ECLI:NL:RBNHO:2025:1587

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
22-6361
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en wijziging van natuurvergunning Tata Steel in verband met stikstofuitstoot en Natura 2000-gebieden

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, op 23 januari 2025, wordt de zaak behandeld tussen Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) en Tata Steel IJmuiden B.V. over de natuurvergunning van Tata Steel. MOB heeft verzocht om intrekking van de aan Tata Steel verleende natuurvergunning, die dateert van 22 augustus 2016, vanwege zorgen over stikstofuitstoot en de impact op Natura 2000-gebieden. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland heeft het verzoek afgewezen, maar de vergunning wel gedeeltelijk gewijzigd. Zowel MOB als Tata Steel hebben beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank oordeelt dat de gedeputeerde staten op goede gronden de vergunning niet volledig heeft ingetrokken, maar wel gedeeltelijk heeft gewijzigd. De rechtbank stelt vast dat Tata Steel in staat is om haar stikstofuitstoot op korte termijn te beperken en dat er andere maatregelen zijn getroffen om stikstofoverbelasting van Natura 2000-gebieden tegen te gaan. Het beroep van MOB wordt ongegrond verklaard, terwijl het beroep van Tata Steel gegrond wordt verklaard, wat leidt tot aanpassing van enkele vergunningsvoorschriften. De rechtbank benadrukt dat de natuurvergunning van Tata Steel nog steeds van kracht is, maar dat er nieuwe voorschriften zijn toegevoegd om de stikstofuitstoot verder te beperken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 22/6361 en HAA 22/6351

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 januari 2025 in de zaken tussen

de coöperatie
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A.(hierna: MOB), uit Nijmegen,
de stichting
Stichting Duinbehoud(hierna: de stichting), uit Leiden,
eisers, gezamenlijk te noemen: MOB c.s.,
gemachtigde: S.R. van Uffelen,
en

de besloten vennootschap Tata Steel IJmuiden B.V., uit IJmuiden,

eiseres, hierna: Tata Steel,
gemachtigde: mr. R. Olivier, advocaat te Den Haag,
en

gedeputeerde staten van Noord-Holland,

verweerder,
gemachtigde: mr. S.J. van Winzum, advocaat te Den Haag.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder bij zijn besluit van 17 november 2022 [1] (het bestreden besluit), gegeven op een door MOB ingediend verzoek om intrekking van de aan Tata Steel verleende natuurvergunning van 22 augustus 2016, terecht die vergunning (alleen) heeft gewijzigd door enige voorschriften te veranderen en andere toe te voegen.
1.1.
MOB c.s. hebben op 30 december 2022 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dat beroep heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer HAA 22/6361.
1.2.
Tata Steel heeft op 29 december 2022 ook beroep ingesteld. Dat beroep heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer HAA 22/6351.
1.3.
De rechtbank zag geen aanleiding om de beroepszaken te voegen, maar wel om die gelijktijdig te behandelen en heeft Tata Steel en MOB c.s. beide over en weer als derde-belanghebbende aangemerkt in de beroepszaak van de ander.
1.4.
MOB c.s. hebben op 24 augustus 2024 ter onderbouwing van hun beroep, onder meer, een rapport van Cor Coenrady Consult van 20 februari 2024 overgelegd met de titel: “Beoordeling rapport Tata Steel NOx reductie Kooks- en Gas Fabriek 1”. MOB c.s. hebben ook gereageerd op het beroepschrift van Tata Steel.
1.5.
Verweerder heeft op 30 september 2024 op de beide beroepen gereageerd met één verweerschrift.
1.6.
Tata Steel heeft op 3 oktober 2024 schriftelijk gereageerd op het beroepschrift van MOB c.s.
1.4
De rechtbank heeft de beroepen op 14 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens MOB c.s.: de gemachtigde van MOB c.s. vergezeld door [naam 1] , voornoemd. Namens verweerder hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder vergezeld door [naam 2] (ecoloog bij de Omgevingsdienst Noord-Holland-Noord), [naam 3] (vergunningverlener bij die dienst), [naam 4] (jurist bij die dienst), mr. [naam 5] (jurist bij die dienst) en [naam 6] (ecoloog in dienst van de provincie). Namens Tata Steel waren aanwezig: de gemachtigde van Tata Steel vergezeld door mr. [naam 7] (advocaat in dienst van Tata Steel), drs. [naam 8] (specialist lucht in dienst van Tata Steel), drs. [naam 9] , (vergunningenspecialist in dienst van Tata Steel), dr. ing. [naam 10] (directeur Health Safety Security en Environment bij Tata Steel).

Totstandkoming van het besluit

2.1
Tata Steel is in 1918 opgericht en sindsdien gevestigd op de huidige locatie, Wenckebachstraat 1, Velsen-Noord.
2.2
Op 22 augustus 2016 heeft Tata Steel een natuurvergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 verkregen die ziet op de gehele inrichting met een maximale productiecapaciteit van 8 miljoen ton staal per jaar met bijbehorende emissiebronnen plus emissies. In tabel 3, onderdeel van voorschrift 1 bij de vergunning, zijn de emissieplafonds voor stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH₃) opgenomen. Sinds de invoering van de Wet natuurbescherming (Wnb) in 2017 gold de vergunning als natuurvergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van die wet. De natuurvergunning van 22 augustus 2016 is een zogenaamde verslechteringsvergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Wnb, zoals dat luidde tot 1 januari 2020. Deze vergunning is destijds verleend, onder de overweging dat significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden toen konden worden uitgesloten. Dat wil zeggen dat, omdat de de activiteiten van Tata Steel ten tijde van die vergunningverlening niet leidden tot een significante verslechtering van de habitats in de (relevante) Natura 2000-gebieden ten opzichte van het vergunde gebruik op de referentiedata, de data van aanwijzing van de Natura 2000-gebieden.
2.3.1
MOB heeft op 11 januari 2022 verweerder verzocht om:
- intrekking van de natuurvergunning van Tata Steel van 22 augustus 2016;
- subsidiair om gedeeltelijke intrekking van de natuurvergunning door de latente emissieruimte in de vergunning weg te nemen door de maximale productiecapaciteit te verlagen tot 7,6 miljoen ton staal per jaar en de toegestane jaarvracht voor emissie van NOx te verlagen tot 6.919 ton.
MOB beriep zich in haar verzoek voor de (gedeeltelijk) intrekking van de natuurvergunning op de artikelen:
- 5.4, eerste lid onder a, Wnb (strijd met vergunningvoorschriften);
- 5.4, eerste lid onder b, Wnb (onjuiste of onvolledige gegevens);
- 5.4, eerste lid onder c, Wnb (strijd met wettelijk voorschrift);
- 5.4, eerste lid onder d, Wnb (gewijzigde omstandigheden)
- 5.4, tweede lid, Wnb, al dan niet in combinatie met het treffen van een passende maatregel als bedoeld in artikel 2.4 Wnb.

