ECLI:NL:RBNHO:2025:1590

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
23-3263
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van UWV-dossier op basis van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, op 13 februari 2025, wordt de vraag behandeld of het UWV het dossier van eiser openbaar moet maken op basis van de Wet open overheid. Eiser had eerder een verzoek ingediend om documenten openbaar te maken, maar het UWV weigerde dit, stellende dat de informatie onder artikel 74 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi) valt, waarvoor geen openbaarmakingsplicht geldt. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht geen openbaarmakingsplicht heeft, omdat de gevraagde informatie onder de geheimhoudingsplicht van artikel 74 valt. Eiser had eerder beroep ingesteld tegen een beslissing van het UWV, maar de rechtbank verklaart dat hij geen belang meer heeft bij de beoordeling van het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing, aangezien het UWV inmiddels opnieuw had beslist. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en dat hij geen griffierecht terugkrijgt. De uitspraak benadrukt de verhouding tussen de Wet open overheid en de Wet Suwi, waarbij de laatste specifieke regels voor geheimhouding bevat die prevaleren boven de openbaarmakingsregels van de Woo.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3263

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: mr. M.S. Dalfour).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser dat hij op
11 mei 2023 heeft ingesteld omdat het Uwv volgens hem niet op tijd een nieuwe beslissing op zijn bezwaar had genomen.
1.1.
Daaraan ging vooraf dat het Uwv op 21 oktober 2021 had beslist op het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek van 5 juli 2021 tot openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Daarbij is het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. Tijdens die procedure heeft het Uwv een aanvullend besluit genomen, op 5 september 2022, waarbij 106 documenten aan eiser zijn verstrekt.
1.2 De rechtbank heeft op 13 maart 2023 uitspraak gedaan op het beroep van eiser (in de zaak met registratienummer HAA 21/6572). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de besluiten van 21 oktober 2021 en 5 september 2022 vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het Uwv heeft op 7 juni 2023 opnieuw op het bezwaar van eiser beslist en daarbij wederom documenten aan eiser verstrekt.
1.3
Op verzoek van de rechtbank heeft het Uwv de door eiser gevraagde documenten overgelegd. Het Uwv heeft voor die documenten een beroep gedaan op geheimhouding, zoals bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het Uwv.
1.5
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht uiterlijk zes weken later uitspraak te doen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op zijn bezwaar. De rechtbank beoordeelt ook het inhoudelijke beroep tegen de nieuwe beslissing. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep dat gaat over het wel of niet op tijd nemen van een nieuwe beslissing. De rechtbank is ook van oordeel dat het Uwv openbaarmaking van de gevraagde informatie mocht weigeren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen is gekomen en welke gevolgen deze oordelen hebben.
3.1
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
Het beroep tegen het niet op tijd nemen van een nieuw besluit
4.1
Eiser heeft geen belang meer bij zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het Uwv heeft namelijk op 7 juni 2023 alsnog opnieuw op het bezwaar van eiser beslist. Om die reden is dat beroep niet-ontvankelijk.
4.2
Eiser heeft in het beroep niet tijdig beslissen verzocht om vergoeding van het griffierecht. Hier komt de rechtbank in de volgende overweging op terug.
Het beroep tegen het besluit van 7 juni 2023
5. Het beroep van eiser heeft in dit geval ook betrekking op de nieuwe beslissing op bezwaar van het Uwv van 7 juni 2023 (het bestreden besluit). Dat volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Daarvoor wordt niet opnieuw griffierecht geheven. Het betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan voor beroep tegen het bestreden besluit. Of het griffierecht moet worden vergoed, is afhankelijk van de uitkomst van dat beroep. [1]
Wat valt onder het oorspronkelijke Wob-verzoek van eiser?
6.1
