ECLI:NL:RBNHO:2025:1624

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
C/15/360771 / FA RK 25-117
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarige en benoeming van een voogd

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 31 januari 2025 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarige, geboren op een onbekende datum in een onbekende plaats. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het gezag van de moeder eerder is beëindigd en dat de vader niet in staat is om het gezag over de minderjarige uit te voeren. De kinderrechter oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezag van de vader wordt beëindigd, omdat de minderjarige in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De vader heeft aangegeven dat hij geen behoefte heeft aan het gezag en dat hij het belang van de minderjarige vooropstelt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de beëindiging van het gezag van de vader en de benoeming van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogd. De kinderrechter heeft dit verzoek toegewezen en de GI benoemd tot voogdes over de minderjarige, met uitvoerbaarheid bij voorraad. De kinderrechter heeft ook overwogen dat de minderjarige veel heeft meegemaakt en dat er behoefte is aan rust en duidelijkheid in haar leven. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die nu in een gezinshuis verblijft en verdere hulpverlening nodig heeft.

Uitspraak

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/360771 / FA RK 25-117
Datum uitspraak: 31 januari 2025
Beschikking van de rechtbank over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen de Raad,
over
[de minderjarige ], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige ] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. W.H. Boomstra, kantoorhoudende te Amsterdam;
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van de Raad, ontvangen op 7 januari 2025;
  • het rapport van de Raad, met bijlagen, ontvangen op 7 januari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 31 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader bijgestaan door mr. B.E.C. de Jong (waarnemend voor mr. W.H. Boomstra);
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] , namens de GI.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige ] is bij beschikking van 16 oktober 2020 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 11 oktober 2023 tot 16 oktober 2024. [de minderjarige ] is bij beschikking van 24 juni 2021 met spoed uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 11 oktober 2023 tot 16 oktober 2024.
2.2.
[de minderjarige ] verblijft in een gezinshuis.
2.3.
Bij beschikking van 17 november 2023 is het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige ] beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over [de minderjarige ] .
2.4.
Bij beschikking van 17 november 2023 is eveneens het ouderlijk gezag van de vader over de broertjes van [de minderjarige ] , [het broertje 1] en [het broertje 2] , beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over hen.
2.5.
De GI heeft zich in het kader van het verzoek tot gezagsbeëindiging van de vader bij brief van 2 januari 2025 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de vader te beëindigen en de GI tot voogdes over [de minderjarige ] te benoemen, met uitvoerbaarheid bij voorraad. De Raad heeft het verzoek als volgt toegelicht.
3.2.
Hoewel het de bedoeling was van de Raad, de GI en de rechtbank dat het gezag van ouders over alle drie de kinderen [de minderjarigen] zou worden beëindigd en de GI met de voogdij over de drie kinderen [de minderjarigen] zou worden belast, is in de beschikkingen van 17 november 2023 niet onderkend dat de vader tussen de zitting op 11 oktober 2023 en die beschikkingen, te weten op 13 oktober 2023, mede met het gezag over [de minderjarige ] is belast. De Raad acht het schadelijk en niet in het belang van [de minderjarige ] dat de vader met het gezag over [de minderjarige ] belast is. [de minderjarige ] heeft belang bij rust en duidelijkheid over waar zij opgroeit en wie er bevoegd is om gezagsbeslissingen over haar te nemen. De Raad acht het noodzakelijk dat het ouderlijk gezag van de vader over [de minderjarige ] alsnog wordt beëindigd en de GI met de voogdij over haar wordt belast.
3.3.
De Raad handhaaft zijn standpunt voor wat betreft de beëindiging van het gezag van de vader, zoals dat is beschreven in het rapport van de Raad van 26 september 2023 en het verzoekschrift van de Raad. De Raad was ten tijde van het indienen en de behandeling van het verzoek tot beëindiging van het gezag over de broertjes van [de minderjarige ] en [de minderjarige ] van mening dat het niet in het belang van de kinderen is als de vader het gezag blijft behouden, omdat hij de consequenties van het dragen van het gezag niet overziet. De intentie van de vader met het aanvragen van het gezamenlijk gezag was slechts dat hij meer zou worden betrokken als ouder, dat hij beter geïnformeerd zou worden over de ontwikkeling van zijn kinderen en hij meer tijd met hen kon doorbrengen.
Het lukte de ouders niet vanwege hun eigen beperkingen om de kinderen te geven wat ze nodig hebben en daardoor zijn de kinderen onder hun toezicht beschadigd geraakt. Het perspectief van de kinderen ligt niet meer bij een van de ouders, maar bij het gezinshuis. De kinderen hebben veel meegemaakt en hebben rust nodig. De Raad verwacht dat gezagsbeëindiging van de vader daaraan zal bijdragen, omdat hiermee voor hen duidelijk wordt dat zij zullen opgroeien bij het gezinshuis. De kinderen hebben bovendien veel hulpverlening nodig waardoor er geregeld gezagsbeslissingen moeten worden genomen.
3.4.
Op de zitting heeft de Raad het verzoek als volgt verder toegelicht. [de minderjarige ] is een kwetsbaar meisje dat in het verleden veel schade heeft opgelopen, maar met wie het nu in het gezinshuis naar omstandigheden goed gaat. Met betrekking tot het gezag van de vader is er sprake van een administratieve omissie. De vader heeft gelijktijdig met het gezag over de andere twee kinderen ook het gezag over [de minderjarige ] aangevraagd. Door een vertraging bij de registratie van het gezag over [de minderjarige ] in het gezagsregister, is er bij de vorige beschikking niet onderkend dat de vader ook het gezag over [de minderjarige ] had. De vader heeft bij de Raad aangegeven dat hij ook liever heeft dat de GI de voogdij over [de minderjarige ] heeft en de gezagsbeslissingen over haar neemt. De Raad complimenteert de vader dat hij nu hij de zorg over [de minderjarige ] niet kan dragen, wel meewerkt aan het overlaten van deze zorg aan een ander. De Raad verzoekt de GI te belasten met de voogdij over [de minderjarige ] .

