6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 4.024,70 gram cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van mensen zeer schadelijke stof en daarom moet het gebruik ervan worden ontmoedigd. Tegen de invoer ervan wordt dan ook streng opgetreden. Gezien de hoeveelheid moet de ingevoerde cocaïne bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het gebruik van en de handel in cocaïne gaan gepaard met veel andere vormen van criminaliteit. Ook om die reden worden in de regel forse straffen opgelegd voor de invoer van cocaïne.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 28 november 2025, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder (waaronder in 2022) ter zake van opiumdelicten onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen. De verdachte heeft het bewezenverklaarde feit gepleegd binnen enkele weken na het aflopen van de driejarige proeftijd van de veroordeling in 2022. Er is dan ook sprake van recidive en de rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 3 november 2025, opgesteld door GZ-psycholoog C. Classens. In dit rapport concludeert de onderzoekster onder meer dat de verdachte op een cognitief zwak begaafd niveau functioneert en een conversiestoornis (een functionele neurologische symptoomstoornis) heeft, met aanwijzingen voor een zwakker geïntegreerde persoonlijkheidsstructuur. Deze pathologie was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit. Hierdoor is zij weinig bestand geweest tegen een nee zeggen op het moment dat ze het vest aangeboden kreeg, dan wel mocht ze toch weet gehad hebben, er weinig adequaat denken is geweest over eventuele gevolgen / consequenties van haar handelen. De cognitieve problematiek draagt naar vermoeden bij aan een weinig door- dan wel verder denken, de consequenties van het eigen gedrag te kunnen overzien en moeite te hebben om de schade van haar handelen op voorhand adequaat in te schatten. Dit getuigt van het hebben van een beperkte controle over haar handelen.
Op grond van bovenstaande uiteenzetting adviseert onderzoekster hetgeen de verdachte ten laste wordt gelegd, mits bewezen, sterk verminderd toe te rekenen.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie van verminderde toerekenbaarheid en neemt deze over. Deze omstandigheid weegt de rechtbank in strafverminderende zin mee bij de straftoemeting.
Ter beperking van het recidivegevaar beveelt de GZ-psycholoog aan behandeling van de conversiestoornis, waarbij de zwakbegaafdheid van de verdachte in ogenschouw wordt genomen en borging plaatsvindt van de meer praktische zaken zoals haar financiële situatie, woonsituatie en op handen zijnde scheiding. Dit kan worden uitgevoerd middels een juridisch kader van een voorwaardelijk strafdeel met hieraan verbonden bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft verder gelet op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 26 november 2025. De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan verbonden de volgende voorwaarden:
- een meldplicht bij de reclassering;
- ambulante behandeling;
- dagbesteding;
- inzage in de financiën.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de straf voor drugskoeriers die zijn aangehouden op de luchthaven Schiphol, heeft de rechtbank tot voor kort vrijwel steeds de geldende oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt gehanteerd. Daarin komt voor de ‘standaard’ categorie bij een hoeveelheid van afgerond 4 kilo als uitgangspunt in beeld een gevangenisstraf van 36 maanden.
Ten aanzien van het hiervoor genoemde oriëntatiepunt overweegt de rechtbank dat daarin met een forse gevangenisstraf tot uitdrukking wordt gebracht dat het bij de in/-uitvoer van harddrugs gaat om een ernstig misdrijf, waarvan potentiële nieuwe daders zoveel mogelijk moeten worden weerhouden. Het belang van dit strafdoel (generale preventie) staat als zodanig niet ter discussie, maar de rechtbank constateert wel dat al enige tijd een disbalans bestaat tussen de hoogte van gevangenisstraffen die worden opgelegd aan op de luchthaven aangehouden drugskoeriers, en de hoogte van gevangenisstraffen die worden opgelegd aan verdachten die zich, vaak voor langere tijd, hebben beziggehouden met (de organisatie van) vervaardiging, handel, in- en/of uitvoer van (zeer) grote hoeveelheden harddrugs. In tegenstelling tot deze laatste groep hebben de koeriers die via Schiphol reizen een relatief kleine hoeveelheid drugs bij zich en is hun aandeel in de smokkel in de regel beperkt tot het enkele vervoer ervan. Desondanks worden deze drugskoeriers verhoudingsgewijs aanmerkelijk zwaarder gestraft dan verdachten die worden berecht voor de smokkel van, al dan niet in georganiseerd verband, grote hoeveelheden drugs. Deze disbalans is in de afgelopen jaren vergroot door procesafspraken die regelmatig worden gemaakt met verdachten die worden beschuldigd van betrokkenheid bij de organisatie van grootschalige drugshandel. Bij procesafspraken is sprake van een tussen het openbaar ministerie en de verdediging overeengekomen afdoeningsvoorstel dat – indien het door de rechter wordt gevolgd – doorgaans leidt tot een aanzienlijk lagere straf dan zonder de gemaakte procesafspraken zou zijn opgelegd. In deze ontwikkelingen ziet de rechtbank aanleiding om de straffen voor de drugskoeriers die op de luchthaven Schiphol worden aangehouden te matigen. Voor deze matiging van de strafmaat ten opzichte van het oriëntatiepunt van het LOVS hanteert de rechtbank – voorlopige – algemene uitgangspunten. De rechtbank probeert met deze uitgangspunten ook te komen tot meer maatwerk bij de bestraffing van de genoemde categorie drugskoeriers, omdat het daarbij in veel gevallen gaat om verdachten die kwetsbaar zijn door hun slechte persoonlijke omstandigheden en die (mede) onder invloed daarvan tot het plegen van hun misdrijf zijn gekomen.
Die nieuwe voorlopige uitgangspunten nemen bij een gewicht tot 1.500 gram aan harddrugs als uitgangspunt een gevangenisstraf tot 8 maanden en/of een taakstraf. Bij een hoeveelheid van 1.500 tot 5.000 gram is een gevangenisstraf voor de duur van 6 tot 24 maanden als uitgangspunt geformuleerd. Voor een hoeveelheid van 5.000 tot 20.000 gram is als uitgangspunt een gevangenisstraf van 20 tot 36 maanden bepaald.
In deze zaak neemt de rechtbank, gelet op de ingevoerde hoeveelheid (net iets meer dan 4.000 gram), de nieuwe uitgangspunten en de recidive, als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. De rechtbank houdt vervolgens rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en acht dan een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Hierbij zal de rechtbank bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 6 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan wordt een proeftijd verbonden van 2 jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank acht het noodzakelijk dat aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden.