ECLI:NL:RBNHO:2025:14984

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2025
Publicatiedatum
19 december 2025
Zaaknummer
15/052626-24 (zaak A), 15/325854-24 (zaak B), 15/184736-23 (zaak C) en 15/294036-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke schietpartij en openlijke geweldpleging bij treinstation Purmerend

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 december 2025 uitspraak gedaan in een complexe strafzaak die drie verschillende zaken omvatte, aangeduid als zaak A, B en C. De verdachte, geboren in 2004, werd beschuldigd van ernstige misdrijven, waaronder moord, poging tot moord, openlijke geweldpleging en wapenbezit. De zaak draait om een fatale schietpartij op 12 februari 2024 bij het treinstation in Purmerend, waarbij twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gewond raakten, en [slachtoffer 1] overleed aan zijn verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten naar het station was gegaan met de intentie om een gewelddadige confrontatie aan te gaan met een rivaliserende groep. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar en tien maanden, waarbij de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de rol van de verdachte in de gewelddadige confrontatie zwaar zijn meegewogen. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] en aan [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de vorderingen van andere benadeelde partijen afgewezen of hen niet ontvankelijk verklaard, omdat de onderbouwing van hun claims onvoldoende was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer en Haarlem (sluiting onderzoek)
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/052626-24 (zaak A), 15/325854-24 (zaak B), 15/184736-23 (zaak C) en 15/294036-21 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 19 december 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 oktober 2024, 21 januari 2025, 17 april 2025, 11 juli 2025, 11 september 2025, 3, 4, 7, 10, 12 en 14 november 2025 en 5 december 2025 (sluiting onderzoek) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 te Amsterdam,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De zaken worden hierna zaak A tot en met C genoemd en de ten laste gelegde feiten zijn van een doorlopende nummering voorzien.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie [1] (hierna in enkelvoud: de officier van justitie) en van wat de verdachte en zijn raadslieden,
mr. J-H.L.C.M. Kuijpers en mr. M.J. Bouwman, advocaten te Amsterdam en Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat hij zich
– samengevat – heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A 15/052626-24
Feit 1Primairmedeplegen van moord, dan wel doodslag, van [slachtoffer 1] in Purmerend op
12 februari 2024;
Subsidiairmedeplegen van zware mishandeling (met voorbedachte rade), met de dood ten gevolge, van [slachtoffer 1] in Purmerend op 12 februari 2024;
Feit 2Primairmedeplegen van poging tot moord, dan wel doodslag, van [slachtoffer 2] in Purmerend op
12 februari 2024;
Subsidiairmedeplegen van zware mishandeling (met voorbedachte rade) van [slachtoffer 2] in Purmerend op 12 februari 2024;
Feit 3medeplegen van voorhanden hebben van een vuurwapen, van het merk Ceska Zbrojovka, type 75 en/of 85, kaliber 9 mm, in Amsterdam en/of Purmerend op 12 februari 2024;
Feit 4Primairmedeplegen van poging tot moord, dan wel doodslag, van [slachtoffer 3] in Amsterdam op
12 februari 2024;
Subsidiairmedeplegen van voorbereiding van moord en/of doodslag en/of zware mishandeling met voorbedachte rade van [slachtoffer 3] in Amsterdam op 12 februari 2024;
Meer subsidiairmedeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] in Amsterdam op 12 februari 2024;
Zaak B (15/325854-24)
Feit 5openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 5] en/of één of meer anderen, met de dood ten gevolge voor [slachtoffer 1] en/of met zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, ten gevolge voor
[slachtoffer 2] , in Purmerend op 12 februari 2024;
Zaak C 15/184736-23Feit 6Primairmedeplegen van poging tot doodslag van [slachtoffer 6] in Purmerend op 20 juli 2023;
Subsidiairmedeplegen van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 6] in Purmerend op
20 juli 2023;
Meer subsidiairopenlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer 6] en/of een of meer anderen in Purmerend op 20 juli 2023.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 4 primair en subsidiair en van feit 6 primair en tot partiële vrijspraak van de onder 4 meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en de onder 5 ten laste gelegde strafverzwarende gevolgen. Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er geen bewijs is voor voorbedachte rade zoals ten laste gelegd onder 1 en 2.
Dit betekent dat de officier van justitie een bewezenverklaring vordert voor 1 primair, 2 primair, 3, 4 meer subsidiair, 5 en 6 subsidiair.
Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1, 2, 4 primair en subsidiair en 6. Bij feit 5 is vrijspraak bepleit van de strafverzwarende gevolgen.
Op de verweren van de verdediging zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijs
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 meer subsidiair, 5 en 6 meer subsidiair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIbij dit vonnis zijn vervat. De rechtbank bespreekt hieronder eerst de overwegingen ten aanzien van onderzoek Ant waarop de feiten 1 tot en met 5 betrekking hebben en zal daarna feit 6 (onderzoek Nash) bespreken.
3.3.2
Algemene inleiding onderzoek Ant
Op 12 februari 2024 omstreeks 20.04 uur ontving de politie een melding dat bij het treinstation Purmerend (gelegen aan de Stationsweg 1) een schietpartij had plaatsgevonden. De politie is ter plaatse gegaan en trof net voorbij de spoortunnel aan de zijde van het Beatrixplein op het trottoir twee ernstig gewonde personen aan. Het slachtoffer [slachtoffer 1] had een schotwond in de linkerzij en geen ademhaling meer. Na vergeefse pogingen tot levensreddend handelen overleed [slachtoffer 1] diezelfde avond in het ziekenhuis. Het slachtoffer [slachtoffer 2] werd met een schotwond en twee steekverwondingen in kritieke toestand naar het ziekenhuis gebracht. Dankzij medisch ingrijpen heeft [slachtoffer 2] het overleefd.
Onder de naam Ant werd een Team Grootschalige Opsporing (hierna: TGO Ant) opgestart. Gedurende het opsporingsonderzoek kwamen vijf personen in beeld als mogelijke betrokkenen bij het schietincident. Daarbij kreeg de politie zicht op een mogelijke connectie tussen de vijf personen die in TGO Ant als verdachte waren aangemerkt en een op 12 februari 2024 omstreeks 18.40 uur gepleegde bedreiging bij een woning gelegen aan de [adres 2] in Amsterdam. Dat onderzoek werd daarmee ook onderdeel van TGO Ant.
Binnen TGO Ant worden door het Openbaar Ministerie vier verdachten vervolgd: [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Bij beslissing van 31 oktober 2024 heeft het Openbaar Ministerie de verdenking tegen [naam 1] geseponeerd. [2] Voor het schietincident in Purmerend geldt dat aan [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] medeplegen van (poging tot) moord dan wel doodslag is tenlastegelegd en in een parallelle dagvaarding ook openlijke geweldpleging. [medeverdachte 3] wordt alleen openlijke geweldpleging verweten. Daarnaast worden [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] vervolgd voor het incident aan de [adres 2] in Amsterdam en vuurwapenbezit en [medeverdachte 3] (binnen deze procedure) niet.
Bij de beoordeling van de tenlastelegging zal de rechtbank eerst stilstaan bij de vraag welke feiten en omstandigheden kunnen worden vastgesteld. Daarbij zal de rechtbank ingaan op de verklaring van de verdachte en de standpunten die het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben ingenomen. Vervolgens zal de rechtbank concluderen of de beschuldigingen wettig en overtuigend zijn bewezen. Dit zal de rechtbank eerst doen ten aanzien van het incident in Amsterdam en daarna ten aanzien van het incident in Purmerend.
3.3.3
Bewijsoverweging onderzoek Ant
Onderzoeksresultaten ten aanzien van het incident in Amsterdam
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Reisbeweging naar AmsterdamOp 12 februari 2024 heeft [verdachte] met de auto van zijn tante (een Volkswagen Polo voorzien van het kenteken [kenteken] , hierna de auto) [naam 1] opgehaald in Landsmeer. Zij haalden hierna [medeverdachte 2] op nabij zijn woning in Amsterdam. [verdachte] , [naam 1] en [medeverdachte 2] reden vervolgens gezamenlijk naar Zoetermeer om daar [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op te halen nabij de woning van de moeder van [medeverdachte 3] , die eerder die dag met de trein naar Zoetermeer waren gereisd. Vrijwel direct hierna reed de auto met daarin de vijf verdachten terug naar Amsterdam.
Tijdens de rit van Zoetermeer naar Amsterdam bestuurde [verdachte] de auto, zat [naam 1] voorin op de bijrijdersstoel en zaten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de achterbank. Om 17.55 uur heeft [medeverdachte 3] een video van elf seconden opgenomen en geüpload naar Snapchat. Op die video zijn de vijf verdachten in de auto te zien. [medeverdachte 3] filmde hierbij [naam 1] die op de bijrijdersstoel zit en op schoot een mes vasthoudt. Het lemmet van het mes zit in een zwarte hoes en het heft van het mes is groen met een wikkelpatroon.
Omstreeks 18.10 uur kwamen de verdachten aan in Amsterdam. De auto werd geparkeerd in de omgeving van het Plein ’40-’45 en de vijf verdachten stapten uit. Uit raadpleging van Google Maps blijkt dat het Plein ’40-’45 op ongeveer tien minuten loopafstand ligt van de woning aan de [adres 2] (het woonadres van [slachtoffer 3] ).
Reden van reis naar Amsterdam
Uit de verklaring van [verdachte] volgt dat hij een conflict had met [slachtoffer 3] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wisten van dit conflict. Over de precieze aanleiding van de ruzie lopen de verklaringen uiteen, maar uit het dossier volgt dat het op 12 november 2023 tot een gewelddadige confrontatie is gekomen in een hotelkamer waarbij [verdachte] door [slachtoffer 3] is geslagen en vernederd (op video). [verdachte] heeft hiervan aangifte gedaan van diefstal met geweld van een mobiele telefoon en vijfhonderd euro.
Op 2 februari 2024 spraken [medeverdachte 1] en [verdachte] telefonisch met elkaar. Tijdens dit gesprek zegt [verdachte] dat [medeverdachte 1] even moet wachten omdat zijn vriend bijna terug is van vakantie en hem dan twee ‘je weet wat ik bedoel’ gaat geven en ‘Big TM wij gaan iedereen nieten, wij gaan echt naar schade toe, je weet wie schade is toch’. [medeverdachte 1] – wiens bijnaam (big) TM is – antwoordt bevestigend. [verdachte] zegt dan: ‘Wij gaan echt op hem zijn, je weet wat ik met hem ga doen.’ [medeverdachte 1] antwoordt instemmend en zegt: ‘we gaan schade geven aan meneertje’. De rechtbank begrijpt het gesprek zo dat waar [medeverdachte 1] en [verdachte] spraken over ‘wij gaan echt naar schade toe, je weet wie schade is toch’, gedoeld werd op [slachtoffer 3] wiens bijnaam ‘ [tweede naam slachtoffer 3] schade’ is. Uit het gesprek leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] en [verdachte] voornemens waren om samen naar [slachtoffer 3] te gaan om (hem) te ‘nieten’ c.q. ‘schade te geven’. De rechtbank is ambtshalve ermee bekend dat – in versluierd taalgebruik – met ‘nieten’ schieten (met een vuurwapen) wordt bedoeld. In dat licht bezien begrijpt de rechtbank dat [verdachte] over een contact beschikt dat hem binnen afzienbare tijd twee vuurwapens gaat leveren en dat daarop wordt gewacht alvorens zij naar [slachtoffer 3] gaan.
De verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] dat de reden van de reis vanuit Zoetermeer naar Amsterdam was dat zij daar iets met elkaar wilden gaan eten en dat pas op het Plein ’40-’45 het idee is ontstaan om naar de woning van [slachtoffer 3] te gaan, vindt de rechtbank gelet op het gesprek van 2 februari 2024 ongeloofwaardig. Daarbij betrekt de rechtbank dat [medeverdachte 1] en [verdachte] kort na aankomst in Amsterdam naar de woning van [slachtoffer 3] zijn gegaan. Nadat [medeverdachte 1] en [verdachte] bij de woning van [slachtoffer 3] zijn geweest zijn de vijf verdachten, zonder in Amsterdam te hebben gegeten, weer in de auto gestapt en vertrokken. Ook deze omstandigheid duidt erop dat de verdachten met geen ander doel naar Amsterdam zijn gegaan dan af te reizen naar de woning van [slachtoffer 3] .
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 1] en [verdachte] het plan hadden opgevat om bewapend met (een) vuurwapen(s) naar (de woning van) [slachtoffer 3] te gaan en op 12 februari 2024 naar Amsterdam zijn gegaan om uitvoering te geven aan dit plan.
Hierna behandelt de rechtbank de vraag in hoeverre dit plan van [medeverdachte 1] en [verdachte] , door hen is uitgevoerd en of (en zo ja, in hoeverre) [medeverdachte 2] bij die uitvoering betrokken was.
Meenemen van een vuurwapen naar Amsterdam (uitvoering plan)In de telefoon van [medeverdachte 3] zijn drie video’s en een afbeelding aangetroffen waarop een vuurwapen en (in twee gevallen) een magazijn met patronen is te zien, die op 12 februari 2024 vanaf 12.42 uur tot en met 16.23 uur vanaf nagenoeg dezelfde locatie in Zoetermeer zijn geüpload naar Snapchat. Binnen hetzelfde tijdframe zijn in de telefoon van [medeverdachte 3] ook afbeeldingen en video’s geüpload waarop [medeverdachte 1] stond. [medeverdachte 3] heeft erkend dat hij de persoon is die op een afbeelding het vuurwapen voor zijn gezicht houdt. Gedurende de periode van het uploaden van de video’s en afbeelding(en) waren [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] samen in Zoetermeer.
Uit het volgende samenstel van bevindingen leidt de rechtbank af dat het vuurwapen dat te zien is op beeldmateriaal uit de telefoon van [medeverdachte 3] vanuit Zoetermeer is meegenomen naar Amsterdam.
In de telefoon van [medeverdachte 2] is een video aangetroffen die [verdachte] voor de woning aan de [adres 2] heeft opgenomen. [verdachte] filmde hierbij [medeverdachte 1] die een op een pistool gelijkend voorwerp vasthoudt, terwijl op de achtergrond is te horen ‘Waarom kom je niet naar buiten kanker Jesse schat (de rechtbank begrijpt naar aanleiding van de verklaring van [medeverdachte 1] : [tweede naam slachtoffer 3] schade, zijnde [slachtoffer 3] )’ en ‘kanker poesie dertig’. [verdachte] zegt dan: ‘niet schieten, niet schieten’. Het NFI heeft onderzoek gedaan naar deze door [verdachte] gemaakte video en geconcludeerd dat het voorwerp op die video past bij een semi-automatisch werkend pistool van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 75B of een afgeleide daarvan. Het vuurwapen op het beeldmateriaal uit de telefoon van [medeverdachte 3] vertoont volgens de politie uiterlijke overeenkomsten met het vuurwapen op de door [verdachte] gemaakte video. De rechtbank begrijpt dat de politie doelt op de kleur van de handgreep (hout) en de verlengde loop.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het vuurwapen dat [medeverdachte 1] in Amsterdam voor de woning aan de [adres 2] voorhanden heeft gehad, te weten een pistool van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 75B of een afgeleide daarvan, is meegenomen vanuit Zoetermeer en in de auto is vervoerd naar Amsterdam.
