Uitspraak
STICHTING WONINGBEDRIJF VELSEN,
1.De procedure
- de producties van [gedaagde];
- de mondelinge behandeling van 28 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van [gedaagde].
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woningbedrijf Velsen en een gedaagde huurder. Woningbedrijf Velsen vorderde ontruiming van een woning die door de gedaagde werd gehuurd, op basis van de stelling dat de gedaagde haar hoofdverblijf niet in de woning had en deze aan derden ter beschikking had gesteld. De gedaagde, die sinds 3 augustus 2010 huurde, ontkende deze beschuldigingen en stelde dat zij haar hoofdverblijf in de woning had, hoewel zij tijdelijk bij vrienden verbleef en geen gebruiksvergoeding ontving van de onderhuurders. De kantonrechter oordeelde dat Woningbedrijf Velsen onvoldoende bewijs had geleverd dat de gedaagde niet haar hoofdverblijf in de woning had. De verklaringen van buurtbewoners waren te vaag en de gedaagde had haar situatie voldoende onderbouwd met bewijsstukken. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, en Woningbedrijf Velsen werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opstellen van vorderingen en het respecteren van de rechten van huurders.