Het bestreden besluit

3.1
Verweerder heeft (samengevat) in het bestreden besluit het verzoek van MOB om gehele intrekking van de natuurvergunning afgewezen, maar het verzoek deels toegewezen en de natuurvergunning van Tata Steel van 22 augustus 2016 gewijzigd.
Verweerder stelt dat geen sprake is van strijd met een wettelijk voorschrift (artikel 5.4, eerste lid onder c, Wnb) of overtreding van een vergunningvoorschrift (artikel 5.4, eerste lid onder a, Wnb). Ook is geen sprake van gewijzigde omstandigheden (artikel 5.4, eerste lid, onder d, Wnb).
Verweerder ziet daarnaast geen aanleiding om over te gaan tot (gedeeltelijke) intrekking van de natuurvergunning op grond van (bij de aanvraag verstrekte) onvolledige of onjuiste gegevens (artikel 5.4, eerste lid, onder b, Wnb).
Voorts heeft verweerder beoordeeld of de intrekking / wijziging van de natuurvergunning nodig is op grond van artikel 5.4, tweede lid, - dan wel artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder d, Wnb - ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn (Hrl) omdat een verslechtering of significante verstoring van natuurwaarden in een Natura 2000-gebied dreigt en de activiteit waarvoor de natuurvergunning is verleend negatieve effecten heeft op die natuurwaarden. Op grond van artikel 6, tweede lid, Hrl dienen dan passende maatregelen te worden getroffen om verslechtering of significante verstoring van de natuurwaarden te voorkomen. Verweerder heeft, zo voert hij aan, beoordelingsruimte bij de keuze van de treffen passende maatregelen.
Verweerder komt tot de conclusie dat andere passende maatregelen dan (gehele) intrekking van de natuurvergunning van Tata Steel de voorkeur hebben. Verweerder weegt daarbij mee de beheerplannen die voor de omliggende Natura 2000-gebieden zijn opgesteld en de stikstof effectgerichte maatregelen die in het algemeen in Nederland worden getroffen, zoals het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering en artikel 1.12a Wnb. Daarna benoemt verweerder de – op grond van het eerdere Programma Aanpak Stikstof (PAS) - getroffen en nog te treffen maatregelen per relevant Natura 2000-gebied, te weten het Noordhollands Duinreservaat, Kennemerland-Zuid, Eilandspolder, Ilperveld, Oostzanerveld, Varkensland en Twiske, Polder Westzaan, Wormer- en Jisperveld en Kalverpolder, Schoorlse Duinen en Polder Zeevang. Verweerder concludeert dat de maatregelen gelet op de staat van instandhouding van de natuur in deze gebieden op zichzelf onvoldoende zijn om verslechtering van de natuurwaarden te voorkomen. Het is daarom noodzakelijk dat stikstofdepositie op de betrokken gebieden wordt verminderd. Ook de emissies vanuit Tata Steel, naast emissies door anderen, zullen daarom in de toekomst moeten worden beperkt.
3.2
Tata Steel voldoet, aldus verweerder, aan de vanuit de (milieu)wetgeving (Best Beschikbare Technieken) gestelde normen voor stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH₃). Uit de Elektronische Milieuverslagen (E-MJV) van Tata Steel van de afgelopen jaren blijkt dat de werkelijke emissies van deze stoffen lager zijn dan de in de natuurvergunning vergunde jaarvrachten. Verweerder ziet daarin aanleiding in het bestreden besluit als passende maatregel de in 2016 vergunde jaarvrachten voor emissie van NOx vanuit stationaire bronnen – dat zijn de diverse fabrieksonderdelen - te verlagen (wijziging van voorschrift 1 bij de natuurvergunning). Ook voegt verweerder een nieuw voorschrift 7 aan de vergunning toe waarmee de maximale jaarvracht geëmitteerde NOx voor stationaire bronnen nog verder zal worden verlaagd met 128 ton NOx, zodra de nieuwe wandeloven bij de warmbandwalserij in gebruik wordt genomen.
Door verschillende maatregelen uit 2017 is op de emissie door mobiele werktuigen 129.300 kg/NOₓ/jr bespaard, zodat de maximale, toegestane jaarvracht NOₓ vanuit mobiele bronnen in de natuurvergunning hierop wordt aangepast (eveneens wijziging voorschrift 1).
Voor verkeer binnen en buiten de inrichting is door verschillende maatregelen sinds 2017 12.314 kg/NOₓ/jr bespaard, zodat de maximale jaarvracht NOₓ uit de natuurvergunning hierop wordt aangepast (ook wijziging van voorschrift 1).
Verweerder kondigt aan erop toe te zien dat Tata Steel in 2025/2026 daadwerkelijk concrete plannen presenteert voor de omschakeling naar groen staal; de effecten daarvan kunnen dan worden opgenomen in de in 2026 te actualiseren natuurvergunning.
Verweerder ziet voorts grond om via enige nieuwe voorschriften te komen tot beperking van stikstofemissie.
In een nieuw voorschrift 16 legt verweerder aan Tata Steel de verplichting op om inzichtelijk te maken op welke wijze de cv-ketels binnen de diverse gebouwen in het bedrijf binnen 5 jaar vervangen zullen worden.
Omdat het lastig is om een beeld te krijgen van de werkelijke emissie van NOx uit de verschillende mobiele bronnen, koppelt verweerder nieuwe voorschriften 17 en 18 aan de natuurvergunning waarin de monitoring van deze emissies wordt voorgeschreven. Voor de locomotieven schrijft verweerder in een nieuw voorschrift 15 voor om binnen een jaar een plan voor te leggen voor de vervanging binnen 5 jaar van alle locomotieven door nieuwe of omgebouwde exemplaren van minimaal stageklasse IV, dus locomotieven met een lagere emissie NOx. In een nieuw voorschrift 12 stelt verweerder voor het aanmeren van binnenvaartschepen de eis dat Tata Steel binnen 1 jaar een plan moet voorleggen, op grond waarvan binnen 5 jaar alle havens voor binnenvaartschepen worden voorzien van een walstroomvoorziening. Voor zeeschepen koppelt verweerder vanwege de verplichtingen voor het Nitrogen Emission Controle Area (NECA-gebied) die op 1 januari 2021 van kracht zijn geworden op de Noordzee, een nieuw voorschrift 14 aan de natuurvergunning te weten de eis dat zeeschepen die gebouwd zijn na 1 januari 2021 aan de emissie-eisen vanuit de NECA voldoen. Ook legt verweerder in een nieuw voorschrift 13 de verplichting op om binnen een jaar de resultaten van een haalbaarheidsonderzoek te presenteren, waaruit blijkt hoeveel zeeschepen in 2030 bij Tata Steel gebruik kunnen maken van een walstroomvoorziening en hoeveel zeeschepen en binnenvaartschepen in 2030 zijn overgeschakeld op waterstof als brandstof. Ook voegt verweerder een nieuw voorschrift 8 aan de natuurvergunning toe waarmee hij voorschrijft dat de motoren van mobiele werktuigen bij vervanging verplicht van minimaal stageklasse V moeten zijn, of elektrisch of waterstof aangedreven. Dit voorschrift geldt op grond van een nieuw voorschrift 9 ook als aan contractors met mobiele werktuigen een nieuw contract wordt aangeboden. Ook neemt verweerder nieuwe voorschriften 10 en 11 op waaruit volgt dat personenwagens en vrachtwagens bij vervanging verplicht van Euroklasse VI moeten zijn of elektrisch of waterstof aangedreven en dat deze eis geldt voor contractors als hen een nieuw contract voor vrachtverkeer wordt aangeboden. Deze maatregelen leiden, aldus verweerder, tot een reductie van de stikstofdepositie op – onder meer - het Noordhollands Duinreservaat.
3.3
Tot slot verbindt verweerder in het bestreden besluit aan de natuurvergunning een verplichting voor het monitoren van de emissies NOx en NH₃ en een verplichting tot het aanleveren van een jaarrapportage met betrekking tot deze emissies waaruit moet blijken of het bedrijf in dat jaar binnen het maximaal vergunde jaarplafond voor de emissies van NOx en NH₃ blijft (voorschriften 19, 20 en 21).