Bedreiging aan de [adres 2]Uit de verklaring van [slachtoffer 4] , het twaalfjarige zusje van [slachtoffer 3] , volgt dat zij omstreeks 18.40 uur de voordeur van de woning aan de [adres 2] opende. Haar broer [slachtoffer 3] was op dat moment niet thuis. Na het openen van de deur zag zij drie gemaskerde mannen voor de woning staan: twee bij het hekje van de voortuin en een derde aan de overkant van de straat. Eén van de twee mannen bij het tuinhekje hield zijn hand in zijn broekzak en zei: ‘Zeg tegen je broer dat hij de lul is’. De tweede man bij het tuinhekje legde zijn hand op die van de andere man en schreeuwde toen: ‘niet schieten, niet schieten’. Hierop sloot [slachtoffer 4] de deur, maar niet volledig. Door een kier zag zij de twee mannen bij het hekje wegrennen. [slachtoffer 3] is door zijn familie op de hoogte gebracht van wat zich bij de woning had afgespeeld en de gedane uitlatingen (aan zijn adres).
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] en [verdachte] de twee gemaskerde mannen waren die bij het tuinhekje stonden. [medeverdachte 1] had een vuurwapen in/onder zijn kleding bij zich en zei: ‘Zeg tegen je broer dat hij de lul is’, terwijl [verdachte] zijn ( [medeverdachte 1] ) hand vasthield en schreeuwde ‘niet schieten, niet schieten’. Dat [verdachte] op voorhand niet zou hebben geweten van de aanwezigheid van het vuurwapen, maar pas nadat [slachtoffer 4] de deur opendeed dan wel sloot, wordt weerlegd door de inhoud van het tapgesprek van 2 februari 2024 tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] en het doel waarmee zij naar Amsterdam zijn afgereisd, zoals hiervoor door de rechtbank is overwogen. Daar komt bij dat de rechtbank vaststelt dat de door [verdachte] gefilmde video met het vuurwapen is opgenomen vóórdat [slachtoffer 4] de deur had geopend, omdat uit de verklaring van [slachtoffer 4] volgt dat zij na het sluiten van de deur de mannen direct zag wegrennen.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat [medeverdachte 2] de derde man was die aan de overkant van de straat stond. Het is de rechtbank onbekend gebleven op welke bewijsmiddelen het Openbaar Ministerie de identificatie van [medeverdachte 2] als derde persoon baseert. Het dossier bevat eerder aanwijzingen voor het tegendeel. Zo heeft [verdachte] bij de politie verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] bij de woning was en is op camerabeelden van de [adres 2] van zowel vóór als na het incident een persoon in een glimmende pufferjas te zien, terwijl vaststaat dat niet [medeverdachte 2] , maar [medeverdachte 3] die dag een soortgelijke jas droeg. Ook blijft de mogelijkheid van een onbekende derde – waarvoor het dossier enige aanknopingspunten biedt – open.
Conclusie ten aanzien van het incident in Amsterdam (feit 4 meer subsidiair)
Door te handelen als hiervoor vastgesteld hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] bewust een dermate bedreigende situatie in het leven geroepen dat zowel bij [slachtoffer 4] als (indirect) bij [slachtoffer 3] de redelijke vrees kon ontstaan dat hen iets zou worden aangedaan met een vuurwapen. De gedane uitlatingen in combinatie met de daarbij verrichte handelingen wezen immers ondubbelzinnig op de aanwezigheid van een vuurwapen, ondanks dat feitelijk geen vuurwapen aan [slachtoffer 4] werd getoond. Daaraan doet niet af dat, zoals beiden hebben verklaard, het niet de bedoeling was dat het vuurwapen daar en toen zou worden gebruikt (op [slachtoffer 4] ). Het gaat om de vraag of bij de bedreigden de redelijke vrees
konontstaan, wat – blijkens hun verklaringen – ook daadwerkelijk het gevolg
was.
De rechtbank kwalificeert de bijdragen van [medeverdachte 1] en [verdachte] als medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en spreekt hen dus vrij van het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde.
[medeverdachte 2] wordt vrijgesproken van dit feit, reeds omdat niet kan worden vastgesteld dat hij de derde persoon bij de woning is geweest. Verder komt de vraag naar voren hoe het handelen van deze derde persoon gekwalificeerd moet worden. Bij deze stand van zaken kan over de rol van de derde persoon niet meer worden vastgesteld dan dat hij met gezichtsbedekking op aan de overkant van de straat stond. Voor de vereisten om tot een bewezenverklaring voor het medeplegen met
anderente komen is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
Onderzoeksresultaten ten aanzien van het incident in Purmerend
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Reisbeweging naar Purmerend
Na het incident in Amsterdam reed de auto met daarin de vijf verdachten naar Purmerend. Tijdens de rit van Amsterdam naar Purmerend bestuurde [verdachte] de auto, zat [medeverdachte 2] voorin op de bijrijdersstoel en zaten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [naam 1] op de achterbank.
Om 19.44 uur reed de auto op de A8 ter hoogte van Zaandam. Raadpleging van Google Maps leert dat de afstand tussen de ANPR-camera op de A8 en het treinstation in Purmerend met een auto in tien tot vijftien minuten kan worden afgelegd. De rechtbank gaat hier ook van uit.
Reden van reis naar Purmerend (vechtafspraak)
De rechtbank stelt vast dat op 11 februari 2024 een afspraak was gemaakt dat [medeverdachte 1] de volgende dag in Purmerend zou gaan vechten met [naam 2] . Die conclusie leidt de rechtbank af uit de chatgesprekken in het dossier. In de avond van 11 februari 2024 zijn namelijk in een groepsgesprek op Snapchat waarvan de accounts van [naam 2] , [naam 3] en [medeverdachte 1] deel uitmaakten, berichten uitgewisseld over ‘18.00 uur Purmerend Overwhere dan gaan we plek kijken veilig’, ‘Allebei niks op jullie’, ‘Is 1 tegen 1 op vuist klaar’. Tegelijkertijd zijn in de groepschat op Snapchat van de Eritrese groep jongeren (genaamd ‘Hp02’) afspraken gemaakt over het gezamenlijk afreizen naar Purmerend op 12 februari 2024. In die groepschat zei [naam 2] : ‘boys wees morgen ready’. Daarbij werd de voornaam van [medeverdachte 1] genoemd en ook de vraag gesteld: ‘gaan ze wel komen die van pur’. De rechtbank begrijpt dat met ‘pur’, Purmerend werd bedoeld.
Op 12 februari 2024 om 19.46 uur spraken [medeverdachte 1] en [naam 3] elkaar telefonisch (opnieuw) over de vechtafspraak. Van dit telefoongesprek is een video aangetroffen in de telefoon van [slachtoffer 1] , die nabij het treinstation van Purmerend is opgenomen. [medeverdachte 1] heeft dit telefoongesprek onderweg van Amsterdam naar Purmerend in de auto gevoerd in aanwezigheid van de andere vier verdachten in de auto. Het gesprek stond op de luidspreker. Dat hij dit gesprek pas zou hebben gevoerd na aankomst in Purmerend, zoals [medeverdachte 1] heeft verklaard, vindt zijn weerlegging in het feit dat het onmogelijk is om vanaf de locatie waar de auto om 19.44 uur op de A8 bij Zaandam de ANPR-camera passeerde in twee minuten in Purmerend te geraken. Uit de inhoud van het gesprek leidt de rechtbank af dat de afspraak (nog steeds) was dat [medeverdachte 1] en [naam 2] één op één met elkaar zouden gaan vechten (na)bij het treinstation van Purmerend om ‘het’ op te lossen en dat daarbij gezegd is dat geen wapens zouden worden gebruikt. De rechtbank concludeert dat – als niet eerder – op dat moment voor ieder van de verdachten duidelijk moet zijn geweest dat zij naar het station in Purmerend gingen voor een vechtafspraak. Ook het latere handelen van de verdachten, zoals hierna verder wordt besproken, duidt hierop.
Achtergrond vechtafspraak: conflict tussen jongeren in Purmerend
De vechtafspraak tussen [medeverdachte 1] en [naam 2] staat niet op zichzelf, maar moet naar het oordeel van de rechtbank worden bezien in de context van een langerlopend conflict tussen een groep jongeren uit Purmerend en een groep jongeren van Somalische en/of Eritrese afkomst. Het conflict lijkt te zijn ontstaan tijdens het Reuring Festival in Purmerend in juni 2023 en heeft eerder geleid tot twee steekincidenten op 1 juli 2023 en 20 juli 2023 waarbij Eritrese jongens (ernstig) gewond zijn geraakt. Nadien zijn er meerdere andere (gewelds)incidenten geweest en dit tot kort voor 12 februari 2024. Uit het dossier volgt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] beiden actief zijn betrokken bij dit langerlopend conflict met de groep jongeren van Eritrese afkomst. [verdachte] heeft op de zitting van 3 november 2025 over de Eritrese jongeren verklaard: “Die jongens, ik bedoel die Somalische jongens, Somma’s zoals we hen noemen, of Eritrese jongens, ik weet hoe zij zijn, ze komen altijd met heel veel, ze hebben mij al eerder zo te grazen genomen. Zij schrikken niet van geweld, hun zijn één en al geweld. Zij lopen met z’n tienen buiten en dan hebben vijf, zes jongens een mes bij zich. Als je hen tegenkomt, moet je geluk hebben dat je weg kan komen.”
Meebrengen van een vuurwapen en mes naar de vechtafspraak
Op 12 februari 2024 om 19.51 uur (enkele minuten na het gesprek tussen [medeverdachte 1] en [naam 3] over de vechtafspraak) hadden [verdachte] en [naam 4] telefonisch contact met elkaar.
Op dat moment was de auto met daarin de vijf verdachten nog steeds onderweg van Amsterdam naar Purmerend. De rechtbank stelt vast dat [verdachte] het telefoongesprek over de luidspreker heeft gevoerd in aanwezigheid van de andere vier verdachten. Op de achtergrond zijn steeds anderen te horen met/tegen wie [verdachte] (ook) sprak en tegen het einde nam een ander aan de kant van [verdachte] deel aan het gesprek met [naam 4] (‘Yo [voornaam naam 4] ’). [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [verdachte] en [medeverdachte 2] – die toen voorin de auto zat – aan de telefoon heeft horen praten. De rechtbank stelt op basis van deze omstandigheden vast dat alle verdachten het gesprek met [naam 4] hebben gehoord en dus bekend moeten zijn geweest met de inhoud daarvan. Het latere handelen van de verdachten, zoals hierna verder besproken, wijst er ook op dat zij met de inhoud van dit gesprek bekend waren.
Tijdens het telefoongesprek stelde [verdachte] , [naam 4] op de hoogte van de vechtafspraak ‘we gaan nu meet and greet met my man’ en ‘er zijn boze dingen daar’. De vraag van [naam 4] of [verdachte] ‘enge, enge dingen’ daar heeft, beantwoordt [verdachte] bevestigend. Uit het gesprek volgt verder dat [verdachte] er rekening mee hield dat de Eritrese jongens met veel (meer) kwamen (‘hun denken dat ze met veeloes kunnen zijn’). Op de achtergrond wordt gesproken over ‘jij hebt die pipe daar, als ik geen remmie heb ga ik niet mee’. [verdachte] antwoordt aan [naam 4] : ‘bro ik ga die, ik heb die, ik ben met een pipe snap je’.
De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachten op voorhand met elkaar hebben gesproken over het meebrengen van een ‘pipe’ en een ‘remmie’ naar de vechtafspraak waarbij veel Eritrese jongens werden verwacht. Zoals gerelateerd door de politie en de rechtbank ambtshalve bekend, wordt – in versluierd taalgebruik – met ‘pipe’ een vuurwapen bedoeld. Dat met ‘pipe’ over een vuurwapen wordt gesproken sluit aan bij de eerder door de rechtbank gedane vaststelling dat [medeverdachte 1] in Amsterdam een vuurwapen voorhanden had. Het past ook bij de omstandigheid – zoals hierna nog wordt vastgesteld – dat bij het station met een vuurwapen is geschoten. De verklaring van [verdachte] dat met een ‘pipe’ een honkbalknuppel wordt bedoeld, vindt daarentegen geen enkele steun in het dossier.
De rechtbank begrijpt verder dat met ‘remmie’ een mes wordt bedoeld. De rechtbank stelt dit vast op basis van de eerder door de rechtbank gedane vaststelling dat [naam 1] een mes in de auto vasthield en de omstandigheid dat [slachtoffer 2] – zoals hierna nog wordt vastgesteld – bij het station twee steekverwondingen door een mes heeft opgelopen.
Het verweer van [verdachte] dat hij bij aankomst in Purmerend heeft gezegd dat alle wapens in de auto moesten achterblijven en hij dacht dat dit ook was gebeurd, vindt geen steun in het dossier. Geen van de medeverdachten heeft in overeenstemming daarmee verklaard en uit de vaststelling dat er een vuurwapen en mes is meegenomen naar de vechtpartij volgt het tegendeel. Verder blijkt uit het gesprek met [naam 4] dat het juist gaat over het meenemen van wapens, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen. De uitlating van [verdachte] in het gesprek met [naam 4] ‘ik kan beter mijn ding even hier laten snap je?’, maakt dit niet anders. De uitleg die de verdediging hieraan geeft, namelijk dat hieruit volgt dat er afspraken waren gemaakt over het niet gebruiken van wapens, volgt de rechtbank niet. [verdachte] zegt dit tegen [naam 4] die hij op dat moment aan de telefoon heeft, waarbij wordt gesproken over het laden van de telefoon en later in het gesprek wordt gesproken over het uitzetten van de telefoon. In die context lijkt het achterlaten van ‘mijn ding’ betrekking te hebben op zijn telefoon, tevens passend bij de bevindingen in het dossier dat [medeverdachte 1] zijn telefoons (ook) in de auto heeft achtergelaten voordat zij naar de confrontatie bij het station zijn gegaan.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de verdachten zich bewapend met een vuurwapen en een mes naar de vechtafspraak bij het station van Purmerend hebben begeven en dat alle verdachten hiervan op de hoogte waren.
Wat is er gebeurd bij het station in Purmerend?Na aankomst in Purmerend werd de auto nabij het treinstation geparkeerd aan de zijde van het centrum en zijn de verdachten in een groep en bewapend met een vuurwapen en een mes richting het station gelopen. [naam 1] heeft zich vervolgens aan de situatie onttrokken door zich om te draaien en weg te gaan. De vier overgebleven verdachten liepen de spoortunnel door en troffen aan de andere zijde van het station meerdere Eritrese jongens. Achteraf is uit het politieonderzoek gebleken dat ten tijde van het incident een groep van tien Eritrese jongens op het station aanwezig was.
Forensische bevindingen
Op camerabeelden in de omgeving van het station zijn vier harde knallen te horen om 20:02:53 uur, 20:02:54 uur, 20:03:06 uur en 20:03:18 uur. Omstreeks 20.04 uur heeft één van de Eritrese jongens de hulpdiensten ingeschakeld.
Door de politie zijn op het trottoir net na de spoortunnel (bij de lift van het station) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaargewond aangetroffen. [slachtoffer 1] is dezelfde avond in het ziekenhuis overleden. Uit onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer 1] blijkt dat hij is overleden als gevolg van een inschotwond aan de linkerzijkant van de borst. Uit het lichaam van [slachtoffer 1] zijn drie projectieldelen (twee uit de buik en één uit de linkerbovenarm) verwijderd en veiliggesteld.
Uit de medische informatie in het dossier blijkt dat [slachtoffer 2] een schotwond had aan de rechterzijde van de buik en twee steekwonden in de borstkas en in de buik. Zijn wervelkolom was doorboord door een kogel en hij had onder meer een bloeding in de borstkas, botbreuken en letsels aan verschillende organen waaronder ernstig letsel aan de linkernier, waardoor die nier moest worden verwijderd.
Op en nabij de plaats delict trof de politie vier patroonhulzen aan. De vier hulzen waren allen voorzien van de bodemstempel ‘9mm Luger G.F.L’. De afvuursporen in de hulzen zijn door een deskundige onderzocht. De deskundige heeft gerapporteerd dat de afvuursporen in de vier hulzen worden verwacht wanneer deze zijn verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 9 mm Parabellum, merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 75 of 85. Ook de afvuursporen in de uit het lichaam van [slachtoffer 1] veiliggestelde kogel passen bij vuurwapens van deze modellen.
Op 2 mei 2025 is een semi-automatisch werkend pistool van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 85B, kaliber 9 mm Parabellum, aangetroffen in een woning in Amsterdam. De afvuursporen in
drievan de vier op de plaats delict aangetroffen hulzen zijn opnieuw door een deskundige onderzocht. De deskundige heeft gerapporteerd dat de resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer deze hulzen zijn verschoten uit dit vuurwapen, dan wanneer de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als dit vuurwapen.
Conclusie vuurwapenUit voornoemde onderzoeksresultaten volgt naar het oordeel van de rechtbank dat in een tijdsbestek van vijfentwintig seconden in totaal vier schoten zijn gelost met één vuurwapen van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 85B, kaliber 9 mm. Eerder heeft de rechtbank vastgesteld dat in de auto vanuit Zoetermeer een vuurwapen van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 75B of een afgeleide daarvan, is meegenomen. Een model 85B is een afgeleide van het (klassieke) model 75B. Eerder heeft de rechtbank ook vastgesteld dat ditzelfde vuurwapen te zien is op de door [verdachte] gemaakte video bij de bedreiging in Amsterdam. Op basis van deze bevindingen concludeert de rechtbank dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn neergeschoten met hetzelfde vuurwapen dat is meegenomen in de auto vanuit Zoetermeer en waarmee voorafgaand aan de reis naar Purmerend de door [medeverdachte 1] en [verdachte] gepleegde bedreiging in Amsterdam heeft plaatsgevonden.
Het is dus ook dit wapen geweest, waarover gesproken werd tijdens het telefoongesprek dat [verdachte] met [naam 4] op de luidspreker en in aanwezigheid van de verdachten om 19.51 uur voerde en waarbij toen voor dit vuurwapen het woord ‘pipe’ werd gebruikt.
Bevindingen ten aanzien van het mesOp 14 februari 2024 (twee dagen na het incident) is onder [naam 5] een mes (met hoes) inbeslaggenomen. Uit de verklaring van [naam 5] leidt de rechtbank af dat hij dat mes van [medeverdachte 1] – met wie hij op dat moment werd aangehouden – had gekregen. Op grond van het DNA-onderzoek aan het inbeslaggenomen mes stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 2] donor is van een deel van het celmateriaal op de snijrand en punt van dat mes. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat [slachtoffer 2] op 12 februari 2024 met dit mes is gestoken.
Het mes dat tijdens de reis van Zoetermeer naar Amsterdam op een door [medeverdachte 3] in de auto gemaakte video in handen van [naam 1] is te zien, vertoont volgens de politie opvallende uiterlijke overeenkomsten met het mes waarmee [slachtoffer 2] is gestoken. Er is in beide gevallen sprake van een mes met een groen handvat en wikkelpatroon en ook de hoes komt overeen. De rechtbank gaat er op basis van deze gelijkenis van uit dat het om één en hetzelfde mes gaat en stelt daarmee vast dat het mes waarmee [slachtoffer 2] is gestoken vanaf Zoetermeer is meegenomen in de auto.
Het is dus ook dit mes geweest, waarover werd gesproken tijdens het telefoongesprek dat [verdachte] met [naam 4] op de luidspreker en in aanwezigheid van de verdachten om 19.51 uur voerde en waarbij toen voor dit mes het woord ‘remmie’ is gebruikt.
Wie heeft welke (gewelds)handelingen verricht?Op grond van de inhoud van het dossier doet de rechtbank allereerst de volgende vaststellingen over wat er is gebeurd na het incident alvorens de vraag te beantwoorden wie welke handelingen tijdens het incident heeft verricht.
Chatberichten in groepsgesprek #HeadShotGang
In de telefoon van [medeverdachte 2] zijn chatberichten aangetroffen die zijn uitgewisseld in een groepsgesprek op Snapchat. Kort na het incident (om 21.54 uur) werd de naam van deze groepschat gewijzigd naar ‘#HeadShotGang’. In de groepschat zijn (onder meer) de volgende berichten uitgewisseld. De tijden zijn weergegeven in de werkelijke tijd en de namen geven weer wie de berichten heeft geplaatst.
(12-02-2024) 21:48:29
[medeverdachte 1]
Kijk nieuws Purmerend
21:50:05
[medeverdachte 1]
Noem brazil nig een keer pussy dan
21:54:54
YoungDc
Is een vn soma’s geraakt?
21:59:02
[medeverdachte 1]
Tuurlijk
22:24:56
[medeverdachte 2]
Zeg die mannen
22:25:01
Worden
22:25:06
Gereanimeerd
22:25:11
Kanker
22:25:13
Pussy boys
22:25:49
Kogel door hoofd
22:59:13
[voornaam broer medeverdachte 2] (broer van [medeverdachte 2] )
Wie is er nou weg
22:59:16
Van de aardbodem
23:05:11
Het zijn niet eens somas
23:05:16
Maar eritranen
23:07:51
[medeverdachte 1]
Die [tweede naam slachtoffer 1] enz
23:08:58
[medeverdachte 2]
Waren
23:09:00
Somas
23:09:13
Ik heb die man
23:09:16
In de ogen gekeken
23:09:19
Hij lijkt op een Soma
23:09:31
Erritrianen
23:09:33
Zijn zelfde
(13-02-2024) 08:15:03
[voornaam broer medeverdachte 2] (broer van [medeverdachte 2] )
Deelt een screenshot van nieuwsbericht “19-jarige man overleden na schietpartij Purmerend, klopjacht op verdachte”
10:40:18
[medeverdachte 1]
Audiogesprek: Hij durft brazil te testen
10:40:32
[medeverdachte 2]
Hahahahahha
12:20:59
Deelt een filmpje van een groot mes dat drie seconden duurt. Hierbij wordt vermoedelijk gezegd: Kijk kijk kijk Belg stil man”.
Het is duidelijk dat deze chatberichten betrekking hebben op het incident. De rechtbank begrijpt – in het licht van het dossier – dat [medeverdachte 1] met ‘brazil’, doelde op zichzelf. De politie heeft het mes in het door [medeverdachte 2] verstuurde filmpje vergeleken met het mes waarmee [slachtoffer 2] is gestoken en geconcludeerd dat deze messen zeer sterke uiterlijke overeenkomsten vertonen onder andere vanwege het lichtgroene koord om het handvat.
[medeverdachte 2] heeft vragen van de politie over dit filmpje niet willen beantwoorden. De rechtbank gaat er op basis van deze omstandigheden van uit dat het mes waarmee [slachtoffer 2] is gestoken en het mes dat de dag na het incident in het filmpje van [medeverdachte 2] is te zien, één en hetzelfde mes betreft en dat het (bij het uitblijven van een verklaring) [medeverdachte 2] was die dit mes kort na het incident voorhanden had.
Vuurwapen bij [naam 6]
Op 13 februari 2024 om 09.35 uur en 10.06 uur (de ochtend na het incident) heeft [naam 6] twee video’s opgenomen waarin (hijzelf met) een vuurwapen is te zien. Op de video’s is te zien dat (zeer vermoedelijk) hij daarop staat met een vuurwapen en dat er naast het vuurwapen op het bureau een emmer met vloeistof staat en een handdoek ligt.
Het NFI heeft deze videobeelden onderzocht en geconcludeerd dat het vuurwapen in de video’s van [naam 6] dezelfde uiterlijke kenmerken en zichtbare beschadigingen heeft als het vuurwapen dat [medeverdachte 1] vasthoudt in de door [verdachte] opgenomen video in Amsterdam, welke is aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte 2] . De rechtbank concludeert, in samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, dat hieruit volgt dat [naam 6] de dag na het incident in het bezit is van het vuurwapen waarmee [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn neergeschoten.
Afgeluisterd telefoongesprek [naam 6] en [medeverdachte 1]
Op 13 februari 2024 om 14.11 uur spraken [medeverdachte 1] en [naam 6] elkaar telefonisch. Tijdens het gesprek vraagt [medeverdachte 1] aan [naam 6] of hij ‘die ding’ al heeft gepakt. [naam 6] antwoordt bevestigend, waarop [medeverdachte 1] opgelucht reageert (‘gelukkig’). [naam 6] vraagt of hij ‘hem’ aan iemand moet geven, waarop [medeverdachte 1] antwoordt met ‘nee, heb je ammoniak?’ en ‘maak die P schoon, hou hem bij jou broer’.
De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat [medeverdachte 1] de dag na het schietincident wist dat [naam 6] het vuurwapen in bezit had gekregen waarmee was geschoten en hem instrueerde dat wapen schoon te maken. De rechtbank begrijpt met de bedoeling om eventuele sporen (vingerafdrukken en/of DNA) die naar de schutter zouden kunnen leiden, te vernietigen.
Opname vertrouwelijke communicatie in detentie (OVC-gesprekken) [medeverdachte 1]
Gedurende het politieonderzoek zijn gesprekken opgenomen die [medeverdachte 1] in detentie heeft gevoerd met zijn bezoek. Op 21 maart 2024 besprak [medeverdachte 1] het volgende met [naam 7] .
[medeverdachte 1] : Hij rent op me af met hamer.
[naam 7] : Belg
(de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] )of jou?
[medeverdachte 1] : Eerst op mij. Belg (klapt in handen) slaat hem helemaal kapot, die man met de hamer.
[naam 7] : En toen heeft hij de Belg geslagen?
[medeverdachte 1] : Hij geeft de Belg een hoek hierzo ntv ntv (“PLOP” geluid).
[naam 7] : Eentje?
[naam 7] : Hij was niet dood de eerste dag. Morgen pas.
[medeverdachte 1] : Nee nee dezelfde dag, hij is gewoon een uur later of zoiets gegaan. Hij had schuim in zijn mond.
[naam 7] : Hij was ook gestoken. Door wie?
[medeverdachte 1] : Nee dat is een ander.
[naam 7] . Ik heb gehoord jullie deden zo. Je liet aan [voornaam slachtoffer 1] zien dat je niets hebt. Terwijl die ganoe was gewoon in je lul.
[medeverdachte 1] : Nononono. [voornaam verdachte] zegt ik ga nu go, pam pam. Uitdelen, uitdelen [voornaam verdachte] komt pam pam.
[naam 7] : Hij schoot?
[medeverdachte 1] : Ja maar niet een geraakt. Maar broer, ze rennen, ze rennen, kom kankersnel.
[naam 7] : [voornaam slachtoffer 1] ging ook rennen?
[medeverdachte 1] : Iedereen... Je weet toch. Ik in zijn bot, paf pshhht kom pam. Drie terug pam, pam pam pam.
[naam 7] : Jij hebt twee geraakt?
[medeverdachte 1] : Hmm
[naam 7] : Maar die andere is
[medeverdachte 1] : Hmm, Die andere is in rolstoel, de advocaat heeft
[naam 7] : Hmmm. Hoe weet je dat?
[medeverdachte 1] : Mijn advocaat is hem tegengekomen op rolstoel.
[naam 7] : Bij de lift of waren jullie onder de brug door?
[medeverdachte 1] : Ja, we waren bij de lift
[naam 7] : Had je in de lift geschoten?
[medeverdachte 1] : Uuuuhh volgens mij wel “pah” “pah”.
Uit het gesprek leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] met [naam 7] sprak over het incident op 12 februari 2024 en de geweldshandelingen die daarbij zouden zijn gepleegd. De in dit gesprek genoemde geweldshandelingen komen immers overeen met wat [medeverdachte 3] heeft verklaard over het incident (zijnde ‘de Belg’ waar [medeverdachte 1] over spreekt), de schietverwondingen die zijn vastgesteld bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de steekverwonding van [slachtoffer 2] en de gevolgen die deze verwondingen voor deze slachtoffers hebben gehad.
Op 4 april 2024 vertelde [medeverdachte 1] tegen zijn bezoekers: ‘ [voornaam medeverdachte 2] deed zo, ik zweer het je met die groene met zwarte’ en ‘trappen, die man is daar o, poem poem penalty. Bij één bij die lift, hé broer heb je gezien, een tijd waren veren op de grond, witte dingen. Dat was door, toen Kootje’. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat Kootje de bijnaam is van [medeverdachte 2] . De rechtbank begrijpt dat waar in het gesprek wordt gesproken over ‘met die groene met zwarte’, wordt gedoeld op het mes (met zwart lemmet en groen koord om het handvat) waarmee [slachtoffer 2] is gestoken. Verder blijkt uit het forensisch onderzoek dat na het incident naast de lift op het station in Purmerend een plas bloed lag met eromheen een grote hoeveelheid witte veertjes.
Op 9 mei 2024 zei [medeverdachte 1] tegen een bezoeker: ‘Als ze die ding pakken, ze vinden mijn DNA d’r op ben ik de lul’ en ‘Ik wil niet zestien jaar zitten of zo’. De rechtbank begrijpt uit de context van het gesprek (waarin wordt gesproken over ‘wapen’ en ‘gun’) dat [medeverdachte 1] met ‘die ding’ doelde op een vuurwapen.
De rechtbank beoordeelt de inhoud van de OVC-gesprekken met grote behoedzaamheid en zal slechts die uitlatingen van [medeverdachte 1] die hij in de OVC-gesprekken heeft gedaan voor het bewijs gebruiken voor zover deze aansluiten bij andere onderzoeksbevindingen.
Ontbreken van camera’s en onafhankelijke getuigen
Op/bij het treinstation van Purmerend hingen geen camera’s die het incident hebben vastgelegd. Ook zijn er geen getuigen (bekend geworden) die het aldaar gepleegde geweld hebben waargenomen, anders dan personen behorende tot de twee rivaliserende groepen.
Verklaringen van de Eritrese jongerenDe rechtbank stelt vast dat de jongeren uit de Eritrese groep meermaals, op verschillende momenten gedurende het onderzoek zijn gehoord en daarbij (sterk) wisselende en op onderdelen onmiskenbaar leugenachtige verklaringen hebben afgelegd. De Eritrese jongeren hebben onder meer in strijd met de waarheid verklaard over hun wetenschap van de gemaakte vechtafspraak, de aanwezigheid van (steek)wapens, het aantal personen dat tijdens het incident aanwezig was en het aantal schoten dat is gelost. De groep Eritrese jongeren heeft daarbij geen enkele openheid van zaken gegeven omtrent hun eigen rol. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken en chatberichten in het dossier blijkt dat de Eritrese jongeren vanaf het eerste moment informatie hebben achtergehouden voor de politie en onderling hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Voorgaande omstandigheden maken dat de rechtbank hun verklaringen in het geheel onbetrouwbaar acht en daarom niet voor het bewijs zal gebruiken. In het verlengde hiervan kan de rechtbank niet vaststellen dat (ook) enig geweld is gepleegd richting [slachtoffer 5] , nu dit niet uit enig ander bewijsmiddel blijkt. De verdachte moet reeds daarom in zoverre worden vrijgesproken van het onder 5 tenlastegelegde.
Verklaringen van de verdachtenTen aanzien van de verdachten stelt de rechtbank vast dat geen van hen tegenover de politie een verklaring heeft afgelegd omtrent de wijze waarop en/of door wie de verwondingen aan de slachtoffers zijn toegebracht. Evenmin heeft de verdachte daarover op de zitting van 3 november 2025 verklaard. Er zijn dus geen verklaringen van de verdachten voorhanden die als bewijs kunnen dienen van hetgeen zich op de plaats delict heeft afgespeeld.
Aanwezigheid op de plaats delict ten tijde van het schietenVoor zover [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij voordat er werd geschoten waren vertrokken, geldt dat die verklaringen op zichzelf staan en niet worden ondersteund of zelfs worden weerlegd door het dossier.
Voor [verdachte] geldt dat zijn verklaring dat hij vóór de schoten is weggerend over het Beatrixplein weerlegging vindt in de camerabeelden in het dossier, waaruit blijkt dat aan de zijde van het Beatrixplein pas ná de vier schoten is te zien dat personen wegrennen vanaf de plaats delict. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ook [verdachte] aanwezig was op de plaats delict op het moment dat het (dodelijk) letsel werd toegebracht.
Voor [medeverdachte 2] geldt dat zijn verklaring dat hij, toen hij de groep Eritrese jongeren zag, direct is weggerend naar een parkeerplaats aan de Poelstraat alwaar hij belcontact met [verdachte] heeft gehad, niet wordt ondersteund door de onderzoeksresultaten. Zoals eerder genoemd, is op de camerabeelden in het dossier te zien dat pas ná de vier schoten personen wegrennen vanaf de plaats delict. Eén van deze personen rent in de richting van de Poelstraat. Het kan dus niet zo zijn dat [medeverdachte 2] , zoals hij zelf verklaart, de schoten pas heeft gehoord op de parkeerplaats. Daar komt bij dat het eerste schot te horen was om 20:02:53 uur en het laatste schot om 20:03:18 uur, terwijl [medeverdachte 2] op de camerabeelden van het Waterlands Archief (nabij de parkeerplaats aan de Poelstraat) pas om 20:04:50 uur voor het eerst te zien is (ruim een minuut na het laatst gehoorde schot). De afstand tussen de plaats delict en de parkeerplaats kan volgens de politie in ongeveer één minuut hardlopend worden afgelegd. Nader onderzoek aan de telefoons van [medeverdachte 2] en [verdachte] heeft evenmin ondersteuning opgeleverd voor de verklaring van [medeverdachte 2] . Weliswaar volgt daaruit dat hij belcontact met [verdachte] heeft gehad – en mogelijk is dat op de betreffende parkeerplaats geweest – maar zijn telefoon is pas om 20.09 uur geregistreerd op de parkeerplaats en nog later heeft het belcontact met [verdachte] plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook [medeverdachte 2] aanwezig was op de plaats delict op het moment dat het (dodelijk) letsel werd toegebracht.
Conclusie ten aanzien van (gewelds)handelingen per verdachte
De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen en de duiding die de rechtbank hierboven aan de inhoud van de bewijsmiddelen heeft gegeven tot de volgende conclusies omtrent de handelingen die de verdachten hebben verricht.
[medeverdachte 1]
was de schutter die de schoten heeft gelost, waardoor [slachtoffer 1] (dodelijk) en [slachtoffer 2] zijn getroffen. Dit baseert de rechtbank op de vaststelling dat [medeverdachte 1] het vuurwapen waarmee is geschoten (in ieder geval) vanaf Amsterdam voorhanden had. Dat hij het vuurwapen na de bedreiging en onderweg naar de auto in Amsterdam aan iemand buiten de eigen groep (dus aan een ander dan één van de verdachten) zou hebben afgegeven, vindt reeds zijn weerlegging in de vaststelling dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met hetzelfde vuurwapen in Purmerend zijn neergeschoten. Na het schietincident wijst [medeverdachte 1] in de chatberichten en OVC-gesprekken zichzelf aan als de persoon die raak heeft geschoten en zorgt hij er kort na het schietincident voor dat eventuele sporen op het vuurwapen worden vernietigd, die bij ontdekking hem – naar eigen zeggen – een langdurige gevangenisstraf van zestien jaar kunnen opleveren. Het geheel van omstandigheden vraagt om een verklaring van de verdachte die de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen zou kunnen relativeren, ontzenuwen of in een ander licht plaatsen. Een dergelijke verklaring is uitgebleven. [medeverdachte 1] heeft nimmer verklaard dat hij het vuurwapen na aankomst in Purmerend (op enig moment) heeft overgedragen aan een van de anderen en heeft zich op het zwijgrecht beroepen op de vraag of
hijzelfde schutter is geweest. Bij deze stand van zaken komt de rechtbank tot het oordeel dat [medeverdachte 1] de schutter was die op 12 februari 2024 met het vuurwapen heeft geschoten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is komen te overlijden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
[medeverdachte 2]
heeft [slachtoffer 2] tweemaal met het mes gestoken. Dit baseert de rechtbank op de vaststelling dat [medeverdachte 2] de dag na het schietincident in het bezit was van het mes waarmee [slachtoffer 2] was gestoken en [medeverdachte 1] in de OVC-gesprekken [medeverdachte 2] aanwijst als degene die heeft gestoken. Het geheel van omstandigheden vraagt om een verklaring van de verdachte die de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen zou kunnen relativeren, ontzenuwen of in een ander licht plaatsen. Een dergelijke verklaring is uitgebleven. [medeverdachte 2] heeft slechts verklaard dat hij voortijdig de plaats delict had verlaten, terwijl de rechtbank eerder heeft vastgesteld dat dat niet het geval is geweest. Bij deze stand van zaken bestaat voor de rechtbank geen enkele aanleiding iets anders te veronderstellen en komt de rechtbank tot het oordeel dat [medeverdachte 2] op 12 februari 2024 tweemaal met het mes heeft gestoken in de buik en in de borst van [slachtoffer 2] . Er is gestoken met een groot mes met kartels en een dubbelzijdige snijrand. Mede door die steken is [slachtoffer 2] zeer ernstig gewond geraakt.
[verdachte]
Het Openbaar Ministerie heeft in het requisitoir het scenario gepresenteerd dat [verdachte] de eerste twee schoten heeft gelost en vervolgens op enig moment (volgens het Openbaar Ministerie na schot 2 of na schot 3) het vuurwapen heeft overgedragen aan [medeverdachte 1] . De rechtbank oordeelt dat dit scenario geen verankering vindt in het dossier, zodat dit niet kan worden vastgesteld
.Voor zover aan dat scenario verklaringen van de Eritrese jongeren ten grondslag zijn gelegd, geldt dat de rechtbank die verklaringen om eerdergenoemde redenen niet voor het bewijs gebruikt. Het dossier bevat daarnaast slechts het OVC-gesprek waarin [medeverdachte 1] lijkt te suggereren dat [verdachte] ook heeft geschoten (maar niet raak). Door [medeverdachte 1] is echter nimmer bevestigd dat dit de feitelijke gang van zaken is geweest en dat deel van het OVC-gesprek vindt geen steun in ander bewijsmateriaal. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat en zo ja, op welke wijze [verdachte] (als pleger) geweldshandelingen heeft verricht.
Vrijspraak (poging tot) moord
Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat sprake was van voorbedachte rade, zodat de verdachte in zoverre zal worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Is sprake van (mede)plegen van (poging tot) doodslag?
De rechtbank stelt vast dat bij [medeverdachte 1] het opzet op het plegen van de doodslag op [slachtoffer 1] en de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] aanwezig was. Door te schieten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft [medeverdachte 1] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden komen te overlijden. Bij [slachtoffer 1] heeft deze kans zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt.
De rechtbank stelt verder vast dat bij [medeverdachte 2] het opzet op het plegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer 2] aanwezig was. Door tweemaal in de buik en in de borst te steken met een groot mes, met kartels en een dubbelzijdige snijrand, heeft [medeverdachte 2] de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij [slachtoffer 2] bewust aanvaard.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aan de verdachte ook het medeplegen van de doodslag van [slachtoffer 1] en de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] kan worden verweten.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer anderen ter verwezenlijking van het grondfeit, in dit geval (een poging tot) doodslag. Dit is alleen gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij medeplegen ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Voor medeplegen is verder vereist dat bij de verdachte sprake is geweest van dubbel opzet. Bewezen moet kunnen worden dat de verdachte opzet heeft gehad op de onderlinge samenwerking enerzijds en de verwezenlijking van het grondfeit anderzijds. Voor opzet is minimaal voorwaardelijk opzet vereist.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de doodslag van [slachtoffer 1] en de poging tot doodslag van [slachtoffer 2] door met een vuurwapen op hen te schieten en [slachtoffer 2] te steken en overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte wist dat [medeverdachte 1] had afgesproken om te vechten met een Eritrese jongen bij het station in Purmerend. De verdachte is met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] meegegaan naar deze vechtafspraak. De verdachte was ervan op de hoogte dat hierbij een groep Eritrese jongens aanwezig zou zijn, waarmee een langerlopend conflict bestond waarbij [medeverdachte 1] en hijzelf betrokken waren. Over de Eritrese jongeren heeft de verdachte verklaard dat zij altijd met veel komen, hem eerder te grazen hebben genomen, niet schrikken van geweld, één en al geweld zijn en dat zij met 10 jongens lopen en dan 5 of 6 jongens een mes bij zich hebben en je geluk moet hebben dat je weg kan komen.
De verdachte is desondanks voor deze vechtafspraak met zijn medeverdachten in de auto naar het station in Purmerend afgereisd. In de auto is gesproken over het gevecht en de wapens die mee zouden worden genomen naar dit gevecht. Toen zij aankwamen in Purmerend is de verdachte met de medeverdachten, waarvan hij wist dat twee bewapend waren met een mes en vuurwapen, naar het station gelopen. De verdachten zijn zodoende doelgericht als één groep naar het station gelopen om bewust en gewapend de confrontatie op te zoeken met de Eritrese jongeren. De verdachte wist ook (in elk geval) na de bedreiging in Amsterdam dat [medeverdachte 1] er niet voor terugdeinsde het door hem meegebrachte vuurwapen te gebruiken. [verdachte] moest [medeverdachte 1] immers eerder van het gebruik daarvan afhouden in Amsterdam door te zeggen ‘niet schieten, niet schieten’ en zoals hij ook uitsprak in zijn telefoongesprek met [naam 4] kort voor het incident waarbij hij [medeverdachte 1] ‘kankerloco’ noemde en zei: ‘Yo meisje van 8 jaar doet open broer. Hij wilde bijna daar op die chickie geven’ (de rechtbank begrijpt: hij wilde bijna op dat meisje schieten). Onder deze omstandigheden heeft de verdachte bewust het niet te verwaarlozen risico aanvaard dat [medeverdachte 1] het vuurwapen en [medeverdachte 2] het mes zou gebruiken tijdens de confrontatie met de Eritrese jongeren.
De verdachte heeft zich ook op geen enkel moment gedistantieerd van het schieten door [medeverdachte 1] en het steken van [slachtoffer 2] door [medeverdachte 2] . Pas toen [slachtoffer 1] (dodelijk) en [slachtoffer 2] (potentieel dodelijk) waren getroffen, zijn de verdachten vertrokken. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ook de verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor het schieten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en voor het steken van [slachtoffer 2] .
Onder voornoemde omstandigheden hield de verdachte op voorhand rekening met en was hij zich bewust van de aanmerkelijke kans dat het meegebrachte vuurwapen en het mes zouden worden gebruikt en dat dit tot dodelijk letsel zou kunnen leiden. Dat geweldgebruik met dit mogelijk gevolg was dus voor de verdachte voorzienbaar en is ook door hem aanvaard door desondanks de confrontatie op te (blijven) zoeken. Deze aanvaarding volgt ook uit het feit dat de verdachte zich niet heeft bekommerd over het lot van beide slachtoffers. Daarmee had kunnen worden uitgedrukt dat de verdachte zich niet met dàt lot van de slachtoffers kon verenigen. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd over zijn aanwezigheid bij en rol in het delict die de redengevendheid van de hiervoor gedane vaststellingen voor het bewijs van het medeplegen van (poging) doodslag ontzenuwt.
Conclusie ten aanzien van het incident in Purmerend (feiten 1 primair, 2 primair en 5)
De slotsom is dat de rechtbank ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten komt tot een bewezenverklaring van medeplegen van (poging tot) doodslag.
Die feiten zijn in eendaadse samenloop gepleegd met de in de bewezenverklaring onder feit 5 omschreven openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft geschoten of gestoken, wordt hij bij feit 5 (openlijke geweldpleging) partieel vrijgesproken van de hem ten laste gelegde verzwarende omstandigheden.
Zoals eerder overwogen wordt de verdachte vrijgesproken van de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 5] .
Conclusie ten aanzien van het vuurwapenbezit in Amsterdam en Purmerend (feit 3)
Uit al het voorgaande volgt dat ook medeplegen van voorhanden hebben van het vuurwapen (merk CZ, type 85B, kaliber 9mm) in Amsterdam en in Purmerend wettig en overtuigend is bewezen kan worden verklaard. Dat de verdachte ook feitelijke macht over dit vuurwapen heeft kunnen uitoefenen volgt uit de gezamenlijkheid van het optreden van de verdachte met zijn medeverdachten. Het maakt dan niet uit wie feitelijk het wapen bij zich droeg.
3.3.4
Bewijsoverweging onderzoek Nash (feit 6)
Feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 20 juli 2023 omstreeks 22.25 uur was [slachtoffer 6] met vrienden in het skatepark De Gors in Purmerend. Een groep van drie jongens, waaronder de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] , kwam in donkere kleding en met vastgetrokken capuchons/gezichtsbedekking op [slachtoffer 6] en zijn vrienden afgelopen. [slachtoffer 6] werd vervolgens door medeverdachte [medeverdachte 4] meermalen met een mes in zijn linkerschouder en rug gestoken. Hierna zijn [slachtoffer 6] en zijn vrienden weggerend. De verdachten zijn achter [slachtoffer 6] en zijn vrienden aangerend. De derde onbekend gebleven medeverdachte was daarbij in het bezit van een soort van haak. De verdachte heeft tijdens het rennen gefilmd en geroepen “Somma block toch” en “kankerpussy’s leggie”.
Medeplegen poging tot doodslag, dan wel zware mishandeling (primair en subsidiair)?
De vraag of de gedragingen van de verdachte medeplegen opleveren, wordt beoordeeld aan de hand van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden en de bewijsmiddelen in het dossier.
Voor het juridisch kader van medeplegen, wordt verwezen naar wat daarover in paragraaf 3.3.3 is opgeschreven.
Rol van de verdachte
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn medeverdachten in donkere kleding en met vastgetrokken capuchons/gezichtsbedekking naar het skatepark is gegaan. De medeverdachten waren bewapend met een mes en een soort van haak. Nadat medeverdachte [medeverdachte 4] [slachtoffer 6] meermalen heeft gestoken met een mes is de verdachte achter
[slachtoffer 6] en zijn vrienden aangerend, heeft hij het wegrennen gefilmd en vernederende teksten richting [slachtoffer 6] en zijn vrienden geuit.
Van een afspraak of plan tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 4] om het [slachtoffer 6] met een mes te steken is de rechtbank niet gebleken. Evenmin is vast komen te staan dat de verdachte zelf een mes bij zich had. [slachtoffer 6] en zijn vrienden hebben weliswaar verklaard dat de verdachte een mes bij zich had, maar de verdachte en verklaringen van (onafhankelijke) getuigen ontkrachten dit.
Van de voor medeplegen vereiste significante bijdrage zou onder omstandigheden nog sprake kunnen zijn indien de verdachte op enig moment wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat [medeverdachte 4] een mes bij zich had toen ze met zijn drieën naar het skatepark gingen. In dat geval zou de verdachte – onder omstandigheden – eventueel toch nog als medepleger strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de gedragingen van [medeverdachte 4] . De rechtbank ziet in alle bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien echter onvoldoende bewijs voor bedoelde wetenschap of bedoeld vermoeden bij de verdachte ten aanzien van de aanwezigheid van een mes bij [medeverdachte 4] . Op basis van de inhoud van de tapgesprekken van 2 en 3 juli 2023 kan deze wetenschap of dit vermoeden ook niet worden vastgesteld, nu in deze gesprekken over een ander steekincident wordt gesproken. Dat uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat er een conflict is met [slachtoffer 6] en [slachtoffer 6] eerder (de rechtbank begrijpt op 1 juli 2023) is gestoken, maakt dit niet anders.
Het vorenstaande betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte niet als medepleger van de hem onder 6 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten kan worden aangemerkt, zodat de verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
Openlijk geweld (meer subsidiair)
De rechtbank overweegt dat van het ‘in vereniging’ plegen van openlijk geweld als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) sprake is, wanneer een verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet gewelddadig van aard behoeft te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door samen met de medeverdachten naar het skatepark te gaan de groep getalsmatig heeft versterkt. Na het steken van [slachtoffer 6] door [medeverdachte 4] heeft de verdachte zich niet gedistantieerd, maar is hij samen met de medeverdachten al filmend achter [slachtoffer 6] en zijn vrienden aangerend. Op het in de telefoon van de verdachte aangetroffen filmpje is te zien dat de onbekend gebleven medeverdachte al rennend een soort van haak in zijn hand had en te horen is dat de verdachte roept: “Somma block toch” en “kankerpussy’s leggie”. Het filmen en de uitlatingen door de verdachte hebben hiermee bijgedragen aan het vernederende karakter van het geweld voor [slachtoffer 6] . Hoewel de verdachte zelf geen fysiek geweld heeft gepleegd, is de rechtbank onder voornoemde omstandigheden van oordeel dat sprake is van een gezamenlijke actie tegen [slachtoffer 6] . De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate een substantiële bijdrage geleverd aan het plegen van openlijk geweld, zodat de rechtbank van oordeel is dat het onder feit 6 meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 meer subsidiair, 5 en 6 meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Zaak A (15/052626-24)
Feit 1
Primair
hij op 12 februari 2024 te Purmerend, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft/hebben beroofd, door met een vuurwapen op het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten;
Feit 2
Primairhij op 12 februari 2024 te Purmerend, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven met een vuurwapen in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geschoten en/of met een mes, meerdere keren in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij op 12 februari 2024 te Amsterdam en Purmerend, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-) automatisch werkend pistool, van het merk Ceska Zbrojovka, type 85, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
Feit 4
Meer subsidiairhij op 12 februari 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 3] (middellijk) en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een vuurwapen en gezichtsbedekking naar de woning van die [slachtoffer 3] te gaan en door tegen (de daar aanwezige) [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: “zeg maar tegen je broer dat hij de lul is” en/of “niet schieten, niet schieten;
Zaak B (15/325854-24)
Feit 5hij op 12 februari 2024 te Purmerend, openlijk, te weten aan de Stationsweg, in elk geval op of aan de openbare weg en op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit
- het (met wapens) op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aflopen, en
- het met een vuurwapen in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] schieten en
- het met een vuurwapen in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 1] schieten en
- het meermalen met een mes, in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] steken;
Zaak C 15/184736-23
Feit 6
Meer subsidiairhij op 20 juli 2023 te Purmerend openlijk, te weten bij skatepark de Gors en/of de Dotterbloem, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 6] door
- die [slachtoffer 6] viermaal met een mes in zijn schouder en rug te steken en
- vervolgens met een mes en een soort van haak en filmend achter die [slachtoffer 6] en anderen aan te rennen en daarbij te schreeuwen/roepen ‘Somma block’ en/of ‘kankerpussy’s leggie’.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feiten 1 primair en 5, de eendaadse samenloop van:medeplegen van doodslag
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Feiten 2 primair en 5, de eendaadse samenloop van:medeplegen van poging tot doodslag
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Feit 3:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Feit 4, meer subsidiair:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 6, meer subsidiair:openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaar, met aftrek van het voorarrest.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr op te leggen voor de duur van drie jaren, inhoudende een contactverbod met verschillende benadeelde partijen. Voor iedere overtreding van deze maatregel door de verdachte moet vervangende hechtenis voor de duur van twee weken worden toegepast, met een maximum van zes maanden. De officier van justitie heeft gevorderd de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – ook ingeval van een bewezenverklaring van (poging tot) doodslag – verzocht een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. De verdediging heeft verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de jonge leeftijd van de verdachte en in de straftoemeting te betrekken dat geen sprake was van een intentie om te doden en dat de geweldsexplosie niet uit het niets is ontstaan, maar beide groepen kwade intenties hadden en bewapend waren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zes ernstige strafbare feiten, die hierna op chronologische volgorde worden besproken.
Openlijke geweldpleging skatepark Purmerend
In de eerste plaats heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in Purmerend op 20 juli 2023. De verdachte is samen met [medeverdachte 4] en een onbekende derde naar het skatepark De Gors gegaan. In het skatepark heeft [medeverdachte 4] [slachtoffer 6] vier keer met een mes gestoken in de schouder en in de rug. Na het steken door [medeverdachte 4] is de verdachte al filmend achter [slachtoffer 6] en zijn vrienden aangerend en heeft hij vernederende uitlatingen geroepen. Door zo te handelen heeft de verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 6] en de openbare orde. Bovendien brengen dergelijke feiten op de openbare weg gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Bedreiging woning Amsterdam
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood in Amsterdam op 12 februari 2024. De verdachte is samen met [medeverdachte 1] naar de woning van [slachtoffer 3] gegaan, met wie hij een conflict had. Alleen was [slachtoffer 3] niet thuis en deed zijn twaalfjarige zusje [slachtoffer 4] de deur van de woning open. [medeverdachte 1] had het vuurwapen in/onder zijn kleding bij zich en zei: ‘Zeg tegen je broer dat hij de lul is’, terwijl de verdachte zijn ( [medeverdachte 1] ) hand vasthield en schreeuwde ‘niet schieten, niet schieten’. Beiden droegen toen gezichtsbedekking. Door zich zo te gedragen heeft de verdachte bewust een bedreigende situatie in het leven geroepen en gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Incident treinstation Purmerend
Tot slot heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan doodslag en een poging tot doodslag bij het treinstation van Purmerend op 12 februari 2024. Dit incident is onderdeel van een langerlopend conflict tussen een groep jongeren uit Purmerend en een groep jongeren van Somalische en/of Eritrese afkomst. De dag voor 12 februari 2024 was er afgesproken dat er één op één zou worden gevochten (na)bij het treinstation van Purmerend. De groep verdachten en de Eritrese groep jongeren zijn zwaar bewapend naar het station afgereisd voor dit gevecht. De groep Eritrese jongeren was met tien personen op het station aanwezig en was in het bezit van een hamer en messen. De groep verdachten bestond uit vier man en had een groot mes en een vuurwapen meegenomen naar de vechtafspraak. Bij het treinstation is het tot een gewelddadige confrontatie gekomen, waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn neergeschoten. [slachtoffer 2] is daarnaast twee keer gestoken in de borst en in de buik. De groep verdachten is hierna weggerend van de plaats delict en heeft zich niet bekommerd om hun lot.
Het gaat hier om schokkende feiten met ernstige gevolgen. [slachtoffer 2] is zeer ernstig gewond geraakt. Zijn wervelkolom was doorboord door een kogel en hij had onder meer een bloeding in de borstkas, botbreuken en letsels aan verschillende organen waaronder ernstig letsel aan de linkernier waardoor die nier moest worden verwijderd. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat het incident een grote impact op hem heeft gehad en nog steeds heeft. Hij heeft heel veel pijn geleden en lijdt sindsdien aan mentale klachten.
[slachtoffer 1] is diezelfde avond overleden. Als gevolg van het handelen van de verdachte en diens medeverdachten is [slachtoffer 1] het meest fundamentele recht ontnomen, namelijk het recht op leven. [slachtoffer 1] was een 19-jarige jongeman met nog een heel leven voor zich. Daarnaast is diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de familie van [slachtoffer 1] . Op de zitting hebben de ouders en de oudere zus van [slachtoffer 1] op invoelbare wijze verwoord wat het verlies van hun dierbare voor hen betekent. Zij hebben [slachtoffer 1] beschreven als een jongeman die veel vrolijkheid en warmte bracht in de familie, die een belangrijke rol vervulde in de levens van de gezinsleden en nog vele toekomstplannen had. Hun leven is als gevolg van deze gebeurtenis voorgoed veranderd. Uit de slachtofferverklaringen blijkt van intens verdriet en pijn om het gemis van hun geliefde broer en zoon.
De rechtbank overweegt dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Dat de verdachte strafrechtelijke betrokkenheid heeft ontkend, is zijn goed recht, maar brengt wel met zich dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven. Hierdoor blijven de nabestaanden achter met vragen, wat hun leed vergroot.
De feiten vonden plaats in de (vroege) avond bij een treinstation. Omstanders zijn ongewild geconfronteerd met een schietpartij en de vreselijke gevolgen daarvan. Dit soort feiten schokt de rechtsorde en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Persoon van de verdachte
StrafbladMet betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte, gedateerd 3 september 2025, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (onder meer) geweldsdelicten. Ook liep de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten nog in een proeftijd, wat hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank weegt het strafblad in het nadeel van de verdachte mee in de straftoemeting.
Rapportages
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte
Pro Justitia rapportage van 31 januari 2025, opgesteld door prof. dr. D.J. Vinkers (psychiater), dr. S. van Woerden (GZ-psycholoog) en S. Timmer (forensisch milieuonderzoeker). De deskundigen concluderen dat bij de verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de antisociale richting en zwakbegaafdheid. Dit was ook zo ten tijde van het tenlastegelegde. De deskundigen zijn van mening dat voornoemde stoornis niet dusdanig heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde dat dit leidt tot een beperking van de wilsvrijheid van de verdachte. De deskundigen adviseren daarom de feiten (indien bewezen) de verdachte volledig toe te rekenen. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen en na een detentieperiode een toezicht met duidelijke kaders op te leggen. Omdat niet kan worden ingeschat hoe de verdachte zich verder zal ontwikkelen, wordt geen advies voor een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel gegeven.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 30 oktober 2025, opgesteld door C.P.M. Cruijen als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering schat het risico op recidive als hoog in en acht een begeleidingstraject niet haalbaar. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen en (bij bewezenverklaring) aan de verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel.
Overschrijding van de redelijke termijnAls uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van strafzaken waarbij de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat van zo’n uitzonderingssituatie in deze zaak geen sprake is. De rechtbank stelt vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 21 maart 2024, de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank wijst vonnis op 19 december 2025, zodat de redelijke termijn met vijf maanden is overschreden.
De overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Op te leggen straf
De aard en ernst van de feiten, de gevolgen daarvan en het gegeven dat de verdachte eerder geweldsdelicten heeft gepleegd, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Anderzijds houdt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf er rekening mee dat het (dodelijke) geweld bij het treinstation in Purmerend is gepleegd naar aanleiding van een afgesproken gevecht, waar beide groepen zwaar bewapend naartoe zijn gegaan. Hoewel dit niets afdoet aan de ernst van de gevolgen, moet het geweld wel worden geplaatst binnen een context waarin beide groepen een bewapende en daarmee potentieel dodelijke confrontatie bewust hebben opgezocht. Ook weegt de rechtbank de jonge leeftijd van de verdachte mee en de rol van de verdachte in het bewezenverklaarde, waaronder dat niet is komen vast te staan dat hij zelf geweldshandelingen heeft gepleegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaren passend en geboden is. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren en tien maanden opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Deze straf is aanzienlijk lager dan de straf die de officier van justitie heeft geëist. Dit komt omdat de rechtbank aansluiting heeft gezocht bij straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd en de rechtbank de specifieke omstandigheden in deze zaak anders heeft gewaardeerd en/of heeft laten meewegen in de straftoemeting dan de officier van justitie heeft gedaan in de strafeis.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Geen vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr
Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf en omdat niet is gebleken dat de verdachte op enigerlei wijze contact heeft gezocht met een van de benadeelde partijen, acht de rechtbank niet noodzakelijk ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod of een locatieverbod (zoals de benadeelde partijen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] hebben verzocht), aan de verdachte op te leggen.

7.Beslissing omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp

De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten 1 STK GSM (PL1100-NHRAB24001_808697, Apple iPhone 13), moet worden teruggegeven aan de rechthebbende [naam 8] (de moeder van de verdachte). Uit het dossier is niet gebleken dat er een verband bestaat tussen dit voorwerp en een strafbaar feit.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 4 meer subsidiair)
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 4] , wettelijk vertegenwoordigd door haar vader, heeft mr. N. Wijkman een vordering tot schadevergoeding van € 1.650,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gerekwireerd tot hoofdelijke toewijzing van de gevorderde schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde feit is bepleit. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake zou zijn van een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel. Meer subsidiair is verzocht het gevorderde bedrag te matigen.
Oordeel van de rechtbankGelet op de bewezenverklaring gaat het primair gevoerde verweer van de verdediging niet op.
Immateriële schadeGelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 4] geen lichamelijk letsel heeft opgelopen en evenmin is sprake van aantasting in de persoon. Zij doet een beroep op aantasting in de persoon ‘op andere wijze’.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat van de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Ten aanzien van de aantasting van de benadeelde partij in zijn persoon ‘op andere wijze’ overweegt de rechtbank dat het gestelde geestelijk letsel niet is onderbouwd met stukken of concrete gegevens.
Er is immers volstaan met de stelling (zonder onderbouwing) dat [slachtoffer 4] als gevolg van de bedreiging op 12-jarige leeftijd last heeft van gevoelens van angst, concentratieproblemen en herbelevingen. Ze is continu alert en zij houdt alles in de gaten. Praten over de zaak is voor haar niet mogelijk; ze lijkt alles weg te stoppen, in plaats van daadwerkelijk te verwerken.
Omdat een onderbouwing van het gestelde geestelijk letsel ontbreekt, moet de rechtbank beoordelen of de aard en de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van een aantasting in haar persoon ‘op andere wijze’ sprake was.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van de normschending (de bedreiging) in dit geval niet met zich meebrengt dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 4] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het is voorstelbaar dat de wijze waarop de bedreiging heeft plaatsgevonden, zoals die is bewezenverklaard in paragraaf 3.4 van dit vonnis, gevoelens van angst bij [slachtoffer 4] hebben opgeroepen, maar de gang van zaken rond de bedreiging zoals die door de rechtbank is vastgesteld, is onvoldoende om een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ te kunnen aannemen. Anders dan in de uitspraken waar de benadeelde partij naar verwijst, heeft [slachtoffer 4] bij de bedreiging geen vuurwapen gezien en is geen sprake van een confrontatie die kan worden gelijkgesteld met een rechtstreekse bedreiging met een vuurwapen. Dat de gevoelens van angst zijn toegenomen omdat er later die avond in Purmerend een schietpartij is geweest, waarbij de verdachten van de bedreiging ook betrokken zouden zijn, kan niet bij deze beoordeling worden betrokken omdat dit ziet op een ander feit. Om deze redenen verklaart de rechtbank [slachtoffer 4] niet ontvankelijk in haar vordering.
8.2
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 4 meer subsidiair)
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft mr. N. Wijkman een vordering tot schadevergoeding van € 1.350,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gerekwireerd tot hoofdelijke toewijzing van de gevorderde schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde feit is bepleit. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake zou zijn van een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW, omdat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel. Meer subsidiair is verzocht het gevorderde bedrag te matigen.
Oordeel van de rechtbankGelet op de bewezenverklaring gaat het primair gevoerde verweer van de verdediging niet op.
Immateriële schadeGelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 3] geen lichamelijk letsel heeft opgelopen en evenmin is sprake van aantasting in de persoon. Hij doet een beroep op aantasting in de persoon ‘op andere wijze’.
Het juridisch kader voor de aantasting in persoon ‘op andere wijze’ is hiervoor bij de vordering van [slachtoffer 4] uiteengezet. Deze overweging moet hierbij als herhaald en ingelast worden beschouwd.
Ten aanzien van de aantasting van de benadeelde partij in zijn persoon ‘op andere wijze’ overweegt de rechtbank dat het gestelde geestelijk letsel niet is onderbouwd met stukken of concrete gegevens.
Er is immers volstaan met de stelling (zonder onderbouwing) dat [slachtoffer 3] als gevolg van de bedreiging op zijn jonge leeftijd elders is ondergedoken omdat hij zich onveilig voelde. Hij heeft veel angst en verdriet ondervonden en heeft daar nog steeds last van. Hij maakt zich zorgen over zijn eigen veiligheid en die van zijn familie.
Het gestelde is voor de rechtbank onvoldoende om in dit geval een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ aan te nemen. Anders dan de verdediging stelt, brengen de aard en de ernst van de normschending in dit geval niet met zich mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit geldt des te meer omdat [slachtoffer 3] niet aanwezig was ten tijde van de bedreiging en [slachtoffer 4] geen vuurwapen heeft gezien. Dat de gevoelens van angst zijn toegenomen omdat er later die avond in Purmerend een schietpartij is geweest, kan niet bij deze beoordeling worden betrokken omdat dit ziet op een ander feit. Om deze redenen verklaart de rechtbank [slachtoffer 3] niet ontvankelijk in zijn vordering.
8.3
Vorderingen benadeelde partijen – nabestaanden [slachtoffer 1] (feit 1 primair en feit 5)
Namens de nabestaanden [benadeelde 1] (de moeder van [slachtoffer 1] ), [benadeelde 2] (de vader van [slachtoffer 1] ), [benadeelde 3] (de zus van [slachtoffer 1] ), [benadeelde 4] (het zusje van [slachtoffer 1] ) en [benadeelde 5] (het broertje van [slachtoffer 1] ) ( [benadeelde 4] en [benadeelde 5] wettelijk vertegenwoordigd door hun moeder) heeft mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom schadevorderingen tegen de verdachte ingesteld, waaronder wegens affectieschade (vader en moeder), schokschade (allen) en kosten lijkbezorging (vader). De officier van justitie en de verdediging hebben ten aanzien van deze vorderingen de volgende standpunten ingenomen.
Standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gerekwireerd tot hoofdelijke toewijzing van de door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gevorderde affectieschade, de door [benadeelde 2] gevorderde kosten lijkbezorging en de door hen en zus [benadeelde 3] gevorderde (immateriële) schokschade, onder vermeerdering met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier heeft gerekwireerd zus [benadeelde 4] en broer [benadeelde 5] in hun vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, en dit ook te doen bij [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en zus [benadeelde 3] in hun vorderingen ten aanzien van de gevorderde toekomstige materiële schade.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk moet worden verklaard in hun vorderingen, omdat vrijspraak van het tenlastegelegde is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk in hun vorderingen moet worden verklaard vanwege de complexiteit daarvan, wat een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarnaast is sprake van eigen schuld. Dit moet worden uitgezocht, maar een aanhouding van de zaak om dit te kunnen doen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Indien de rechtbank dit niet volgt, moet een toe te wijzen bedrag door de rechtbank worden gematigd in verband met eigen schuld. Wat betreft de gevorderde schokschade, stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet aan de vereisten daarvoor is voldaan. Indien de rechtbank daar anders over oordeelt, is matiging op zijn plaats vanwege samenloop tussen de gevorderde affectieschade en schokschade en vanwege eigen schuld. De verdediging heeft de door de vader gevorderde kosten van de lijkbezorging deels betwist.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van alle benadeelde partijen (nabestaanden):
Gelet op de bewezenverklaring gaat het primair gevoerde verweer van de verdediging niet op. Evenmin geeft de ingewikkeldheid van het leerstuk van eigen schuld of de complexiteit van de vorderingen de rechtbank aanleiding om de nabestaanden om die reden op voorhand (zonder verdere beoordeling) in hun vorderingen niet ontvankelijk te verklaren. Bij toewijzing van vorderingen van de nabestaanden, komt de rechtbank nog terug op het door de verdediging gevoerde eigen schuld verweer.
De rechtbank komt dan ook hierna toe aan de bespreking per nabestaande van de door die nabestaande gevorderde schadeposten.
8.3.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1 primair en feit 5)
De benadeelde partij [benadeelde 1] (de moeder van [slachtoffer 1] ) heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 5 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
Affectieschade € 20.000,00
Schokschade (immaterieel) € 20.000,00
Materieel (toekomstige (medische) kosten) € 2.000,00
Oordeel van de rechtbank
AffectieschadeOnder affectieschade wordt verstaan de schade in verband met het verdriet om het overlijden of het door ernstig en blijvend letsel gekwetst raken van een naaste. Een beperkte kring van nabestaanden heeft op grond van artikel 6:107 BW recht op een vergoeding van deze schade, waaronder de moeder van de overledene. De hoogte van het schadebedrag is wettelijk geregeld in het Besluit vergoeding affectieschade.
De gevorderde affectieschade van € 20.000,00 komt naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 6:107, eerste lid, onder b BW en het Besluit vergoeding affectieschade, voor vergoeding in aanmerking. [benadeelde 1] is immers de moeder van [slachtoffer 1] . De hoogte van de vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade voor ouders van een overleden kind vastgesteld op het toe te wijzen bedrag.
Schokschade
De rechtbank zal [benadeelde 1] niet ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering en zal hierna uitleggen waarom.
Schokschade komt voor toewijzing in aanmerking als de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van een hevige emotionele schok door (i) het waarnemen van het door de verdachte gepleegde strafbare feit, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:958) blijkt dat de rechter bij de beoordeling van een verzoek tot vergoeding van schokschade het volgende moet meewegen:
− de aard, de toedracht en de gevolgen van het tegen het slachtoffer gepleegde feit, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het slachtoffer toegebrachte leed;
− de wijze waarop de benadeelde partij wordt geconfronteerd met de tegen het slachtoffer gepleegde feit en de gevolgen daarvan;
− de aard en hechtheid van de relatie tussen het slachtoffer en de benadeelde partij.
Het bestaan van geestelijk letsel kan in het algemeen alleen worden aangenomen als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Een diagnose is daarvoor niet vereist, maar het bestaan van geestelijk letsel moet wel kunnen worden vastgesteld op grond van een rapportage van een bevoegde en bekwame deskundige, zoals een psychiater, huisarts of psycholoog. Als sprake is van geestelijk letsel, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
Door de benadeelde partij is in dit verband gesteld dat er sprake is een nauwe affectieve relatie met de overledene (ze is de moeder van [slachtoffer 1] ) en dat een hevige emotionele schok bij haar is teweeggebracht door de confrontatie met de directe gevolgen van het ten laste gelegde feit. De confrontatie bestaat uit (i) het bezoek van de politie op 13 februari 2024 om 3.40 uur, waarbij het slechte nieuws is verteld en dat tot heftige emoties heeft geleid, (ii) het moeten identificeren van [slachtoffer 1] in het ziekenhuis en (iii) het via (sociale) media zien van beelden van de plaats delict en het reanimeren van de hulpdiensten aldaar.
Niet ter discussie is dat er (gelet op de bewezenverklaring) sprake is van een onrechtmatige daad die is gepleegd jegens [slachtoffer 1] . Door de benadeelde partij is echter onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van een confrontatie waarbij zij direct geconfronteerd werd met de (gevolgen van de) onrechtmatige daad die is gepleegd jegens [slachtoffer 1] . De mededeling door de politie van het overlijden van [slachtoffer 1] , is hiervoor niet voldoende. Verder is onvoldoende duidelijk gemaakt in hoeverre de benadeelde partij in het ziekenhuis is geconfronteerd met de (gevolgen) van de onrechtmatige daad en het gepleegde geweld. Het is immers goed mogelijk dat (zoals de verdediging aanvoert) in het ziekenhuis alleen het gezicht van de overledene is getoond, terwijl uit het dossier niet volgt dat daarmee sporen van geweld te zien zijn geweest. Verder is niet vast komen te staan dat er beelden zijn geweest van de reanimatie van [slachtoffer 1] op (sociale) media en kan de rechtbank op basis daarvan evenmin vaststellen dat sprake is geweest van een confrontatie met de onrechtmatige daad.
Daarnaast is onvoldoende onderbouwd gesteld dat de benadeelde partij door confrontatie met de onrechtmatige daad geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt dat de benadeelde partij van 11 juni 2024 tot 24 juli 2024 in behandeling is geweest bij Ipsy en dat de benadeelde partij sinds de schietpartij last heeft van nachtmerries en herbelevingen, waarbij het beeld lijkt te passen bij PTSS, maar waarbij ook rekening wordt gehouden met een rouwreactie. Uit deze stukken blijkt niet dat het geestelijk letsel is ontstaan als gevolg van een emotionele schok door de directe confrontatie met het dodelijk letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen. De door Ipsy en de huisarts omschreven psychische klachten, kunnen ook het gevolg zijn van rouw, voor welk geestelijk letsel bij schokschade geen plaats is (en welk letsel onder affectieschade wordt vergoed).
Een eventuele nadere onderbouwing door de benadeelde partij, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op en daarom wordt daartoe geen gelegenheid gegeven.
Aantasting in de persoon op andere wijze
Voor zover de onder schokschade gevorderde schade ook is gevorderd met als grondslag artikel 6:106, aanhef en onder b BW (‘ander nadeel’) geldt het voorgaande evenzeer: er kan geen rechtstreekse onrechtmatige daad jegens de benadeelde zelf worden aangenomen (en als dit wel het geval zou zijn, is de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid beperkt tot schokschade), zodat het beroep van de benadeelde partij op dit wetsartikel strandt.
Toekomstige medische kosten
De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij hiermee heeft bedoeld medische kosten vanwege schokschade. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de rechtbank op dit moment geen schokschade vaststellen, zodat de benadeelde partij ook voor dit deel niet ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Eigen schuld
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat een matiging van de schadevergoedingsplicht ten aanzien van de toe te wijzen affectieschade dient plaats te vinden wegens ‘eigen schuld’ van [slachtoffer 1] als bedoeld in artikel 6:101, eerste lid, BW aan de door hem geleden schade. Ook indien vastgesteld zou moeten worden dat de door [slachtoffer 1] opgelopen schade mede het gevolg is geweest van omstandigheden die aan hem kunnen worden toegerekend, dan eist de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de van de gemaakte fouten, dat de schade volledig voor rekening van de verdachte (en zijn medeverdachten) blijft, omdat het aangaan van een gewelddadige confrontatie met gebruik van (onder meer) een vuurwapen in grote mate kwalijker is dan het zich begeven naar de plek waar die confrontatie heeft plaatsgevonden en het mogelijk (door de verdediging gestelde) slaan met de vuist en schoppen door [slachtoffer 1] .
Conclusie benadeelde partij [benadeelde 1]
Toegewezen bedragDit betekent dat de gevorderde schade zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 20.000,00 aan affectieschade. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2024 tot aan de dag van algehele voldoening.
De benadeelde partij [benadeelde 1] zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
ProceskostenDaarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
SchadevergoedingsmaatregelDe rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van doodslag en openlijke geweldpleging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.3.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 1 primair en feit 5)
De benadeelde partij [benadeelde 2] (de vader van [slachtoffer 1] ) heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 5 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
Affectieschade € 20.000,00
Schokschade € 20.000,00
Materiële schade:
  • kosten lijkbezorging € 20.935,53
  • toekomstige medische kosten € 2.000,00
Oordeel van de rechtbank
Affectieschade
Onder affectieschade wordt verstaan de schade in verband met het verdriet om het overlijden of het door ernstig en blijvend letsel gekwetst raken van een naaste. Een beperkte kring van nabestaanden kan op grond van artikel 6:107 BW aanspraak maken op een vergoeding van deze schade, waaronder de vader van de overledene. De hoogte van het schadebedrag is wettelijk geregeld in het Besluit vergoeding affectieschade.
De gevorderde affectieschade ad € 20.000,00 komt naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 6:107, eerste lid, onder b BW en het Besluit vergoeding affectieschade, voor vergoeding in aanmerking. [benadeelde 2] is immers de vader van [slachtoffer 1] . De hoogte van de vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade voor ouders van een overleden kind vastgesteld op het toe te wijzen bedrag.
Schokschade
De benadeelde partij wordt ten aanzien van dit deel niet ontvankelijk verklaard in de vordering en de rechtbank legt hierna uit waarom.
Voor het juridisch kader verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen bij de gevorderde schokschade door [benadeelde 1] .
Door de benadeelde partij is in dit verband gesteld dat er sprake is een nauwe affectieve relatie met de overledene (hij is de vader van [slachtoffer 1] ) en dat een hevige emotionele schok bij hem is teweeggebracht door de confrontatie met de directe gevolgen van het ten laste gelegde feit. De confrontatie bestaat uit (i) het bezoek van de politie op 13 februari 2024 om 3.40 uur, waarbij het slechte nieuws is verteld en dat tot heftige emoties heeft geleid, (ii) het moeten identificeren van [slachtoffer 1] in het mortuarium van het ziekenhuis en (iii) het via (sociale) media zien van beelden van het plaats delict en het reanimeren van de hulpdiensten aldaar.
Niet ter discussie is dat er (gelet op de bewezenverklaring) sprake is van een onrechtmatige daad die is gepleegd jegens [slachtoffer 1] . Door de benadeelde partij is echter onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van een confrontatie waarbij hij direct geconfronteerd werd met de (gevolgen van de) onrechtmatige daad die is gepleegd jegens [slachtoffer 1] . De omstandigheden die hierbij zijn aangevoerd, zijn nagenoeg gelijk aan die door [benadeelde 1] zijn aangevoerd. De rechtbank verwijst daarom naar hetgeen hiervoor onder [benadeelde 1] is vermeld en waarin deze omstandigheden onvoldoende zijn geacht om de vereiste confrontatie te kunnen aannemen en deze overweging moet hierbij als herhaald en ingelast worden beschouwd.
Daarnaast is onvoldoende onderbouwd gesteld dat de benadeelde partij door confrontatie met de onrechtmatige daad geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit het overgelegde huisartsenjournaal blijkt dat de huisarts heeft genoteerd dat bij de benadeelde partij sprake is van PTSS klachten na het overlijden van zijn zoon en dat de huisarts hem op 11 juni 2024 heeft doorverwezen naar PsyQ. De behandeling is nog niet opgestart. Uit deze stukken blijkt niet dat het geestelijk letsel is ontstaan als gevolg van een emotionele schok door de directe confrontatie met het dodelijk letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen.
Een eventuele nadere onderbouwing door de benadeelde partij, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op en daarom wordt daartoe geen gelegenheid gegeven.
Aantasting in de persoon op andere wijze
Voor zover de onder schokschade gevorderde schade ook is gevorderd met als grondslag artikel 6:106, aanhef en onder b BW (‘ander nadeel’) geldt het voorgaande evenzeer: er kan geen rechtstreekse onrechtmatige daad jegens de benadeelde zelf worden aangenomen (en als dit wel het geval zou zijn, is de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid beperkt tot schokschade), zodat het beroep van de benadeelde partij op dit wetsartikel strandt.