4.De standpunten

standpunt van de vader
4.1.
Door en namens de vader is het volgende aangevoerd op de zitting. Het was bij de vader niet bekend dat hij nog belast is met het gezag over [de minderjarige ] . Hij was in de veronderstelling dat de GI het gezag had, net als over de andere kinderen. De vader geeft aan er geen behoefte aan te hebben om belast te zijn met het gezag over [de minderjarige ] . De moeder wil de kinderen echter graag terug en wil er alles aan doen om dit voor elkaar te krijgen. De moeder probeert de vader hierin mee te krijgen, maar de vader is van mening dat de kinderen beter af zijn in het gezinshuis.
De vader kan zich dus vinden in het verzoek van de Raad en refereert zich aan het oordeel van de kinderrechter. Wanneer dat noodzakelijk wordt geacht, verleent de vader, met terugwerkende kracht, zijn toestemming voor hetgeen de GI tot nu toe ter uitvoering van de voogdij over [de minderjarige ] heeft gedaan.
De vader wil nog benadrukken dat de GI een belangrijke rol heeft in het betrekken van de vader bij de opvoeding van [de minderjarige ] en zijn andere kinderen. De vader wil graag op de hoogte worden gehouden van wat er speelt in het leven van de kinderen, bijvoorbeeld op school of op medisch gebied. De advocaat van de vader heeft nog opgemerkt dat er in het rapport van de Raad is opgenomen, dat de vader ambivalent is geweest ten aanzien van het gezinshuis. Dit is volgens de vader niet juist. Dat de vader kritisch was, heeft enkel gespeeld toen de kinderen nog in het eerdere gezinshuis verbleven en hij ontevreden was over de situatie daar. De vader wil de omgang met de kinderen graag uitbreiden.
standpunt van de GI
4.2.
De GI heeft naar voren gebracht dat het goed gaat met [de minderjarige ] in het nieuwe gezinshuis. Er zijn door de verhuizing wel veel dingen veranderd voor [de minderjarige ] in de afgelopen periode. Er wordt gezien dat [de minderjarige ] zich makkelijk aanpast, ook aan haar nieuwe school. Toch is [de minderjarige ] kwetsbaar en lijkt ze soms een beetje wereldvreemd. De hulpverlening voor [de minderjarige ] is nog niet gestart, omdat er een overdracht moet plaatsvinden naar de GGZ in een andere provincie. De GI is van mening dat er ingezet moet worden op traumabehandeling en dat er verdere diagnostiek nodig is.
De GI heeft verder naar voren gebracht dat zij zich afvraagt hoe de juridische situatie moet worden beoordeeld met betrekking tot de periode waarin zij uitvoering heeft gegeven aan de voogdijmaatregel, terwijl het gezag van de vader formeel niet was beëindigd. De moeder heeft nog steeds moeite met de acceptatie van het perspectief van de kinderen. De GI acht het daarom van belang te voorkomen dat er discussie ontstaat over de eerdere uitvoering van de voogdij en het gezag over [de minderjarige ] .

