ECLI:NL:RBNHO:2025:1596

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
C/15/342099 / HA ZA 23-402
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van kosten van samenwerking en tegenvorderingen in het kader van verbintenissenrecht

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap H&H Financiële Planning Voorburg B.V. en een gedaagde partij. H&H vorderde een betaling van gedaagde voor kosten die zijn gemaakt in het kader van een samenwerking. Gedaagde stelde echter dat H&H hem nog geld verschuldigd was en deed tegenvorderingen, waaronder een verzoek om schadevergoeding voor klanten die hij had aangebracht maar die H&H zonder betaling had overgenomen. De rechtbank oordeelde dat gedaagde een bedrag aan H&H moest betalen voor de gemaakte kosten, maar ook dat H&H verplicht was om de waarde van de klanten aan gedaagde te vergoeden. Omdat deze waarde niet kon worden vastgesteld, werd de zaak verwezen naar een schadestaatprocedure.

De rechtbank behandelde ook de procedurele aspecten, waaronder het niet betalen van een voorschot door gedaagde voor deskundigenonderzoek. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van een advocaat voor gedaagde niet betekende dat zijn vorderingen niet ontvankelijk waren, maar dat hij geen nieuwe proceshandelingen kon verrichten. De rechtbank heeft vastgesteld dat H&H onrechtmatig heeft gehandeld door het klantenpakket van gedaagde na de samenwerking onder zich te houden zonder daarvoor te betalen. De rechtbank heeft de vorderingen van H&H en gedaagde beoordeeld en een aantal beslissingen genomen over de te vergoeden bedragen en de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/342099 / HA ZA 23-402
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
H&H FINANCIËLE PLANNING VOORBURG B.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.M.A. 't Hart te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat aanvankelijk mr. J. de Groot te Amstelveen,
thans zonder advocaat.
Partijen zullen hierna H&H en [gedaagde] genoemd worden.
De zaak in het kort
H&H en [gedaagde] hebben samengewerkt. H&H vordert [gedaagde] te veroordelen een bedrag aan H&H te betalen voor kosten die voor die samenwerking zijn gemaakt. [gedaagde] zegt dat H&H daarvoor juist nog geld aan hem moet betalen. Hij stelt ook andere tegenvorderingen in. Zo vraagt hij voor recht te verklaren dat H&H hem een vergoeding moet betalen omdat H&H door hem aangebrachte klanten heeft overgenomen zonder daarvoor te betalen en weigert om die terug te geven. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] aan H&H een bedrag moet betalen voor de kosten van de samenwerking, maar verklaart ook dat H&H gehouden is de waarde van de klanten zoals die was ten tijde van het einde van de samenwerking aan [gedaagde] te vergoeden. Omdat die waarde niet kan worden vastgesteld wordt daarvoor verwezen naar de schadestaatprocedure.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 september 2024 waarin een deskundigenbericht is bevolen
  • de begroting van de kosten van de deskundige
  • de brieven van 10 oktober 2024 waarmee de rechtbank de kostenbegroting aan partijen
heeft gezonden en hen een termijn van twee weken heeft gegeven om bezwaar te maken
- de brief van 4 december 2024 van de rechtbank aan mr. De Groot, de toenmalige
advocaat van [gedaagde], met het verzoek om toe te lichten waarom het verschuldigde voorschot voor de deskundige nog niet is voldaan
- de brief van mr. De Groot van 12 december 2024 waarin hij meedeelt dat [gedaagde] als gevolg
van een burn-out enige tijd niet heeft kunnen werken en daardoor in financiële problemen is gekomen, waardoor hij het voorschot niet kan betalen en waarin mr. De Groot verder meedeelt dat hij zijn werkzaamheden voor [gedaagde] zal staken
  • het B2 formulier waarbij mr. De Groot zich onttrekt als advocaat van [gedaagde]
  • de akte uitlating van de zijde van H&H
1.2.
Ten slotte is op verzoek van H&H vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
In het tussenvonnis van 8 mei 2024 heeft de rechtbank al beslist welk bedrag [gedaagde] nog aan H&H moet betalen. Deze beslissing zal nu hierna onder 3. in dit eindvonnis worden opgenomen.