Toekomstige medische kosten
De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij hiermee heeft bedoeld medische kosten vanwege schokschade. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de rechtbank op dit moment geen schokschade vaststellen, zodat de benadeelde partij ook voor dit deel niet ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Kosten van lijkbezorging
De onder deze post gevorderde schadeposten van in totaal € 20.935,53 bestaan uit:
  • kosten uitvaart € 2.128,00
  • kosten repatriëring € 5.857,53
  • kosten vliegtickets € 1.950,00
  • begrafenisceremonie in Eritrea € 3.300,00
  • kosten vaste rituelen na overlijden in Eritrea € 3.700,00
  • begraafplaats en grafsteen € 4.000,00
De verdediging heeft de gevorderde bedragen betwist en gewezen op onduidelijkheden ten aanzien van de posten. Bij de post kosten uitvaart lijkt de berekening van deze post niet te kloppen (er is een onverklaarbaar verschil van € 66,63). Bij de post repatriëring is bijzondere bijstand verleend, maar onduidelijk is of dit een gift of lening is. De vliegtickets zijn alleen toewijsbaar voor de ouders van [slachtoffer 1] en de prijs op de tickets ontbreekt. De post begrafenisceremonie en rituelen is niet te controleren omdat informatie ontbreekt, zodat niet kan worden ingeschat in hoeverre dit redelijke kosten zijn.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van de gevorderde kosten lijkbezorging als volgt.
Op grond van artikel 6:108, tweede lid, BW is degene die aansprakelijk is voor het overlijden van een persoon verplicht aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
Uitvaartkosten
Voor de gevorderde uitvaartkosten zijn facturen overgelegd. Deze facturen zijn tot een bedrag van € 1.443,00 betaald, zo blijkt uit de overgelegde bankafschriften. Voor een resterend bedrag van € 618,37 is een betalingsregeling getroffen, zo blijkt uit productie 9. Deze twee bedragen tellen op tot een bedrag van € 2.061,37, wat een verschil met het gevorderde bedrag geeft van € 66,23. De benadeelde partij heeft gesteld dat dit bedrag niet kan worden verklaard. Uit de als productie 5 en 10 overgelegde e-mails blijkt verder dat de gemeente de uitvaartkosten tot een bedrag van € 873,00 heeft vergoed. De benadeelde partij stelt dat dit een lening is, maar een deugdelijke onderbouwing van deze stelling ontbreekt: de als productie 11 overgelegde e-mail van Clup Welzijn, volstaat hiervoor niet. Het moet voor de benadeelde partij mogelijk zijn om een besluit of bericht van de gemeente te overleggen, waaruit blijkt of het een gift of lening betreft, maar een dergelijke schriftelijk stuk ontbreekt. De rechtbank zal de benadeelde partij niet in de gelegenheid stellen de vordering alsnog te onderbouwen, omdat dit een onredelijke belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal op grond van het voorgaande de vordering van de uitvaartkosten tot een bedrag van € 1.188,37 (€ 2.061,37 minus de vergoeding door de gemeente van € 873,00) toewijzen. De benadeelde partij wordt voor het overige in de vordering die ziet op de uitvaartkosten niet ontvankelijk verklaard.
Kosten repatriëring
De gevorderde kosten repatriëring van € 5.857,53 zijn onderbouwd met een factuur (productie 12). Een betaalbewijs ontbreekt. In de toelichting op deze vordering, is gesteld dat de gemeente voor deze kosten bijzondere bijstand heeft verstrekt. Dat dit een lening en geen gift betreft, is echter onvoldoende onderbouwd, zoals hiervoor al onder het kopje “uitvaartkosten” is overwogen. De rechtbank zal de benadeelde partij echter niet in de gelegenheid stellen de vordering alsnog te onderbouwen, omdat dit een onredelijke belasting van het strafgeding oplevert. Daarom komt deze post niet voor toewijzing in aanmerking en wordt de benadeelde partij voor wat betreft deze post niet ontvankelijk in zijn vordering verklaard.
Kosten vliegtickets
De gevorderde kosten van de vliegtickets houden verband met de retourreis die drie personen vanuit Nederland naar Eritrea hebben gemaakt om de begrafenis van [slachtoffer 1] in Eritrea bij te kunnen wonen. Gesteld is dat de overgelegde tickets zijn gebruikt door de moeder van [slachtoffer 1] en zijn zus [benadeelde 3] . De rechtbank volgt deze uitleg, omdat uit productie 13 blijkt dat de reisbescheiden op hun naam staan. Deze tickets komen voor vergoeding in aanmerking omdat de kosten daarvan kunnen worden aangemerkt als kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvaart en in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Zij behoren immers beiden tot de kring van nabestaanden in de zin van artikel 6:108, vierde lid, BW en [slachtoffer 1] is van Eritrese afkomst.
Dat geldt echter niet voor het derde ticket, dat is aangeschaft voor het maken van dezelfde reis en met hetzelfde doel door [naam 9] . Zij is de vrouw van de broer van de moeder. Zij valt niet onder de kring van nabestaanden in de zin van artikel 6:108, vierde lid, BW. Dat zij ter vervanging van de vader van [slachtoffer 1] is meegereisd, zoals is gesteld, maakt dit niet anders.
Uit het in productie 13 overlegde bankafschrift blijkt dat er € 1.950,00 voor de drie vliegtickets is betaald. Een derde van dit bedrag komt uit op een bedrag van € 650,00. De rechtbank houdt dit bedrag aan per retourticket, terwijl er twee tickets voor vergoeding in aanmerking komen. Zij wijst daarom deze post tot een bedrag van € 1.300,00 toe en wijst de vordering voor het overige af.
Begrafenisceremonie, vaste rituelen, begraafplaats en grafsteen Eritrea
Verder zijn er kosten gevorderd die gemaakt zijn of nog gemaakt zullen worden in Eritrea, te weten voor de begrafenisceremonie, vaste rituelen en de begraafplaats en grafsteen. Deze kosten zijn betwist door de verdediging. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Volstaan is met een lijstje met bedragen, terwijl onduidelijk is waar deze bedragen op zien en hoe op deze bedragen is uitgekomen. Uit de overgelegde foto’s van de begrafenis van [slachtoffer 1] , kan de rechtbank niet afleiden welke kosten daarmee gepaard zijn gegaan. Voor zover het kosten betreft, die al zijn betaald, zijn geen betaalbewijzen of anderszins bewijzen overgelegd waaruit de betaling van bedragen die als kosten worden gevorderd, kan blijken. Er zijn door de benadeelde partij geen aanknopingspunten aangereikt op basis waarvan het voor de rechtbank mogelijk is de gemaakte en de nog te maken kosten te schatten. De rechtbank zal de benadeelde partij niet in de gelegenheid stellen om deze schadeposten alsnog deugdelijk te onderbouwen, omdat dit een onredelijke belasting van het strafgeding oplevert. Om deze redenen wordt de benadeelde partij in de overig gevorderde kosten van de lijkbezorging niet ontvankelijk verklaard.
Eigen schuld
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat een matiging van de schadevergoedingsplicht dient plaats te vinden wegens ‘eigen schuld’ van [slachtoffer 1] als bedoeld in artikel 6:101, eerste lid, BW aan de door hem geleden schade. De rechtbank heeft hiervoor bij de vordering van [benadeelde 1] toegelicht waarom zij niet tot matiging overgaat en deze overweging moet hierbij als herhaald en ingelast worden beschouwd.
Conclusie benadeelde partij [benadeelde 2]
Toegewezen bedragDit betekent dat de door [benadeelde 2] gevorderde schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 22.488,37. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar als volgt:
  • voor de affectieschade van € 20.000,00 vanaf 12 februari 2024;
  • voor de uitvaartkosten van € 1.188,37 vanaf 24 januari 2025 (zijnde de datum van het gemiddelde van de rentedata van de afzonderlijke bedragen die tot dit totaalbedrag optellen, waarvan de eerste rentedatum valt op 29 februari 2024 en de laatste eindigt op de datum van dit vonnis; tussen deze data liggen 330 dagen, de helft hiervan is 165 dagen);
  • voor de vliegtickets van € 1.300,00 vanaf 23 februari 2024, zijnde de datum van het bankafschrift waarop de betaling van de vliegtickets staat vermeld, productie 13);
en dan steeds tot aan de dag van algehele voldoening.
Het meer gevorderde ten aanzien van de post “kosten vliegtickets” ter hoogte van € 650,00 zal worden afgewezen. De benadeelde partij [benadeelde 2] zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
ProceskostenDaarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
SchadevergoedingsmaatregelDe rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van doodslag en openlijke geweldpleging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.3.3
Vordering benadeelde partij [benadeelde 3] (feit 1 primair en feit 5)
De benadeelde partij [benadeelde 3] (de zus van [slachtoffer 1] ) heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 5 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit schokschade van € 20.000,00 en € 2.000,00 aan toekomstige (medische) kosten.
Oordeel van de rechtbank
Schokschade
Voor het juridisch kader verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen bij de gevorderde schokschade door [benadeelde 1] . De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering voor wat betreft de post schokschade en legt hierna uit waarom.
Door de benadeelde partij is in dit verband gesteld dat er sprake is een nauwe affectieve relatie met de overledene (zij is de zus van [slachtoffer 1] ) en dat een hevige emotionele schok bij haar is teweeggebracht door de confrontatie met de directe gevolgen van het ten laste gelegde feit. De confrontatie bestaat uit (i) het bezoek van de politie op 13 februari 2024 om 3.40 uur bij haar ouders thuis, waar zij toen bij was en waarbij het slechte nieuws is verteld en dat tot heftige emoties heeft geleid en (ii) het zien van [slachtoffer 1] in het ziekenhuis.
Niet ter discussie is dat er (gelet op de bewezenverklaring) sprake is van een onrechtmatige daad die is gepleegd jegens [slachtoffer 1] . Door de benadeelde partij is echter onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van een confrontatie waarbij zij direct geconfronteerd werd met de (gevolgen van de) onrechtmatige daad die is gepleegd jegens [slachtoffer 1] . De omstandigheden die hierbij zijn aangevoerd, zijn deels gelijk aan die door [benadeelde 1] zijn aangevoerd (te weten (kortgezegd) het slechte nieuws verteld door de politie bij de ouders thuis en het zien van [slachtoffer 1] in het ziekenhuis). De rechtbank verwijst daarom naar hetgeen hiervoor is overwogen bij de vordering van [benadeelde 1] en waarin deze omstandigheden onvoldoende zijn geacht om de vereiste confrontatie te kunnen aannemen en deze overweging moet hierbij als herhaald en ingelast worden beschouwd.
Daarnaast is onvoldoende onderbouwd gesteld dat de benadeelde partij door confrontatie met de onrechtmatige daad geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de overlegde stukken blijkt dat sprake is van PTSS, maar niet dat deze stoornis het gevolg is van een emotionele schok door de directe confrontatie met het dodelijk letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen. Uit de stukken blijkt eerder dat sprake is van een rouwperiode, waarbij diverse gevoelens, waaronder verdriet, boosheid en angsten spelen en dat er in verband met eerdere trauma’s een risico van PTSS bestaat.
Een eventuele nadere onderbouwing door de benadeelde partij, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op en daarom wordt daartoe geen gelegenheid gegeven.
Aantasting in de persoon op andere wijze
Voor zover de onder schokschade gevorderde schade ook is gevorderd met als grondslag artikel 6:106, aanhef en onder b BW (‘ander nadeel’) geldt het voorgaande evenzeer: er kan geen rechtstreekse onrechtmatige daad jegens de benadeelde zelf worden aangenomen (en als dit wel het geval zou zijn, is de aansprakelijkheid beperkt tot schokschade), zodat het beroep van de benadeelde partij op dit wetsartikel strandt.
Toekomstige medische kosten
De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij hiermee heeft bedoeld medische kosten vanwege schokschade. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de rechtbank op dit moment geen schokschade vaststellen, zodat de benadeelde partij ook voor dit deel niet ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Conclusie benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] zal niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
8.3.4
Vordering benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 5] (feit 1 primair en feit 5)
De benadeelde partijen [benadeelde 4] (het zusje van [slachtoffer 1] ) en [benadeelde 5] (het broertje van [slachtoffer 1] ) hebben ieder een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het tenlastegelegde zouden hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit schokschade, te weten voor ieder van hen een bedrag van € 20.000,00 aan geleden immateriële schade (geestelijk letsel) en € 2.000,00 aan materiële schade, bestaande uit toekomstige (medische) kosten, te vermeerderen met rente.
Deze benadeelde partijen hebben verzocht niet ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen, omdat deze op dit moment niet voldoende zijn onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de benadeelde partijen van oordeel dat deze vorderingen op dit moment onvoldoende zijn onderbouwd, zodat [benadeelde 4] en [benadeelde 5] in hun vorderingen niet ontvankelijk worden verklaard.
8.4
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2 primair en feit 5)
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] is door mr. N. Hoogenboom een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
a. Materiële schade
  • eigen risico zorgverzekering € 385,00
  • vergoeding ziekenhuisopname 36 dagen € 1.260,00
  • kleding en schoenen € 100,00
  • toekomstige (medische) kosten € 5.000,00
(totaal: € 6.745,00)
Immateriële schade (lichamelijk en geestelijk) € 50.000,00
Standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gerekwireerd tot hoofdelijke toewijzing van de gevorderde schade, met uitzondering van de post toekomstige (medische) kosten, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat vrijspraak van het tenlastegelegde is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard vanwege de complexiteit daarvan en van het leerstuk eigen schuld, wat een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Indien de rechtbank dit niet volgt, moet een toe te wijzen bedrag door de rechtbank worden gematigd in verband met eigen schuld.
Oordeel van de rechtbankGelet op de bewezenverklaring gaat het primair gevoerde verweer van de verdediging niet op. Evenmin geeft de ingewikkeldheid van het leerstuk van eigen schuld of de complexiteit van de vordering de rechtbank aanleiding om de benadeelde partij om die reden op voorhand (zonder verdere beoordeling) in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren. Bij toewijzing van vordering van de benadeelde partij, komt de rechtbank nog terug op het door de verdediging gevoerde eigen schuld verweer.
Materiële schade
De gevorderde schadepost ‘eigen risico zorgverzekering’ van € 385,00 komt voor vergoeding in aanmerking, omdat deze post voldoende is onderbouwd met de overlegging van productie 2. Dit is een schrijven van de zorgverzekering en daarin staat dat het eigen risico ten belope van het gevorderde bedrag in rekening wordt gebracht in verband met het vervoer per ambulance naar het ziekenhuis op 12 februari 2024, zijnde de pleegdatum van het bewezen verklaarde feit. Weliswaar ontbreekt een betaalbewijs, maar gelet op de aard van deze post, vindt de rechtbank het voldoende aannemelijk dat deze post is (of nog moet worden) betaald.
De post vergoeding ziekenhuisopname is voldoende onderbouwd met stukken en is verder niet inhoudelijk betwist. De benadeelde partij heeft van 12 februari 2024 tot 12 maart 2024 in het ziekenhuis gelegen en is daarna nog twee keer opgenomen geweest in verband met complicaties. De laatste heropname was van 29 mei 2024 tot 3 juni 2024. Voor de hoogte van het gevorderde bedrag is aangesloten bij de Richtlijn Ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding 2024. De post zal worden toegewezen.
De post kleding en schoenen wordt eveneens toegewezen. De stelling van de benadeelde partij dat zijn kleding in het ziekenhuis is stukgeknipt en dat zijn schoenen zijn kwijtgeraakt, is niet betwist door de verdediging. De hoogte van het bedrag is geschat en tegen deze schatting is evenmin verweer gevoerd. Het bedrag komt de rechtbank ook billijk voor.
In de post toekomstige (medische) kosten wordt de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard, omdat de hoogte van het bedrag op dit moment niet kan worden ingeschat.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze.