Beknopt weergegeven heeft eiser gevraagd om openbaarmaking van documenten die gaan over of betrekking hebben op een aansprakelijkstelling, procedure medio december 2015 en uitvoering medio januari-februari 2016, een klachtendossier over de afhandeling van een WIA-aanvraag van eiser, eisers bezwaren tegen een WW-besluit van 29 november 2009 en een WIA-besluit uit september 2009, een klachtendossier over de afhandeling van een WW-aanvraag van eiser en over twee verzoeken tot schadeloosstelling. [2]
6.2
Eiser stelt nu dat het Uwv probeert om het verzoek op te rekken tot het volledige dossier, waaronder processtukken, terwijl hij niet heeft gevraagd om processtukken. Zijn verzoek is gericht en beperkt.
6.3
De rechtbank stelt voorop dat de Wob sinds 1 mei 2022 heeft plaatsgemaakt voor de Wet open overheid (Woo). Het Uwv was na ontvangst van eisers verzoek gehouden om een zoektocht uit te voeren naar documenten die onder de reikwijdte van het verzoek vallen. Hoewel eiser niet expliciet lijkt te hebben gevraagd om processtukken, wekt het vanwege de aard van de stukken waar hij naar vraagt geen verbazing dat het Uwv in de zoekslag na de uitspraak van 13 maart 2023 ook processtukken heeft aangetroffen. Eiser heeft immers onder andere gevraagd om (openbaarmaking van) documenten over zijn bezwaren. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn standpunt dat het Uwv het verzoek probeert ‘op te rekken’ naar het volledige dossier. Aanvullend wijst de rechtbank op dit punt naar de uitspraak van 13 maart 2023. Daarin is geoordeeld dat het Uwv het verzoek van eiser in eerste instantie te beperkt had opgevat door alleen te zoeken naar interne communicatie zoals telefoonnotities en e-mails. Vanwege dat oordeel is het begrijpelijk dat de processtukken bij de eerste zoekslag niet naar boven zijn gekomen en nu wel.
Zijn er nog meer documenten?
7.1
In de vorige procedure was onder andere de zoekslag in geschil. Na de zitting in die procedure heeft het Uwv een nieuwe zoekslag uitgevoerd. De rechtbank oordeelde daarna dat het Uwv ten onrechte niet de documenten had betrokken die eiser in zijn aanvullende beroepsgronden in die procedure had genoemd. De rechtbank constateerde in de uitspraak van 13 maart 2023 dat eiser onder andere het volledige dossier van de klachtenafhandeling van medio augustus 2015, een deskundigenoordeel, een integriteitsonderzoek en documenten van de Raad van Bestuur (RvB) noemt.
7.2
In het bestreden besluit heeft het Uwv de uitgevoerde zoekslag toegelicht. Er zijn onder andere drie documenten aangetroffen waarin staat dat er geen deskundigenoordeel mogelijk is. Die documenten zijn aan eiser verstrekt. Het Uwv heeft geen klachtendossier van eiser uit 2015. In het fysieke en in het digitale dossier zijn daar geen stukken over aangetroffen. De afdeling Klachtbureau heeft geen digitaal klachtendossier van eiser. Het Uwv heeft wel enkele documenten aangetroffen over klachtjaar 2014. Het Uwv heeft die documenten aan eiser verstrekt. Het Uwv heeft ook geen dossier bij de RvB aangetroffen. De RvB is in 2016 in kennis gesteld van een brief die eiser aan de RvB had gestuurd. De RvB wilde een kopie van de reactie zien. Het Uwv heeft alleen de e-mailwisselingen daarover en die zijn aan eiser verstrekt.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat het niet beschikt over de documenten die eiser heeft genoemd. In deze situatie is het aan eiser om aannemelijk te maken dat het Uwv die documenten wel heeft. [3] Daarin is eiser niet geslaagd. Op de zitting van 28 november 2024 heeft eiser uitgelegd waarom hij denkt dat die documenten er wel moeten zijn. Hij heeft onder andere melding gemaakt van een brief uit 2023 van een klachtenambassadeur waarin zij schrijft dat ook de klachten die via de RvB zijn binnengekomen, door een bepaalde afdeling worden behandeld. De documenten van de RvB raken volgens eiser de klacht. Eiser heeft op zitting daaraan toegevoegd dat het Uwv heeft gereageerd op de oorspronkelijke aansprakelijkstelling uit 2014/2015, dat het Uwv het heeft beschouwd als een klacht en dat de gehele afhandeling inclusief een mediationtraject ongeveer tien maanden duurde. Met deze verklaring die niet verder is onderbouwd, is niet aannemelijk dat er nog andere stukken zijn die het Uwv tot nu toe niet aan hem heeft verstrekt.
Heeft het Uwv een openbaarmakingsplicht?
8. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv in dit geval geen openbaarmakingsplicht heeft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
9. Eiser heeft gevraagd om openbaarmaking van de documenten die vallen onder de reikwijdte van zijn verzoek van 5 juli 2021. Het Uwv heeft de aangetroffen documenten niet openbaar gemaakt, maar aan hem verstrekt met toepassing van artikel 5.5 van de Woo. In het bestreden besluit heeft het Uwv gemotiveerd waarom het dat heeft gedaan. De vraag die de rechtbank nu moet beoordelen is of het Uwv de stukken ook openbaar moet maken, zoals eiser wenst.
10. De rechtbank stelt voorop dat in beginsel een openbaarmakingsplicht bestaat als een verzoek tot openbaarmaking is ingediend. Dat volgt uit artikel 4.1, eerste lid, van de Woo. Uit het zevende lid van dat artikel volgt dat een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 5 van de Woo.
10.1
Het Uwv voert aan dat er in dit specifieke geval geen verplichting is tot openbaarmaking. Eiser vraagt om openbaarmaking van informatie die valt onder artikel 74 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi). Voor die informatie geldt geen openbaarmakingsplicht. De wetgever heeft dat namelijk uitgesloten, via artikel 8.8 van de Woo en de bijlage bij de Woo.
10.2
De rechtbank overweegt dat de wetgever inderdaad bepaalde informatie heeft willen uitsluiten van de openbaarmakingsplicht van de Woo. Artikel 8.8 van de Woo regelt de verhouding tussen de Woo en andere wetten die openbaarmakingsregelingen bevatten. Bepaalde artikelen van de Woo, zoals artikel 4.1, gelden niet voor informatie waarvoor een specifieke openbaarmakingsregeling geldt. In een bijlage die hoort bij artikel 8.8 van de Woo staat om welke regelingen het gaat. In die bijlage staat onder andere artikel 74 van de Wet Suwi genoemd.
10.3
In artikel 74, eerste lid, van de Wet Suwi staat een geheimhoudingsplicht. Dit artikel legt een geheimhoudingsplicht op aan iedereen die bij de uitvoering van die wet betrokken is en daarbij informatie over personen of zaken verkrijgt. Deze informatie mag alleen verder bekend worden gemaakt als dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wet Suwi of als dat op grond van de wet is voorgeschreven of toegestaan.
10.4
De rechtbank volgt het Uwv in het standpunt dat eiser vraagt om openbaarmaking van informatie die valt onder artikel 74, eerste lid, van de Wet Suwi. Het Uwv heeft uitkeringsaanvragen van eiser behandeld. Daartoe was het Uwv verplicht, op grond van de Werkloosheidswet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet Suwi. In verband met de behandeling van die aanvragen beschikt het Uwv over informatie van eiser. Artikel 74 van de Wet Suwi sterkt zich uit tot alles wat voortvloeit uit de uitkeringsaanvragen. Volgens eiser beschikt het Uwv ook over een klachtendossier en is zijn doel dat het Uwv dat klachtendossier openbaar maakt door publicatie op de website van het Uwv. De rechtbank is van oordeel dat er geen onderscheid te maken valt tussen informatie die het Uwv onder zich heeft vanwege de uitkeringsaanvragen en informatie die het Uwv volgens eiser onder zich zou hebben in verband met afhandeling van klachten. Alle kennis en informatie die het Uwv heeft over eiser vloeit voort uit de uitkeringsaanvragen en de behandeling daarvan. Met andere woorden, het is informatie die het Uwv bekend is geworden bij de uitvoering van de Wet Suwi. Dit betekent dat ook informatie over afhandeling van klachten onder de geheimhoudingsverplichting van artikel 74 Suwi valt.
10.5
De conclusie dat de informatie onder artikel 74 van de Wet Suwi valt, betekent in de eerste plaats dat daarop een geheimhoudingsplicht rust. In de tweede plaats betekent het dat voor die informatie geen openbaarmakingsplicht geldt. Artikel 74 van de Wet Suwi bevat geen regels voor openbaarmaking en artikel 4.1 van de Woo geldt niet voor die informatie. De rechtbank merkt daarbij op dat in de Memorie van Toelichting bij artikel 5.5 van de Woo [4] artikel 74 van de Wet Suwi wordt genoemd als een openbaarheidsregime dat uitputtend is bedoeld. Dat eiser toestemming geeft voor openbaarmaking is niet relevant. Het volledige artikel 74 van de Wet Suwi wordt genoemd in de bijlage die hoort bij artikel 8.8 van de Woo.
10.6
Omdat het Uwv geen verplichting heeft om de door eiser gevraagde informatie openbaar te maken, komt de rechtbank niet toe aan verdere beoordeling van het beroep.