Beoordeling door de rechtbank

4.1
De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder met het bestreden besluit op goede gronden de aan Tata Steel verleende natuurvergunning uit 2016 niet (volledig) heeft ingetrokken, maar wel gedeeltelijk heeft gewijzigd. Gelet op de overeenstemming tussen verweerder en Tata Steel zal de rechtbank wel enkele nieuwe vergunningsvoorschriften aanpassen.
4.2
Het beroep van MOB c.s. zal daarom ongegrond en het beroep van Tata Steel gegrond worden verklaard
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.3
De rechtbank bespreekt eerst het standpunt van Tata Steel dat MOB geen belanghebbende zou zijn als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij haar verzoek tot intrekking, waardoor het bestreden besluit geen rechtskracht zou hebben. Daarna gaat de rechtbank in op de vraag of het door MOB c.s. in beroep overgelegde rapport van Coenrady Consult als in strijd is met de goede procesorde buiten beschouwing moet blijven. Vervolgens bespreekt de rechtbank de beroepsgronden van MOB c.s. gericht tegen het niet geheel intrekken van de natuurvergunning. Tot slot bespreekt de rechtbank de beroepsgronden van Tata Steel gericht tegen de nieuwe en gewijzigde voorschriften bij de vergunning.
Wet- en regelgeving
5.1
Enige in deze uitspraak aangehaalde wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.2
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden en is de Wnb vervallen. Omdat het intrekkingsverzoek daarvoor is ingediend, blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in deze zaak de Wnb van toepassing.
Is MOB belanghebbende bij het verzoek?
6.1.1
Tata Steel voert als meest verstrekkende beroepsgrond aan dat MOB geen belanghebbende zou zijn bij het verzoek van 11 januari 2022 tot intrekking dan wel wijziging van de natuurvergunning, zodat de reactie van verweerder daarop – naar de rechtbank dat standpunt begrijpt - niet een besluit met rechtsgevolg is.
6.1.2
Ter onderbouwing van dit standpunt wijst Tata Steel er op dat uit artikel 3 van de statuten van MOB blijkt dat het werkgebied van MOB de gehele wereld omvat. De statutaire doelstelling van MOB is daarom, aldus Tata Steel, zo veelomvattend dat die doelomschrijving onvoldoende onderscheidend is en de belangen van MOB daarom niet rechtstreeks betrokken kunnen zijn bij het door haar verzochte besluit. De omstandigheid dat MOB in andere gerechtelijke procedures wel als belanghebbende is aangemerkt, betekent volgens haar niet dat MOB bij elk verzoek belanghebbende is. Zij verwijst daarbij naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Raad van State) [2] . Per besluit moet volgens Tata Steel worden beoordeeld of het verzoek en dus het besluit de statutaire belangen raakt.
6.2
Op grond van artikel 1.3, eerste en derde lid, Awb is alleen sprake van een besluit (met rechtsgevolg) als het verzoek daartoe is gedaan door een belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 Awb. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 Awb, zijn volgens het derde lid van dat artikel mede van belang de algemene belangen die de rechtspersoon krachtens zijn doelstellingen en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt. In die eis ligt besloten dat een rechtspersoon geen belanghebbende kan zijn indien de doelstellingen van de rechtspersoon op een onvoldoende concreet afgebakend werkgebied betrekking hebben en/of te algemeen zijn geformuleerd, omdat dan sprake zou zijn van een actio popularis. Als sprake is van een niet concreet afgebakend werkgebied als “de hele wereld” of de doelstellingen zo algemeen zijn geformuleerd dat niet of nauwelijks meer sprake is van belangen die de rechtspersoon in het bijzonder behartigt, kan de correctie van de feitelijke werkzaamheden die zien op de belangen die in het bijzonder aan de orde zijn, echter meebrengen dat de rechtspersoon toch belanghebbende is.
6.3
De doel van MOB staat in artikel 2 van haar statuten. Haar werkgebied staat in artikel 3.
Artikel 2 (Doel) luidt:
1. In overeenstemming met artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie “een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu” te bevorderen door:
 behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu;
 het nemen van maatregelen om lokale, regionale of mondiale milieuproblemen aan te pakken waarbij de focus primair op Nederland is gericht;
 het streven naar goede wettelijke regelingen met betrekking tot het leefmilieu en de kwaliteit van de natuur, en het bevorderen van de naleving ervan;
 het stoppen dan wel beperken van verdere teruggang van biodiversiteit in Europa, en in Nederland in het bijzonder;
 het bevorderen van een tijdige en juiste implementatie van Europese richtlijnen zoals de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, waarbij de werkzaamheden van de coöperatie in Nederland focussen op met name een systematische verlaging van stikstofdeposities afkomstig van industrie, landbouw en veeteelt op natuurgebieden in het gehele land;
 het bevorderen van een tijdige en juiste implementatie van overige Europese richtlijnen zoals bijvoorbeeld de RIE, Kaderrichtlijn Water, Richtlijn Luchtkwaliteit en andere relevante richtlijnen, evenals de relevante BREF’s;
 bescherming van het leefklimaat en de gezondheid van de mens;
 behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen.
2. Zij tracht dit te bereiken door:
- vergroten van bewustzijn van Nederlandse politici, organisaties en burgers, dat Nederland binnen de Europese Unie steeds verder achter loopt qua uitvoering van milieubeleid;
- lobbying, beïnvloeding van politiek en het informeren van de Europese Commissie over niet tijdig uitvoeren van EU-richtlijnen in Nederland;
- samenwerken met andere Nederlandse en Europese milieuorganisaties;
- assisteren en voorlichten van bezorgde burgers, gemeentes en provincies;
- sluiten van convenanten met bedrijven en organisaties;
- het voeren van alle wettelijke procedures zoals, maar niet gelimiteerd tot de volgende acties: indienen van bedenkingen, zienwijzen, beroepschriften, bezwaarschriften en/of voeren van alle noodzakelijke bestuursrechtelijke procedures met als doel het verminderen, dan wel beëindigen van overlast, risico’s en schade veroorzaakt aan mens en milieu door inrichtingen, installaties en andere bronnen van milieuverontreiniging;
- samenwerken en het verstrekken van opdrachten aan derden;
- samenwerken met en het uitvoeren van opdrachten van derden.
Artikel 3, eerste lid, luidt:
Het werkgebied omvat de gehele wereld.
6.4
Ter zitting heeft MOB toegelicht dat haar feitelijke activiteiten, voor zover die zien op (de gevolgen van activiteiten van) Tata Steel op de omgeving, bestaan uit het sluiten van convenanten met bedrijven in de regio om ammoniakreductie te verkrijgen, het sinds 2012 adviseren van de stichting en actiegroepen in de regio onder meer over implementatie van zogenaamde BBT-conclusies om stikstofdepositie in de regio te beperken en het zelf voeren van procedures met betrekking tot emissies door Tata Steel.
6.5
De doelstellingen, zoals geformuleerd in de statuten, zijn daarmee gericht op het behartigen van algemene belangen zoals bedoeld in artikel 1:2, derde lid, Awb, waarbij volgens artikel 2, ondanks aanduiding van de hele wereld als werkgebied in artikel 3, de focus primair op Nederland is gericht. De Natura 2000-gebieden waar deze zaak over gaat, liggen binnen de territoriale begrenzing van de doelomschrijving van MOB. De bescherming van en in het bijzonder beperking van stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden past ook binnen de doelstelling. Uit de toelichting van MOB volgt ook dat zij zich sinds 2012 met diverse activiteiten feitelijk richt op bescherming van natuurgebieden in de regio rond Tata Steel, waarop de industriële activiteiten van Tata Steel door diverse emissies invloed hebben. Dat zijn belangen waarop de natuurvergunning betrekking heeft. Het verzoeken om intrekking daarvan past daarom binnen de belangen en activiteiten die MOB volgens haar statuten behartigt. Haar feitelijke werkzaamheden zijn ook sinds geruime tijd concreet gericht op de milieueffecten van Tata Steel op natuurgebieden in de regio. MOB is daarom belanghebbende als bedoeld in de artikelen 1:2 en 1:3 Awb bij het verzoek. De reactie van verweerder op dit verzoek is daarom, anders dan Tata Steel betoogt, een besluit met rechtsgevolg, nog daargelaten dat verweerder ook ambtshalve tot een dergelijk besluit kan overgaan en een verzoek daarvoor geen vereiste is. Deze beroepsgrond van Tata Steel kan dus niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Rapport Coenrady Consult in strijd met de goede procesorde ingebracht?
7.1
Tata Steel stelt dat MOB c.s. het rapport van Cor Coenrady Consult te laat en daarom in strijd met de goede procesorde hebben ingediend. Het rapport dateert blijkens een vermelding daarop van februari 2024, maar MOB c.s. hebben dit rapport pas op 24 augustus 2024 ingediend, terwijl het inhoudelijk technisch ingewikkeld en uitgebreid is. Tata Steel kon daarom niet goed op het rapport reageren.
7.2
MOB c.s. hebben inderdaad het rapport van Coenrady Consult eerst 24 augustus 2024 ingediend. Zij hebben echter aangevoerd dat er na februari 2024 nog aan het rapport is gewerkt en dat zij het (concept)rapport eerder in overleggen met verweerder en Tata Steel hebben ingebracht. De rechtbank ziet mede daarom geen aanleiding om te oordelen dat door het indienen van dat gedingstuk zeven weken voor de zitting sprake is van strijd met de goede procesorde. Verweerder en Tata Steel hebben voldoende gelegenheid gehad om op dit rapport te reageren, mede in het licht van de rechtsvragen die concreet voorliggen. De rechtbank betrekt het rapport daarom wel in de beoordeling.
Wat is wel en niet in geschil?
8.1
Tussen partijen is niet in geschil dat Tata Steel een bedrijf is dat grote hoeveelheden stikstof uitstoot en dus een zogeheten piekbelaster is. Ook is niet in geschil dat de omliggende Natura 2000-gebieden, te weten het Noordhollands Duinreservaat, Kennemerland-Zuid, Eilandspolder, Ilperveld, Oostzanerveld, Varkensland en Twiske, Polder Westzaan, Wormer- en Jisperveld en Kalverpolder, Schoorlse Duinen en Polder Zeevang, met - mede door Tata Steel uitgestoten - stikstof overbelaste natuurgebieden zijn. Tussen partijen is daarom ook niet in geschil dat verslechtering of significante verstoring van de natuurlijke habitats (ook aan te duiden als: natuurwaarden) in die Natura 2000-gebieden dreigt en dus dat er passende maatregelen moeten worden getroffen om verslechtering of verstoring van de natuurwaarden tegen te gaan.
8.2
MOB c.s. betwisten niet verweerders standpunt in het bestreden besluit dat op grond van artikel 5.4, eerste lid, onder a tot en met d, Wnb geen aanleiding bestaat om de natuurvergunning van Tata Steel te wijzigingen of in te trekken. Hun beroep spitsen MOB c.s. toe tot de vraag of de natuurvergunning met toepassing van artikel 5.4, tweede lid, in verband met artikel 6, tweede lid, Hrl, dan wel 2.4, eerste lid, aanhef en onder d, Wnb, moet worden ingetrokken. Tata Steel voert van haar kant aan dat er op basis van dat artikel onvoldoende grond is voor de gedeeltelijke intrekking, c.q. wijziging, van de natuurvergunning.
Intrekking van de natuurvergunning op grond van artikel 5.4, tweede lid, in verband met artikel 6, tweede lid, Hrl, dan wel 2.4, eerste lid, aanhef en onder d, Wnb - beoordelingskader
9.1
In artikel 5.4, tweede lid, Wnb in verband met artikel 6, tweede lid, Hrl is bepaald dat een natuurvergunning wordt ingetrokken of gewijzigd bij wijze van passende maatregel als dat nodig is om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert. Zoals de Raad van State in de Logtsebaan-uitspraak [3] ook heeft geoordeeld, betekent dat dat artikel 6, tweede lid, Hrl verplicht tot het treffen van passende maatregelen die nodig zijn om te voorkomen dat er sprake is van verslechteringen en verstoringen die significante effecten kunnen hebben op de soorten en habitattypen waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. In die bepaling is dus een zelfstandige grond voor intrekking van een natuurvergunning gelegen als een verslechtering of significante verstoring van natuurwaarden in een Natura 2000-gebied dreigt en de activiteit waarvoor de natuurvergunning is verleend effecten heeft op die natuurwaarden.
9.2
Het bevoegd gezag - in dit geval verweerder - heeft beoordelingsruimte bij de keuze van de maatregelen die passend zijn bij de toepassing van artikel 6, tweede lid, Hrl. Dit betekent dat het intrekken of wijzigen van een natuurvergunning als passende maatregel kan worden ingezet, maar dat ook andere passende maatregelen kunnen worden getroffen. Als er geen andere passende maatregel mogelijk is, maar ingrijpen wel nodig is, moet de vergunning worden ingetrokken.
Als het bevoegd gezag niet voor intrekking (of wijziging) van de natuurvergunning kiest maar mogelijkheden ziet voor een of meer andere passende maatregelen, moet hij inzichtelijk maken op welke wijze hij invulling heeft gegeven aan zijn beoordelingsruimte. Uit de Logtsebaan-uitspraak volgt dat het bevoegd gezag dat kan doen door uit te leggen welke andere maatregelen zijn of zullen worden getroffen, binnen welk tijdpad de maatregelen worden uitgevoerd en wanneer verwacht wordt dat die effectief zijn.
Als een pakket van maatregelen of een programma in uitvoering is dat gericht is op de daling van stikstofdepositie, dan kan verweerder daar naar verwijzen. Is er geen zicht op de uitvoering van andere stikstofuitstoot reducerende maatregelen binnen afzienbare termijn, dan komt de intrekking (of wijziging) van de natuurvergunning nadrukkelijk in beeld, met name als die intrekking of wijziging wel binnen afzienbare termijn tot relevante verbetering van de natuurwaarden kan of kunnen leiden.
Ten onrechte niet artikel 2.4 Wnb toegepast?
10.1
MOB c.s. voeren (samengevat) allereerst aan dat verweerder ten onrechte de aanschrijfbevoegdheid van artikel 2.4, eerste lid, sub c of d, Wnb niet heeft toegepast om Tata Steel te gebieden te stoppen of te minderen met stikstofuitstoot. De natuurvergunning van 22 augustus 2016 is met intern salderen verleend, zodat het project gelet op de wijziging van artikel 2.7 Wnb in 2020 niet langer vergunningplichtig is op grond van de Wnb. Een reductie van de stikstofemissie kan daarom volgens hen niet (meer) via intrekking van de natuurvergunning of wijziging van de vergunningvoorschriften doorgevoerd worden.
10.2
Artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder d, Wnb geeft verweerder, indien dat nodig is voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied, de bevoegdheid degene die een handeling verricht die van invloed is op de habitats in dat gebied, te verplichten die handeling niet uit te voeren.
10.3
Zoals hierna zal blijken, is er geen grond voor intrekking van de gehele natuurvergunning, zodat geen sprake is van een situatie waarin verweerder niet anders dan met toepassing van artikel 2.4, eerste lid, Wnb Tata Steel kan dwingen bepaalde handelingen niet (meer) uit te voeren.
10.4
Met verweerder is de rechtbank ook van oordeel dat uit de Logtsebaan-uitspraak volgt dat het vervallen in 2020 van de vergunningplicht voor interne saldering niet tot gevolg heeft dat de in 2016 aan Tata Steel vergunde activiteiten niet meer wordt gereguleerd door de verleende natuurvergunning. Het feit dat de activiteit van Tata Steel wegens interne saldering niet (meer) vergunningplichtig is, laat namelijk onverlet dat de natuurvergunning van 2016 nog steeds van kracht is en bepalend is voor de ‘bestaande rechten’ dan wel de referentiesituatie van Tata Steel. Bij een dergelijke “verslechteringsvergunning” kan met een wijziging van (de voorschriften in) de natuurvergunning, de vergunninghouder op grond van artikel 5.4, tweede lid, Wnb worden gedwongen zijn activiteiten aan te passen en dus minder stikstof uit te stoten, als dat in de situatie van Tata Steel en de omliggende Natura 2000-gebieden een passende maatregel is. Wijziging van de natuurvergunning van Tata Steel kan er immers voor zorgen dat het in 2016 vergunde project in beperktere mate en onder strengere voorwaarden mag plaatsvinden.
10.5
Aan toepassing van de aanschrijvingsbevoegdheid van artikel 2.4, eerste lid, Wnb komt verweerder in deze situatie niet toe. In de Memorie van Toelichting [4] bij de Wnb staat namelijk dat die aanschrijvingsbevoegdheid van toepassing is in situaties waarin een activiteit niet wordt gereguleerd via een natuurvergunning. Gedacht kan worden aan de situatie dat een project of een handeling is vrijgesteld van de vergunningplicht, omdat zij overeenkomstig het beheerplan wordt uitgevoerd, of omdat een handeling, niet zijnde een project, bestaand gebruik is. In die gevallen moet het bevoegd gezag de beschikking hebben over een alternatief instrument om passende maatregelen te treffen als de activiteit tot verslechteringen of significante verstoringen leidt. De noodzaak om te beschikken over een dergelijk ander instrument is, zoals hierna blijkt, in deze zaak niet aan de orde. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Dient de natuurvergunning geheel te worden ingetrokken?
11.1
MOB c.s. voeren (samengevat) aan dat verweerder in het bestreden besluit niet het juiste toetsingskader heeft gehanteerd. De bedreiging van de gebieden wordt juist door de stikstofdepositie veroorzaakt, zodat alleen daling van de stikstofemissie door Tata Steel een passende maatregel is. Dat op grond van de beheerplannen ook hydrologische maatregelen in de gebieden getroffen worden en natuurherstel plaatsvindt, betekent niet dat stikstofreductie niet meer nodig is.
Uit het rapport ‘Onderzoek naar een ecologisch noodzakelijke reductiedoelstelling van stikstof (Van den Burg et al, 2021) blijkt dat een reductie van de stikstofdepositie van 70% nodig is vóór 2035 en uit het eindrapport van 8 juni 2020 van het Adviescollege Stikstofproblematiek blijkt dat een daling van minimaal 50% in 2030 nodig is, zodat voor 2040 de stikstofdepositie onder de Kritische Depositie Waarde (KDW) wordt gebracht. Ook uit het rapport: “De herstelbaarheid van door stikstofdepositie aangetaste Natura 2000-habitattypen: een overzicht”, [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] en [naam 14] van 18 januari 2022 blijkt dat herstelmaatregelen nauwelijks werken.
In het bestreden besluit ontbreekt, aldus MOB c.s., een ecologische onderbouwing die een toereikende motivering oplevert om vast te stellen tot welke niveau per habitattype de stikstofdepositie teruggebracht moet worden en hoe lang dit concreet mag duren. De noodzakelijke daling van de stikstofdepositie dient, aldus MOB c.s., binnen een afzienbare termijn plaats te vinden. Tot slot heeft verweerder, aldus MOB c.s., ten onrechte niet betrokken dat uit de door MOB c.s. overgelegde MAN-metingen blijkt dat de stikstofdepositie landelijk juist niet daalt.
11.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid af kunnen zien van intrekking van de vergunning, omdat verweerder aan Tata Steel voldoende (andere) passende maatregelen heeft voorgeschreven waarmee - in samenhang met andere maatregelen - de noodzakelijke vermindering van stikstofdepositie wordt bereikt en verslechtering van de natuurwaarden wordt voorkomen. Verweerder heeft op goede gronden meegewogen dat de relevante Natura 2000-beheerplannen laten zien dat er voor bepaalde natuurwaarden passende maatregelen nodig zijn om verslechtering tegen te gaan. Zo heeft verweerder de vraag naar de benodigde maatregelen voor het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat beantwoord aan de hand van het Natura 2000-beheerplan voor dit gebied, waarin staat beschreven welke instandhoudingsmaatregelen en passende maatregelen nodig zijn in verband met de daarvoor aangewezen natuurwaarden. Uit de beheerplannen volgt dat die maatregelen in sommige gevallen (mede) moeten zien op een daling van de stikstofdepositie. Echter, de beheerplannen noemen ook andere maatregelen, zoals bijvoorbeeld hydrologische, die verweerder bij zijn beoordeling heeft kunnen betrekken. Uit de beheerplannen volgt ook niet dat de daling van stikstofdepositie van een bepaalde omvang moet zijn en binnen een bepaalde periode moet zijn bereikt. Verweerder heeft daarom op goede gronden, conform de Logtsebaan-uitspraak, als uitgangspunt genomen dat sprake moet zijn van een noodzakelijke daling van stikstofdepositie binnen een afzienbare termijn.