2.2.
H&H heeft verder nog een vergoeding gevorderd voor buitengerechtelijke kosten. De rechtbank ziet aanleiding die vergoeding conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten te berekenen over het bedrag dat aan H&H wordt toegewezen. Dat geeft een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 955,75.
in reconventie
2.3.
Op de vorderingen in reconventie is voor een deel al beslist in het tussenvonnis van 8 mei 2024. In dat vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering van [gedaagde] om H&H te veroordelen om hem voor de eindafrekening van kosten en provisie nog een bedrag te betalen moet worden afgewezen: bij die eindafrekening heeft H&H juist een vordering op [gedaagde]. Verder heeft de rechtbank beslist dat de door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht dat H&H gehouden is de waarde van het klantenbestand en de verzekeringsportefeuille die door [gedaagde] zijn ingebracht in het samenwerkingsverband tussen H&H en [gedaagde] aan [gedaagde] te vergoeden kan worden toegewezen. Ook heeft de rechtbank toen vastgesteld dat H&H met e-mails stelselmatig en substantieel afbreuk heeft gedaan aan het bedrijfsdebiet en beslist dat H&H daarmee onrechtmatig heeft gehandeld en dat de door [gedaagde] op dat punt gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure zal worden toegewezen. Deze beslissingen zullen hieronder onder 3. in dit eindvonnis worden opgenomen.
2.4.
In het tussenvonnis van 18 september 2024 heeft de rechtbank gezegd dat de vordering van [gedaagde] om H&H te veroordelen om € 26.614,50 aan omzetschade te vergoeden zal worden afgewezen, omdat [gedaagde] geen, dan wel onvoldoende bewijs heeft overgelegd van het door hem gestelde omzetverlies.
2.5.
Dan resteert in reconventie nog de vordering van [gedaagde] om H&H te veroordelen een vergoeding te betalen gelijk aan de waarde van het door hem bij de samenwerking ingebrachte klantenbestand en de ingebrachte verzekeringsportefeuille.
2.6.
In het tussenvonnis van 8 mei 2024 heeft de rechtbank daarover gezegd dat op dat moment niet kon worden vastgesteld wat die waarde is en dat zij het nodig vindt dat een deskundige de rechtbank gaat voorlichten over de waarde van het klantenbestand en de verzekeringsportefeuille op het moment van het einde van de samenwerking. In het tussenvonnis van 18 september 2024 heeft de rechtbank mr. drs. L. van Hoogdalem (verbonden aan BrightOrange B.V.) benoemd tot deskundige om de rechtbank hierover te informeren. Daarbij is bepaald dat [gedaagde] het voorschot voor dit deskundigenonderzoek moet betalen.
2.7.
De deskundige heeft de kosten van zijn werkzaamheden begroot op € 12.100,- inclusief btw. Tegen de hoogte van dit voorschot hebben partijen geen bezwaar gemaakt. [gedaagde] heeft dit voorschot echter, ook nadat de rechtbank schriftelijk navraag bij hem heeft gedaan, niet betaald. Uit de brief van zijn advocaat van 12 december 2024 blijkt dat [gedaagde] inmiddels financieel in zwaar weer verkeert. Zijn advocaat heeft zich op dezelfde dag onttrokken. Hoewel de zaak daarvoor aangehouden was, heeft [gedaagde] geen nieuwe advocaat voor zich doen stellen.
2.8.
H&H heeft de rechtbank daarna bij akte uitlating verzocht vonnis te wijzen en [gedaagde] in reconventie niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de vorderingen van [gedaagde] af te wijzen omdat:
  • i) procesvertegenwoordiging ontbreekt;
  • ii) [gedaagde] niet voldoet en/of niet kan voldoen aan de op hem rustende bewijslast, en;
  • iii) [gedaagde] het voorschot onbetaald laat.
2.9.
Het ontbreken van procesvertegenwoordiging na het onttrekken van een advocaat betekent niet dat een partij niet langer kan worden ontvangen in een reeds ingestelde vordering of dat de vordering moet worden afgewezen. Het betekent alleen dat de betreffende partij, zolang hij geen advocaat heeft, geen nieuwe proceshandelingen kan verrichten. De vóór de onttrekking door de advocaat ingediende stukken en/of de eerder ingenomen standpunten worden door een latere onttrekking van de advocaat niet aangetast. Dat geldt ook voor de beslissingen die de rechtbank in de tussenvonnissen al heeft genomen over in reconventie ingestelde vorderingen.
2.10.
H&H draagt wel terecht aan dat de reden dat er geen deskundigenrapport ligt, is gelegen in het niet betalen door [gedaagde], Op grond van de wet [1] kan de rechter, wanneer een partij het voorschot niet binnen de daarvoor gestelde termijn voldoet, daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
2.11.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 8 mei 2024 al vastgesteld dat H&H onrechtmatig heeft gehandeld door het klantenpakket dat en de verzekeringsportefeuille die [gedaagde] heeft aangebracht na het einde van de samenwerking onder zich te houden en uit te nutten zonder daarvoor de waarde te betalen. Daarbij is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] hierdoor schade heeft geleden en/of lijdt. Die schade moet H&H aan [gedaagde] vergoeden.
2.12.
De rechtbank heeft daarbij om praktische redenen gekozen voor een deskundigenonderzoek. Zij had ook kunnen kiezen voor een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat, waarbij [gedaagde] de door hem gestelde schade ook op andere wijze kan aantonen. In dit geval, waarin al is vastgesteld dat aannemelijk is dat [gedaagde] schade heeft geleden, acht de rechtbank het niet redelijk dat die weg voor [gedaagde] wordt afgesloten omdat hij op dit moment niet in staat is het deskundigenonderzoek te betalen. Omdat de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk is gemaakt en de rechtbank de omvang van die schade op dit moment niet kan vaststellen, zal de zaak daarvoor worden verwezen naar de schadestaatprocedure.
2.13.
H&H zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op:
salaris advocaat € 1.535,00 (2,5 punten x € 614,-)
nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in ‘de beslissing’)
totaal € 1.713,00
2.14.
De gevorderde wettelijke rente over deze kosten zal worden toegewezen zoals hierna onder ‘De beslissing’ vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan H&H van € 18.075,27 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 maart 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan H&H van de buitengerechtelijke incassokosten van € 955,75,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van H&H van € 3.892,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in reconventie
3.4.
verklaart voor recht dat H&H gehouden is de waarde van het klantenbestand en de verzekeringsportefeuille die door [gedaagde] zijn ingebracht in het in 2018 gestarte samenwerkingsverband tussen H&H en [gedaagde] aan [gedaagde] te vergoeden tegen de waarde van dat klantenbestand en die verzekeringsportefeuille ten tijde van de beëindiging van die samenwerking in september 2020,
3.5.
veroordeelt H&H tot vergoeding aan [gedaagde] van de waarde van voornoemd klantenbestand en de voornoemde verzekeringsportefeuille ten tijde van de beëindiging van de samenwerking tussen H&H en [gedaagde] in september 2020, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3.6.
verklaart voor recht dat H&H onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [gedaagde] door het toesturen van e-mails in juni 2021 aan de klanten uit het door [gedaagde] opgebouwde klantenbestand,
3.7.
veroordeelt H&H tot vergoeding van de schade die [gedaagde] heeft geleden als gevolg van het hiervoor in 3.6 bedoelde onrechtmatig handelen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3.8.
veroordeelt H&H in de proceskosten van [gedaagde] van € 1.713,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als H&H niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze kosten met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie voorts
3.9.
verklaart dit vonnis behoudens de in alinea 3.4 en alinea 3.6 opgenomen verklaringen voor recht uitvoerbaar bij voorraad,
3.10.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Hoogkamer en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025. [2]

Voetnoten

1.Artikel 196 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat gold toen deze zaak aanhangig werd gemaakt.
2.type: 1155