van de twee daders. De hoofdelijke veroordeling strekt vooral tot bescherming van de benadeelde en dat belang dient het zwaarst te wegen. De rechtbank zal daarom bepalen dat indien de medeverdachte het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Tot slot dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen, zoals die golden ten tijde van het bewezenverklaarde, zijn van toepassing:
Artikel 9, 22c, 22d, 36f, 45, 55, 242 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
11 (elf) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderd veertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 8.274,- (achtduizend tweehonderd vierenzeventig euro), bestaande uit € 274,- als vergoeding voor de materiële en € 8.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde verplaatste schade, toekomstige schade en de overige immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 8.274,- (achtduizend tweehonderd vierenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 76 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mr. J.O. Rutten en mr. M.E. Olthof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 februari 2025.
Mr. M.E. Olthof is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(---------------------)