Conclusie en gevolgen

11. Het Uwv hoefde de gevraagde informatie niet openbaar te maken. Het inhoudelijke beroep is daarom ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, voorzitter, en mr. drs. B. Veenman en
mr. drs. J. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Wet open overheid

Artikel 4.1
1. Eenieder kan een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. In het laatste geval beslist het verantwoordelijke bestuursorgaan op het verzoek.
(…)
7 Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 5.
Artikel 5.5
1. Onverminderd het elders bij wet bepaalde, verstrekt een bestuursorgaan iedere natuurlijke of rechtspersoon op diens verzoek de op de verzoeker betrekking hebbende in documenten neergelegde informatie, tenzij een in artikel 5.1, eerste lid, onderdelen a, b en c, alsmede d en e, voor zover betrekking hebbend op derden, genoemd belang aan de orde is of een in artikel 5.1, tweede of vijfde lid, of artikel 5.2 genoemd belang zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker bij toegang tot op hem betrekking hebbende informatie. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een verzoek met betrekking tot gegevens ten aanzien van een overleden echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder van de verzoeker, tenzij een schriftelijke wilsverklaring van de overledene aan de verstrekking in de weg staat.
3 Het bestuursorgaan draagt zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de verzoeker.
4 Het bestuursorgaan kan aan de verstrekking voorwaarden verbinden ter bescherming van een van de belangen, genoemd in de artikelen 5.1 en 5.2, tenzij de gevraagde informatie met toepassing van de artikelen 5.1 en 5.2 openbaar voor eenieder zou zijn
Artikel 8.8
De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 zijn niet van toepassing op informatie waarvoor een bepaling geldt die is opgenomen in de bijlage bij deze wet.
Bijlage bij artikel 8.8 van de Woo
De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 van de Wet open overheid zijn niet van toepassing voor zover de volgende bepalingen gelden
(…)
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen: de artikelen 74 en 75.

Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

Artikel 74
1. Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van deze wet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan voor de uitvoering van deze wet noodzakelijk is dan wel op grond van deze wet is voorgeschreven of toegestaan.
2 Het in het eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing indien:
a. enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking verplicht;
b. degene op wie de gegevens betrekking hebben schriftelijk heeft verklaard tegen de verstrekking van deze gegevens geen bezwaar te hebben;
c. de gegevens niet herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen.
(…)

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2148.
2.Zoals nader omschreven in het verzoek van eiser van 5 juli 2021.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 april 2024 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2024:1388.
4.Kamerstukken II 2019-2020, 35 112, nr. 9, blz. 51.