Nu in onderhavige zaak sprake is geweest van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, is er een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij en mogen ook andere – niet als lichamelijk letsel te kwalificeren – gevolgen, worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat het incident tot zwaar lichamelijk letsel bij de benadeelde partij heeft geleid. Hij is levensgevaarlijk gewond geraakt. Er is sprake van twee steekverwondingen en een schotverwonding in het gebied van de borst en buik. Er is een spoedoperatie nodig geweest en vanwege complicaties hebben nadien nog twee heropnames plaatsgevonden. De benadeelde partij heeft hierdoor onder meer ernstig nierletsel (waarbij een nier is verwijderd), beschadiging van overige organen en blijvende littekens opgelopen. Hij heeft hiervoor langere tijd in het ziekenhuis gelegen en heeft daarna nog thuis verder moeten herstellen met behulp van thuiszorg en fysiotherapie. Het eerste jaar stond in het teken van lichamelijk herstel. Voor wat betreft het geestelijk letsel is gesteld dat de huisarts tegenover de benadeelde partij heeft aangegeven dat er bij hem sprake is van PTSS en heeft hem daarom doorverwezen naar een GZ-psycholoog. De behandeling bij de psycholoog zal op 11 november 2025 starten. Hij heeft last van nachtmerries, herbelevingen en concentratieproblemen in verband met de beelden die hij ziet van hetgeen is gebeurd.
De rechtbank komt gelet op de aard en ernst van het incident, de onderbouwing van de vordering, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend en de bedragen die worden genoemd in de Rotterdamse Schaal een vergoeding van de immateriële schade tot het gevorderde bedrag van € 50.000,00 billijk voor.
Eigen schuld
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat een matiging van de schadevergoedingsplicht ten aanzien van de toe te wijzen schade dient plaats te vinden wegens ‘eigen schuld’ van [slachtoffer 2] als bedoeld in artikel 6:101, eerste lid, BW aan de door hem geleden schade. Ook indien vastgesteld zou moeten worden dat de door [slachtoffer 2] opgelopen schade mede het gevolg is geweest van omstandigheden die aan hem kunnen worden toegerekend, dan eist de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de van de gemaakte fouten, dat de schade volledig voor rekening van de verdachte (en zijn medeverdachten) blijft, omdat het aangaan van een gewelddadige confrontatie met gebruik van een vuurwapen en een mes in grote mate kwalijker is dan het zich begeven naar de plek waar die confrontatie heeft plaatsgevonden en het mogelijk met een hamer slaan op de linkerknie van [medeverdachte 3] , waarbij deze geen letsel van betekenis heeft opgelopen.
Conclusie benadeelde partij [slachtoffer 2]
Toegewezen bedragDit betekent dat de door [slachtoffer 2] gevorderde schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 51.745,00. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar als volgt:
  • voor de post eigen risico ad € 385,00 vanaf 15 maart 2024 (zijnde de uiterste betalingstermijn, zoals genoemd in productie 2);
  • voor de post dagvergoeding ziekenhuis ad € 1.260,00 vanaf 3 juni 2024 (zijnde de datum ontslag ziekenhuis na tweede heropname);
  • voor de post kleding en schoenen ad € 100,00 vanaf 12 februari 2024 (zijnde de datum van het schade toebrengende feit);
  • voor de post immateriële schade ad € 50.000,00 vanaf 12 februari 2024 (zijnde de datum van het schade toebrengende feit),
en dan steeds tot aan de dag van algehele voldoening.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
ProceskostenDaarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
SchadevergoedingsmaatregelDe rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.5
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 5)
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 5] is door mr. E.M. Diesfeldt een vordering tot schadevergoeding van € 3.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 5 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gerekwireerd tot niet ontvankelijkheid omdat bij gebreke van een handtekening van de benadeelde partij, niet aan de inhoudelijke behandeling van de vordering kan worden toegekomen. Als wel aan de formele vereisten is voldaan, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen.
Standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in hun vorderingen, omdat vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde feit is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk in zijn vorderingen moet worden verklaard omdat een handtekening van hem ontbreekt onder het schadevergoedingsverzoek.
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank houdt het kort. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat (ook) enig geweld is gepleegd richting [slachtoffer 5] , zodat geen rechtstreeks verband tussen het bewezen verklaarde feit en de gestelde schade kan worden aangenomen. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard.
8.6
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 6] (feit 6 meer subsidiair)Namens de benadeelde partij [slachtoffer 6] is door mr. E.M. Diesfeldt een vordering tot schadevergoeding van € 10.410,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 6 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
a. Materiële schade
  • T-shirt (merk: Jordan) € 30,00
  • hoodie € 80,00
  • schoenen (merk: Nike) € 210,00
  • broek (merk: Nike) € 90,00
(totaal: € 410,00)
Immateriële schade € 10.000,00
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de posten T-shirt en hoodie. De posten schoenen en broek moeten niet ontvankelijk worden verklaard, omdat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. De post immateriële schade kan tot een bedrag van
€ 2.500,00 hoofdelijk worden toegewezen en de benadeelde partij moet voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering van immateriële schade. Ook moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat vrijspraak van het onder 6 ten laste gelegde is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering (fors) moet worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank overweegt dat uit het dossier voldoende naar voren komt dat het slachtoffer ten gevolge van het bewezen verklaarde feit schade aan het T-shirt en de hoodie heeft opgelopen. De hoogte van die schade acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Zo zijn geen bonnen of betalingsbewijzen overgelegd en evenmin is duidelijk wanneer de kleding is aangeschaft. De rechtbank schat derhalve de schade aan het T-shirt en de hoodie tezamen op € 30,00. De benadeelde partij wordt voor het overige in deze schadeposten niet ontvankelijk verklaard.
De posten schoenen en broek worden afgewezen, omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd en niet is gebleken dat de schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze.
Nu in onderhavige zaak sprake is geweest van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, is er een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij en mogen ook andere – niet als lichamelijk letsel te kwalificeren – gevolgen, worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat het bewezen verklaarde handelen tot lichamelijk letsel bij de benadeelde partij heeft geleid. Er is sprake van steekverwondingen in het gebied van de rug en linker schouder. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de benadeelde partij hierdoor blijvende littekens heeft opgelopen. Voor wat betreft het geestelijk letsel is gesteld dat de benadeelde partij last heeft gehad van herbelevingen, nachtmerries en paniek- en angstaanvallen.
De rechtbank komt gelet op de aard en de ernst van het incident, de onderbouwing van de vordering, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend en de bedragen die worden genoemd in de Rotterdamse Schaal een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,00 billijk voor. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige ten aanzien van de immateriële schade niet ontvankelijk verklaren in de vordering.
Conclusie benadeelde partij [slachtoffer 6]
Toegewezen bedrag
Dit betekent dat de door [slachtoffer 6] gevorderde schade in totaal zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.530,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 juli 2023 tot aan de dag van algehele voldoening.
Het meer gevorderde ten aanzien van de posten schoenen en broek ter hoogte van € 300,00 zal worden afgewezen. De benadeelde partij [slachtoffer 6] zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
ProceskostenDaarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
SchadevergoedingsmaatregelDe rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijke geweldpleging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.7
Gijzeling
Op grond van artikel 36f, vijfde lid, Sr bepaalt de rechter bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling kan worden toegepast. De duur daarvan beloopt – ook in het geval van meerdaadse samenloop (artikel 60a jo. 24c, derde lid, Sr) – ten hoogste één jaar. Gelet op de hoogte van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen zal de totale duur van de gijzeling het maximum van in totaal 365 dagen overstijgen. Om dit te voorkomen zal de rechtbank de gijzeling naar evenredigheid toepassen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 30 juni 2022 in de zaak met parketnummer 15/294036-21 heeft de meervoudige strafkamer te Rechtbank Noord-Holland de verdachte ter zake van gekwalificeerde diefstal, vernieling, poging zware mishandeling en opzetheling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vijftig dagen.
Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 11 januari 2023 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 6 januari 2023 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert nu dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd en zal worden vervangen door een gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen, omdat uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd. Daarbij zal de rechtbank ingevolge artikel 6:6:29 Sv de jeugddetentie vervangen door een gevangenisstraf, omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet meer voor jeugddetentie in aanmerking komt.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 47, 55, 57, 60a, 63, 141, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder de feiten 4 primair, 4 subsidiair, 6 primair en 6 subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 meer subsidiair, 5 en 6 meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) jaren en10 (tien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 4)
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten draagt.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 4)
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten draagt.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1, feit 5) en schadevergoedingsmaatregel
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 20.000,00(zegge: twintigduizend euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) de medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 20.000,00(zegge: twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 83 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 1, feit 5) en schadevergoedingsmaatregel
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 22.488,37(zegge: tweeëntwintigduizend vierhonderd achtentachtig euro en zevenendertig eurocent), bestaande uit € 2.488,37 als vergoeding voor de materiële en € 20.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 20.000,00 vanaf 12 februari 2024,
- over een bedrag van € 1.300,00 vanaf 23 februari 2024,
- over een bedrag van € 1.188,37 vanaf 24 januari 2025,
tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) de medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer gevorderde ten aanzien van de post ‘kosten vliegtickets’ ter hoogte van
€ 650,00.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 22.488,37(zegge: tweeëntwintigduizend vierhonderd achtentachtig euro en zevenendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 90 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 3] (feit 1, feit 5)
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten draagt.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 4] (feit 1, feit 5)
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten draagt.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 5] (feit 1, feit 5)
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] niet ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten draagt.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2, feit 5) en schadevergoedingsmaatregel
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 51.745,00(zegge: éénenvijftigduizend zevenhonderd vijfenveertig euro), bestaande uit € 1.745,00 als vergoeding voor de materiële en € 50.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 50.100,00 vanaf 12 februari 2024,
- over een bedrag van € 385,00 vanaf 15 maart 2024,
- over een bedrag van € 1.260,00 vanaf 3 juni 2024,
tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) de medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 51.745,00(zegge: éénenvijftigduizend zevenhonderd vijfenveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 177 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 5)
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten draagt.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 6] (feit 6) en schadevergoedingsmaatregel
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 6]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.530,00(zegge: duizend vijfhonderd dertig euro), bestaande uit € 30,00 als vergoeding voor de materiële en € 1.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 6] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) de medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het gevorderde ten aanzien van de post ‘schoenen (merk: Nike)’ ter hoogte van
€ 210,00 en de post ‘broek (merk: Nike)’ ter hoogte van € 90,00.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.530,00(zegge: duizend vijfhonderd dertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Beslag
Gelast de teruggave aan de rechthebbende [naam 8] , van:
1 STK GSM (PL1100-NHRAB24001_808697, Apple iPhone 13).
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/294036-21 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde jeugddetentie voor de duur van vijftig dagen, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Holland d.d. 30 juni 2022. Op grond van artikel 6:6:29 Sv wordt de jeugddetentie van vijftig dagen vervangen door een gevangenisstraf van vijftig dagen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte in de zaak met parketnummer 15/184736-23 (zaak C).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. A.K. Korteweg en mr. J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. S. Snelder en mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 december 2025.
Bijlage 1 – De tenlastelegging
Feit 1
Primair
hij op of omstreeks 12 februari 2024 te Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft/hebben beroofd, door met een vuurwapen op het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten;
Subsidiair
hij op of omstreeks 12 februari 2024 te Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere schotwonden, heeft/hebben toegebracht, door met een vuurwapen op het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
Feit 2
Primairhij op of omstreeks 12 februari 2024 te Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven met een vuurwapen een of meerdere keren in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geschoten en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere keren in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gestoken en/of een of meerdere keren tegen het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiairhij op of omstreeks 12 februari 2024 te Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere schotwonden en/of een steekwond in het (boven-)lichaam en/of diverse botbreuken en/of ernstig letsel aan de linker nier, waardoor deze nier is verwijderd, heeft/hebben toegebracht, door met een vuurwapen op het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] te schieten en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] te steken en/of (terwijl deze op de grond lag) een of meerdere
keren tegen het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] te schoppen/trappen;
Feit 3
hij op of omstreeks 12 februari 2024 te Amsterdam en/of Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-) automatisch werkend pistool, van het merk Ceska Zbrojovka, type 75 en/of 85, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
Feit 4
Primairhij op of omstreeks 12 februari 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven met een vuurwapen en/of gezichtsbedekking naar de woning van die [slachtoffer 3] is/zijn gegaan en/of heeft/hebben aangebeld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiairhij op of omstreeks 12 februari 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord (artikel 289 Wetboek van Strafrecht) en/of doodslag (artikel 287 Wetboek van Strafrecht) en/of zware mishandeling met voorbedachte rade (artikel 302 jo. 303 Wetboek van Strafrecht) van [slachtoffer 3] door opzettelijk een of meer voorwerpen, te weten een (semi-) automatisch werkend pistool, van het merk Ceska Zbrojovka, type 75 en/of 85, kaliber 9mm en/of gezichtsbedekking bestemd tot het begaan van een of meer van die misdrijven, heeft verworven en/of voorhanden gehad;
Meer subsidiairhij op of omstreeks 12 februari 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] (middellijk) en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen en/of gezichtsbedekking naar de woning van die [slachtoffer 3] te gaan en/of onder kleding een beweging te maken alsof er een (vuur)wapen op [slachtoffer 4] werd gericht dan wel aan haar werd getoond en/of door tegen (de daar aanwezige) [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: “zeg maar tegen je broer dat hij dood gaat” en/of “zeg maar tegen je broer dat hij de lul is” en/of “niet schieten, niet schieten”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 5hij op of omstreeks 12 februari 2024 te Purmerend, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten aan de Stationsweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon/personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 5] en/of één of meer anderen, welk geweld bestond uit
- het (met één of meer wapens) op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 6] en/of één of meer anderen aflopen, en/of
- het een of meermalen met een vuurwapen in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] schieten en/of
- het met een vuurwapen in de hand(en) achter die [slachtoffer 6] en/of één of meer anderen aanrennen en/of
- het met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 6] en/of één of meer anderen schieten en/of
- het een of meermalen met een vuurwapen in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 1] schieten en/of
- het een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] steken en/of
- het (terwijl deze op de grond lag) trappen en/of schoppen op/tegen het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 2] ,
terwijl dit door hem gepleegde geweld
- de dood voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad en/of
- zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten één of meerdere schotwonden en/of een steekwond in het (boven-)lichaam en/of diverse botbreuken en/of ernstig letsel aan de linker nier, waardoor deze nier is verwijderd, voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
Feit 6Primairhij op of omstreeks 20 juli 2023 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 6] (hierna [slachtoffer 6] ) opzettelijk van het leven te beroven viermaal, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp puntig voorwerp in (de richting van) het bovenlichaam van die [slachtoffer 6] heeft gestoken, waardoor die [slachtoffer 6] in zijn schouder(s) en/of rug is geraakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiairhij op of omstreeks 20 juli 2023 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om [slachtoffer 6] (hierna [slachtoffer 6] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, viermaal, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp puntig voorwerp in de schouder(s) en/of rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer 6] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiairhij op of omstreeks 20 juli 2023 te Purmerend openlijk, te weten op/bij skatepark de Gors en/of de Dotterbloem en/of Zwanenbloem in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 6] en/of een of meer anderen door
- die [slachtoffer 6] viermaal, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp puntig voorwerp in zijn schouder(s) en/of rug te steken en/of
- vervolgens met een mes en/of een hamer en/of een haak, althans een of meer scherpe en/of puntig voorwerpen, en/of filmend achter die [slachtoffer 6] en/of anderen aan te rennen en/of daarbij te schreeuwen/roepen ‘Somma block’ en/of ‘kankerpussy’s leggie’.
Bijlage II – De bewijsmiddelen
(…)

Voetnoten

1.De namen van de officieren van justitie worden in dit vonnis niet genoemd in verband met de zogeheten ‘verdunningsmaatregel’. Hun namen zijn bij de rechtbank bekend.
2.In het vonnis zal [naam 1] uitsluitend ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis ook (nog) worden aangeduid als verdachte.