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Op basis van de stukken en hetgeen besproken is op de zitting is de kinderrechter van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan en daarom wijst de kinderrechter het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader toe. De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat [de minderjarige ] nog altijd ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [de minderjarige ] heeft de afgelopen jaren veel meegemaakt en dit heeft nog steeds een impact op haar gevoel van veiligheid. [de minderjarige ] is kwetsbaar en heeft nog onvoldoende hulp gehad om de gebeurtenissen uit haar verleden te verwerken. Zij wordt hierdoor dus nog steeds belast. Naast traumabehandeling heeft [de minderjarige ] verdere diagnostiek nodig om te bepalen of en welke hulp of behandeling zij nodig heeft in verband met het gedrag dat zij laat zien. Het feit dat de moeder nog steeds niet accepteert dat [de minderjarige ] in het gezinshuis zal opgroeien en er alles aan wil doen om dat te veranderen, vormt nog steeds een bedreiging voor de emotionele veiligheid van [de minderjarige ] en dus voor haar ontwikkeling. Na het ervaren van veel onvoorspelbaarheid en onveiligheid in haar vroege jeugd, is het voor [de minderjarige ] belangrijk dat er nu rust en duidelijkheid komt in haar leven en zij kan toekomen aan de nodige behandeling.
5.4.
Het perspectief van [de minderjarige ] ligt niet meer bij een van de ouders, zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank heeft vastgesteld bij beschikking van 25 april 2023 en bevestigd bij beschikking van 11 oktober 2023 en 17 november 2023. De ouders zijn niet in staat gebleken [de minderjarige ] de zorg en opvoeding te bieden die zij nodig heeft. De moeder kan zich echter niet verenigen met het perspectief van de kinderen en probeert ook de vader mee te krijgen in haar wens hierin verandering te brengen. Hoewel de vader heeft aangegeven dat hij van mening is dat het perspectief van [de minderjarige ] bij het gezinshuis ligt, vormt de instelling van de moeder een groter risico voor de ontwikkeling van [de minderjarige ] zolang de vader het gezag over [de minderjarige ] heeft.
De kinderrechter stelt verder vast dat de vader geen uitvoering wil geven aan het gezag over [de minderjarige ] . De vader heeft eerder aangegeven dat hij het gezag over [de minderjarige ] nooit alleen heeft willen uitvoeren en dat hij het gezamenlijk gezag slechts heeft aangevraagd omdat hij bang was niet meer betrokken te worden in het leven van [de minderjarige ] en de andere kinderen. De vader heeft eerder ook bevestigd dat hij niet in staat is zelfstandig het gezag uit te oefenen over [de minderjarige ] , omdat hij de gevolgen van het dragen van het gezag over [de minderjarige ] niet kan overzien.
De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige ] is dat de vader het gezag over haar behoudt. [de minderjarige ] heeft duidelijkheid nodig over waar ze opgroeit en wie de beslissingen over haar mag nemen. Het is van groot belang dat beslissingen over [de minderjarige ] in haar belang worden genomen, zodat zij aan haar ontwikkeling kan toekomen en er rust komt in haar leven.
5.5.
Omdat de beëindiging van het gezag van de vader ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige ] komt te ontbreken, dient de kinderrechter op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij over [de minderjarige ] te aanvaarden en de kinderrechter acht dat ook in het belang van [de minderjarige ] .
5.6.
Ten aanzien van de vraag van de GI hoe de juridische situatie moet worden beoordeeld met betrekking tot de periode waarin de GI uitvoering heeft gegeven aan de voogdijmaatregel terwijl het gezag van de vader formeel niet was beëindigd, overweegt de kinderrechter nog als volgt. De vader heeft in deze procedure te kennen gegeven om zo nodig met terugwerkende kracht zijn toestemming te verlenen voor al hetgeen de GI tot nu toe ter uitvoering van de voogdij over [de minderjarige ] heeft gedaan. Hieruit blijkt dat de vader geen bezwaar heeft tegen het feit dat de GI uitvoering heeft gegeven aan de bij beschikking van 17 november 2023 uitgesproken voogdijmaatregel voor [de minderjarige ] . Voor zover de moeder zich daartegen zou verzetten, geldt dat zij in deze kwestie geen belanghebbende is omdat de GI daarmee geen inbreuk heeft gemaakt op haar gezagspositie. Verder is de kinderrechter van oordeel dat de GI uitvoering mocht geven aan de beschikking van 17 november 2023, omdat in die beschikking niet onderkend was dat de vader na de zitting mede met het gezag is belast, het gezag van de moeder over [de minderjarige ] is beëindigd en er dus in het gezag moest worden voorzien. Voor de GI bestond er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de uitgesproken voogdijmaatregel.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van
[de vader] ,geboren op [geboortedatum] in [plaats] over
[de minderjarige ];
6.2.
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige, de
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,gevestigd te [plaats] ;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Maat, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2025, in aanwezigheid van mr. M. van Koningsbruggen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.