11.3
Dat - op korte termijn - een daling tot onder de KDW moet plaatsvinden, zoals MOB c.s. betogen, blijkt niet uit de beheerplannen en ook niet uit artikel 1.12a Wnb, zodat de rechtbank dat standpunt van MOB c.s. niet volgt. Uit de beheerplannen volgt alleen dat een dalende trend van stikstofdepositie moet plaatsvinden. Die dalende trend wordt, zo blijkt uit gegevens die verweerder heeft verstrekt, mede als gevolg van de maatregelen uit het bestreden besluit, ook bereikt.
De rechtbank kan ook verweerders standpunt volgen dat het door MOB c.s. aangehaalde rapport [naam 11] e.a. van 2022 niet geschikt is om te bepalen wat voor een specifieke natuurwaarde in een concreet Natura 2000-gebied nodig is. Anders dan Natura 2000-beheerplannen, gaat het rapport [naam 11] namelijk in op de landelijke staat van instandhouding van habitattypen. Op basis daarvan kan niet de conclusie kan worden getrokken dat de KDW in een concreet Natura 2000-gebied (voor een bepaalde termijn) moet zijn onderschreden.
Tot slot heeft verweerder in het verweerschrift in reactie op de MAN-meting met grafieken per Natura 2000-gebied toegelicht dat sprake is van een dalende trend van stikstofdepositie sinds 2018 en dat deze trend zich voorzet. Deze analyse is gebaseerd op de versie van de AERIUS monitor die ten tijde van het bestreden besluit gold. Daarbij zijn de MAN-metingen, voor zover het gaat om stikstofdepositie in het verleden, wel betrokken.
Verweerder heeft dus voldoende onderbouwd dat er andere (passende) maatregelen worden getroffen, zodat intrekking van de (gehele) natuurvergunning niet noodzakelijk is. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Onvoldoende passende maatregelen getroffen?
12.1
MOB c.s. voeren (samengevat) aan dat verweerder met de wijziging van de voorschriften bij de natuurvergunning onvoldoende concrete maatregelen treft, omdat die maatregelen te weinig stikstofreductie opleveren. De specifieke maatregelen die worden getroffen door de nieuwe vergunningvoorschriften zijn volgens MOB c.s. onvoldoende. Verweerder noemt verschillende maatregelen die in de toekomst uitgevoerd gaan worden, maar daarmee is, aldus MOB c.s., de daadwerkelijke uitvoering van deze maatregel niet geborgd. Zo zijn de bouw van de DeNOₓ-installatie op de Pellet- en Kooksfabriek, aldus MOB c.s., ten onrechte niet als voorschriften in de natuurvergunning opgenomen. MOB c.s. verwijzen in dat verband naar het in beroep overgelegd rapport van Coenrady Consult waaruit volgens hen blijkt dat het bij de Kooksfabriek 1 wel mogelijk is om de grenswaarde van 500 mg NOₓ/Nm3 te behalen door toepassing van een DeNOₓ-installatie met Selectieve Catalytische Reductie (SCR). Een andere optie betreft vervangende nieuwbouw, omdat de Kooksfabriek voorbij haar levensduur is en daardoor slechter presteert dan soortgelijke installaties elders binnen de Europese Unie.
Ook valt, aldus MOB c.s,, niet uit te sluiten dat het saldo van de maatregelen door intern- en extern salderen door Tata Steel wordt toegepast voor nieuwe bedrijfsontwikkelingen. Voor de mobiele bronnen is in de voorschriften, aldus MOB c.s. ten onrechte niet gekwantificeerd welke emissiereductie dient te worden gerealiseerd.
12.2
Zoals onder 9.2 overwogen heeft verweerder beoordelingsruimte bij de keuze van de passende maatregelen die nodig zijn om de overmatige stikstofsituatie op de relevante Natura 2000-gebieden teniet te doen.
12.3
Verweerder heeft , zoals onder 11.2 reeds overwogen, in het bestreden besluit toereikend gemotiveerd dat - naast de aan Tata Steel in het bestreden besluit opgelegde nieuwe voorschriften - op landelijk en provinciaal niveau verschillende (andere) maatregelen worden getroffen voor de reductie van stikstofdepositie. Ook heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat deze maatregelen daadwerkelijk tot een (noodzakelijke) daling van de stikstofdepositie leiden. Hetgeen MOB c.s. hier in beroep tegenin hebben gebracht, is onvoldoende concreet om te oordelen dat de door verweerder genoemde landelijke en provinciale maatregelen niet tot een dalende stikstofdepositie leiden en dus geen passende maatregelen zijn.
12.4
In reactie op de stelling van MOB c.s. dat in de voorschriften ten onrechte niets is opgenomen over een DeNOₓ installatie, heeft verweerder in het verweerschrift aangegeven dat de plaatsing van de DeNOx-installatie bij de Pelletfabriek, samen met de overige wijzigingen in de bedrijfsvoering van Tata Steel die nog in voorbereiding zijn, wordt betrokken bij de actualisatie van de natuurvergunning in 2026. Het bestreden besluit bevat de maatregelen die Tata Steel vooruitlopend daarop al moet treffen. Daarmee wordt nu al een emissie- en depositiereductie bereikt, hetgeen MOB c.s., aldus verweerder, niet hebben betwist.
12.5
Verweerder heeft daarmee in het verweerschrift in reactie op de beroepsgrond en in reactie op het rapport van Coenrady Consult - gelet op de andere maatregelen die worden getroffen - toereikend gemotiveerd dat het voor de betrokken Natura 2000-gebieden niet nodig is om bij Tata Steel vóór de actualisatie van de natuurvergunning in 2026 - bovenop de maatregelen die met het bestreden besluit reeds worden getroffen - extra passende maatregelen te treffen. Het rapport van Coenrady Consult, wat daar overigens ook van zij, dwingt verweerder daarom niet via voorschriften bij de natuurvergunning nu al extra eisen te stellen aan de Pellet- en Kooksfabrieken om tot vermindering van stikstofemissie te komen.
12.6
Tot slot is in voorschrift 1, in tegenstelling tot hetgeen MOB c.s. stellen, wel emissiereductie voor mobiele bronnen aan Tata Steel opgelegd, zodat de daarop betrekking hebbende beroepsgrond ook geen doel treft.
Een ex-post passende beoordeling?
13.1
MOB c.s. voeren (samengevat) aan dat verweerder ten onrechte geen ex-post passende beoordeling heeft verricht. Op dit moment is er geen volledig zicht op de effecten die Tata Steel veroorzaakt op de Natura 2000-gebieden. Ten tijde van de natuurvergunning van augustus 2016 is slechts een voortoets uitgevoerd. Ook heeft verweerder geen inzicht in diffuse stikstofemissie door ongewone voorvallen. Door het gebrek aan een passende beoordeling bestaat, aldus MOB c.s., zodanige onzekerheid over de emissie van stikstof, ZZS en PAK door Tata Steel dat geen passende maatregelen kunnen worden vormgegeven.
Volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het arrest Dansk Akvakultur namens AquaPri A/S [5] ) is het, aldus MOB c.s., zelfs mogelijk om de toestemming waaraan geen passende beoordeling aan vooraf is gegaan, bij wijze van passende maatregel tijdelijk te schorsen. Uit het arrest Grune Liga tegen Sachsen EV [6] volgt dat het uitvoeren van een ex-post passende beoordeling geen optionele keuze is. Tot slot vergen, aldus MOB c.s. de omstandigheden van de gevlekte witsnuitlibel in de omliggende Natura 2000-gebieden, waarvan de staat van instandhouding zeer ongunstig is, ook een ex-post passende beoordeling. Uit de overgelegde bodemkwaliteitskaart volgt dat sprake is van sterk verhoogde concentraties van ZZS in de bodem van het Noordhollands Duinreservaat. Ook zijn te hoge gehaltes koper, nikkel, zink, kobalt, kwik en lood aangetroffen. Uit een onderzoek “Road related polutants induced DNA damage in dragonfly nymphs living in highway sedimentation ponds”, blijkt dat vervuiling met PAK en metalen leidt tot DNA-schade bij de libellen. MOB c.s. achten het daarom voldoende aannemelijk dat Tata Steel een significant effect heeft op de staat van instandhouding van de gevlekte witsnuitlibel. Dit effect is, aldus MOB c.s., nooit in een passende beoordeling onderzocht, zodat dat alsnog moet gebeuren.
13.2
De rechtbank volgt MOB c.s. daarin niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat de natuurvergunning van Tata Steel als
passende maatregel moet worden aangescherpt en de stikstofemissie moet worden ingeperkt. Verweerder heeft geconcludeerd dat dit op grond van artikel 6, tweede lid, van de Hrl volstaat. Er was dan ook geen reden om, aanvullend daarop, ook nog een ex post-passende beoordeling voor te schrijven. Daarbij komt dat het bestreden besluit ook monitoringsvoorschriften bevat en een verplichting om een jaarrapportage op te stellen. Op die manier kan door verweerder inzicht worden verkregen in de totale feitelijke emissie en depositie van Tata Steel.
13.3
Over de staat van instandhouding van de gevlekte witsnuitlibel overweegt de rechtbank dat MOB c.s. in haar verzoek niet heeft gevraagd om passende maatregelen te treffen vanwege de uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) door Tata Steel en de mogelijke effecten hiervan op de gevlekte witsnuitlibel. Er was voor verweerder daarom in het bestreden besluit geen aanleiding om voor deze soort passende maatregelen te treffen door de natuurvergunning daarop aan te passen. Verweerder hoefde in het besluit ook niet in te gaan op emissie van PAK, omdat het verzoek van MOB ook daar niet op zag. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet. Overigens heeft verweerder toegelicht dat de staat van instandhouding van de gevlekte witsnuitlibel in de voor die soort geschikte habitats in het Noordhollands Duinreservaat niet ongunstig is.
14. Het beroep van MOB c.s. is daarom ongegrond.
Beroep van Tata Steel
15. De rechtbank bespreekt hierna de beroepsgronden van Tata Steel.
Verlaging emissieplafonds
16.1
Tata Steel stelt (samengevat) dat van de verlaging van de emissieplafonds in voorschrift 1 dient te worden afgezien. Om tot een groene transitie te komen, is de kans reëel dat door Tata Steel reeds natuurvergunde rechten moeten worden ingezet. Dat geldt met name in de bouw- en transitiefase. Tata Steel kan zich daarom niet permitteren dat potentiële saldeerruimte door de verlaging van de emissieplafonds verloren gaat. Ook wil Tata Steel voorkomen dat de verlaging van de stikstofdepositie ertoe leidt dat in andere milieusporen voor een minder optimale oplossing wordt gekozen omdat Tata Steel niet anders kan. Het is volgens Tata Steel efficiënter om de natuurvergunning pas te bezien nadat de transitie is afgerond. Subsidiair stelt Tata Steel dat hieraan tegemoet gekomen wordt als in het bestreden besluit door verweerder een uitzondering wordt gemaakt voor verduurzamingsprojecten. De emissieverlaging geldt dan alleen voor de huidige wijze van productie, zodat de saldeerruimte beschikbaar blijft.
16.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat Tata Steel niet aannemelijk heeft gemaakt dat de stikstofemissie die komt kijken bij de aanlegfase van toekomstige verduurzamingsprojecten van Tata Steel dusdanig hoog is dat de gewijzigde emissieplafonds moeten worden overschreden. Tata Steel heeft ook onvoldoende concreet gemaakt voor welke specifieke verduurzamingsprojecten dit het geval zou kunnen zijn. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verweerder ter zitting nog heeft toegelicht dat de feitelijke uitstoot van NOx van Tata Steel veel minder is dan hetgeen is vergund. Verweerders heeft daarom op goede gronden geen reden gezien om van de verlaging van het emissieplafond af te zien of een uitzondering te maken voor verduurzamingsprojecten van Tata Steel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Mobiele werktuigen
17.1
Tata Steel stelt (samengevat) dat de voorschriften 8 en 9 in de praktijk tot uitvoeringsproblemen leiden die niet in verhouding staan tot het doel van de voorschriften. Zo is Tata Steel soms afhankelijk van bepaalde (internationale) aannemers voor het uitvoeren van specifieke werkzaamheden. Tata Steel kan daarom op de internationale markt niet zonder meer afdwingen dat een aannemer aan voorschrift 9 moet voldoen. De aannemers waarvan Tata Steel afhankelijk is, kunnen daarom weigeren met Tata Steel in zee te gaan, waardoor Tata Steel de bedrijfsactiviteiten dan stil moet leggen.
17.2
Verweerder heeft in reactie hierop aangegeven dat met deze voorschriften niet is beoogd dat Tata Steel ook in de door haar genoemde specifieke, uitzonderlijke situaties aan de verplichtingen uit de voorschriften moet voldoen. Verweerder heeft met de reeds opgenomen uitzondering in de voorschriften juist flexibiliteit willen bieden voor de situaties waarin dat echt nodig is.
17.3
Ter zitting hebben partijen aangegeven dat zij met elkaar overeenstemming hebben bereikt en dat de voorschriften 8 en 9 dienen te worden aangepast door daaraan toe te voegen “mits niet onredelijk bezwarend”. Zij hebben de rechtbank verzocht het bestreden besluit op deze manier aan te passen.
Walstroom binnenvaartschepen
18.1
Tata Steel voert (samengevat) aan dat de tekst ‘zes havens voor binnenvaartschepen op het terrein van Tata Steel’ van voorschrift 12 tot misverstanden kan leiden. Tata Steel verzoekt daarom het voorschrift als volgt te wijzigen:
“Tata Steel moet binnen een jaar na het inwerking treden van dit besluit een plan voor te leggen aan de ODNHN waarbij de Hoogovenhaven (afgezien van de kiepsteiger), 2e Rijksbinnenhaven en 3e Rijksbinnenhaven worden voorzien van een walstroomvoorziening. Binnen 5 jaar na inwerkingtreding van dit besluit dient het plan te zijn uitgevoerd. De Staalhaven mag niet in gebruik worden genomen voordat deze is voorzien in een walstroomvoorziening”
18.2
Verweerder heeft in reactie daarop aangegeven geen bezwaar te hebben
tegen de voorgestelde aanpassing van Tata Steel. Partijen hebben gevraagd of de rechtbank ook deze aanpassing in de vergunning aanbrengt.
19. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van Tata Steel vanwege deze beide aanpassingen gegrond is.

Conclusie en gevolgen

20. Omdat het beroep van MOB c.s., in zaak HAA 22/6361, ongegrond is, leidt het beroep van MOB c.s. niet tot intrekking of aanpassing van de natuurvergunning zoals die na het bestreden besluit luidt.
21. Omdat het beroep van Tata Steel, in zaak HAA 22/6351, gegrond is. vernietigt de rechtbank het bestreden besluit, maar uitsluitend voor zover het besluit ziet op de voorschriften 8, 9 en 12.
22. De rechtbank voorziet zelf op grond van artikel 8:72, derde lid, onder b, Awb met verbetering van taalfouten. De volgende voorschriften in de vergunning moeten als volgt gaan luiden:
Voorschrift 8
Mobiele werktuigen van Tata Steel moeten bij vervanging verplicht van minimaal stageklasse V zijn, of gelijkwaardig, tenzij deze stageklasse (nog) niet bestaat voor een werktuig of dit anderszins onredelijk bezwarend is.
Voorschrift 9:
Tata Steel is verplicht bij nieuwe (of verlengde) contractering aan contractors op te leggen dat de door hen ingezette mobiele werktuigen van minimaal stageklasse V zijn, of gelijkwaardig, tenzij deze stageklasse (nog) niet bestaat voor een werktuig of dit anderszins onredelijk bezwarend is.
Voorschrift 12
Tata Steel moet binnen een jaar na het inwerking treden van dit besluit een plan voorleggen aan de ODNHN waarbij de Hoogovenhaven (afgezien van de kiepsteiger), 2ͤ Rijksbinnenhaven en 3ͤ Rijksbinnenhaven worden voorzien van een walstroomvoorziening. Binnen 5 jaar na inwerkingtreding van dit besluit dient het plan te zijn uitgevoerd. De Staalhaven mag niet in gebruik worden genomen voordat deze is voorzien van een walstroomvoorziening.
23. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht en de proceskosten aan Tata Steel vergoeden. De vergoeding van de proceskosten bedraagt € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). Omdat het beroep van MOB c.s. ongegrond is, ziet de rechtbank geen grond aan hen een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van MOB c.s., in zaak HAA 22/6361, ongegrond;
  • verklaart het beroep van Tata Steel, in zaak HAA 22/6351, gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, uitsluitend voor zover daarin de voorschriften 8, 9 en 12 zijn geformuleerd;
  • bepaalt dat de formulering van de voorschriften 8, 9 en 12 in de natuurvergunning komt te luiden zoals hiervoor onder 22 is weergegeven;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het door Tata Steel betaalde griffiegeld van € 365,- aan Tata Steel te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de door Tata Steel gemaakte proceskosten in beroep van in totaal € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter en mr. M.H. Affourtit-Kramer en mr. R. Brouwer, leden, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1.2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
(…)
3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Artikel 3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
(…)
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

Aanvullingswet natuur Omgevingswet

Artikel 2.9

1. Als voor de inwerkingtreding van deze wet een aanvraag om een besluit op grond van de Wet natuurbescherming is ingediend, blijft het oude recht van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat, tot het besluit onherroepelijk is,
(…)

Wet natuurbescherming

Artikel 1.12a
1. Het percentage van het areaal van de voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden waarop de depositie van stikstof niet groter is dan de hoeveelheid in mol per hectare per jaar waarboven verslechtering van de kwaliteit van die habitats niet op voorhand is uit te sluiten, bedraagt:
a. in 2025: ten minste 40%;
b. in 2030: ten minste 50%;
c. in 2035: ten minste 74%.
2. De in het eerste lid bedoelde omgevingswaarden zijn resultaatsverplichtingen.
Artikel 2.4
1. Gedeputeerde staten leggen, indien dat nodig is voor een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, aan degene die in hun provincie een handeling verricht of het voornemen daartoe heeft, een verplichting op om:
a. informatie over de handeling te verstrekken;
b. de nodige preventieve of herstelmaatregelen te treffen;
c. de handeling overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften uit te voeren, of
d. de handeling niet uit te voeren of te staken.
(…)
Artikel 5.4
1. Een bij of krachtens deze wet verleende vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd indien:
a. de houder van een vergunning, onderscheidenlijk ontheffing in strijd handelt met de hem verleende vergunning, onderscheidenlijk ontheffing of de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen;
b. de gegevens op grond waarvan de vergunning, onderscheidenlijk ontheffing is verleend zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;
c. de vergunning, onderscheidenlijk ontheffing in strijd met wettelijke voorschriften is verleend, of
d. de omstandigheden sinds het tijdstip waarop de vergunning, onderscheidenlijk ontheffing is verleend zodanig zijn gewijzigd, dat deze niet, niet zonder beperkingen of voorwaarden, of onder andere beperkingen of voorwaarden zou zijn verleend, indien deze omstandigheden op het tijdstip waarop de vergunning, onderscheidenlijk ontheffing is verleend zouden hebben bestaan.
2. Een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, wordt in elk geval ingetrokken of gewijzigd indien dat nodig is ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.
(…)
Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Habitatrichtlijn)
Artikel 6
(…)
4. De Lid-Staten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben.
(…)

Voetnoten

1.Het besluit is ongedateerd, maar op 17 november 2022 aan MOB gezonden en op 18 november 2022 aan Tata Steel. Verweerder stelt dat het besluit dateert van 17 november 2022.
2.De uitspraak van 14 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2335, r.o. 11.
3.Zie de uitspraak van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71.
4.Kamerstukken II 33 348, nr. 3, pagina 106.
5.Zie ECLI:EU:C:2022:864.
6.Zie ECLI:EU:C:2016:10.