ECLI:NL:RBNHO:2025:147

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
C/15/354203 / HA ZA 24-366
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over verwijdering van bomen in verboden zone en onrechtmatige hinder door schaduw op zonnepanelen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 8 januari 2025, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen, [eiseres] en [gedaagde], die buren zijn en in een geschil verwikkeld zijn over de aanwezigheid van bomen op het perceel van [gedaagde]. [eiseres] vordert de verwijdering van dertien bomen die volgens haar te dicht bij de erfgrens staan en daardoor onrechtmatige hinder veroorzaken, met name door het wegnemen van zonlicht van haar zonnepanelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bomen zich binnen de zogenaamde 'verboden zone' bevinden, wat betekent dat ze niet dichter dan twee meter van de erfgrens mogen staan. De rechtbank heeft ook de verjaring van de vorderingen van [eiseres] beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat sommige bomen al langer dan twintig jaar aanwezig zijn en dus niet verwijderd hoeven te worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot verwijdering van bepaalde bomen wordt toegewezen, terwijl andere vorderingen worden afgewezen. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld om de erfafscheiding te stutten en bepaalde bomen te snoeien zodat ze niet door de erfafscheiding heen groeien. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat de rechtbank oordeelt dat het belang van [gedaagde] bij het behoud van de huidige situatie zwaarder weegt dan het belang van [eiseres] bij onmiddellijke verwijdering van de beplantingen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/354203 / HA ZA 24-366
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres],
advocaat: mr. A. Harmanus,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. N. Bakker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 september 2023 en de daarin genoemde stukken
- het proces verbaal van plaatsopneming en bezichtiging van 29 november 2024
- de mondelinge behandeling van 29 november 2024, waarbij door mr. Harmanus en mr. Bakker spreekaantekeningen zijn overgelegd en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [eiseres] is sinds 2009 eigenaar van het perceel grond met woning gelegen aan de [adres 1] te [plaats]. Zij woont daar met haar moeder. [gedaagde] is sinds 2017 eigenaar van het perceel grond met woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats].
2.2.
De percelen van partijen grenzen aan elkaar. Op de erfgrens staat een erfafscheiding. De schuur op het perceel van [eiseres] staat vrij dicht langs de erfgrens (op minder dan tien centimeter daarvan) en het huis van [eiseres] staat op circa drie meter afstand van de erfgrens.
2.3.
De erfafscheiding loopt over de volle lengte over de grens tussen beide percelen. De erfafscheiding is circa 190 cm hoog. Het eerste gedeelte van de erfafscheiding bestaat uit houten palen met gaas, het tweede gedeelte is een houten schutting.
2.4.
Op het perceel van [gedaagde] staan langs de erfafscheiding meerdere bomen en struiken. Al deze beplanting staat binnen twee meter van de erfafscheiding en komt boven de erfafscheiding uit.

3.Het geschil

3.1.
Samengevat vordert [eiseres] primair dat de bomen 1 tot en met 13 (zoals weergegeven op productie 11 van [eiseres]) worden verwijderd. Daarnaast vordert zij primair dat het deel van de erfafscheiding dat overhelt vanwege de beplanting die er tegenaan en doorheen groeit, wordt gestut met palen dan wel wordt vervangen. Subsidiair vordert [eiseres] dat de bomen zodanig worden teruggesnoeid dat de bomen niet boven de erfafscheiding uitkomen en er geen takken meer overhangen op het perceel van [eiseres]. Zij vordert dit allemaal op straffe van een dwangsom.
3.2.
[eiseres] legt aan de vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag. De bomen staan te dicht bij de erfgrens, in de zogenaamde verboden zone. Daarnaast veroorzaken de bomen hinder. De bomen veroorzaken veel bladafval op het perceel van [eiseres], waardoor onder meer dakgoten verstopt raken. Daarnaast nemen ze zonlicht weg, ook voor de zonnepanelen op het dak van huis van [eiseres]. Voorts ontstaat mosgroei op tegels en drukt een deel van de bomen de erfafscheiding kapot. Tot slot schommelen de bomen bij veel wind tegen de schutting aan, wat geluidsoverlast geeft.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres]. [gedaagde] voert, samengevat, het volgende aan. De vordering tot verwijdering van de bomen is verjaard omdat uit een foto van zijn tuin gemaakt in 1986 blijkt dat een groot deel van de bomen er toen al stond. Daarnaast betwist [gedaagde] dat de bomen overlast veroorzaken.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die in deze zaak voorligt is of de bomen en struiken op het perceel van [gedaagde] moeten worden verwijderd dan wel gesnoeid. Ook speelt de vraag of sprake is van verjaring van de vordering van [eiseres] tot verwijdering. Tot slot moet worden beoordeeld of de erfafscheiding gedeeltelijk moet worden gestut dan wel vervangen.
4.2.
Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van deze vragen, moeten eerst enkele processuele verweren van [gedaagde] worden beoordeeld. [gedaagde] heeft namelijk betoogd dat deze verweren meebrengen dat de zaak in het geheel niet inhoudelijk hoeft te worden beoordeeld.
Misbruik van procesrecht, niet voldaan aan substantiëringsplicht en bewijsaandraagplicht?
4.3.
[gedaagde] heeft betoogd dat sprake is van misbruik van (proces)recht en van rauwelijks dagvaarden van [gedaagde]. Eerdere correspondentie was namelijk namens de moeder van [eiseres] gezonden, terwijl de dagvaarding op naam van [eiseres] zelf staat. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] daarnaast niet voldaan aan haar waarheidsplicht en substantiëringsplicht: [1] zij heeft namelijk geen buitengerechtelijke correspondentie in het geding gebracht, terwijl uitvoerig is gecorrespondeerd. [eiseres] heeft ook niet vermeld over welke bewijsmiddelen zij beschikt en daarmee niet voldaan aan haar bewijsaandraagplicht. Volgens [gedaagde] is vanwege het niet-naleven van deze verplichtingen de dagvaarding nietig, althans moet [eiseres] niet-ontvankelijk worden verklaard, althans moet bij de beslissing over de proceskosten hier rekening mee gehouden worden.
4.4.
De betogen van [gedaagde] slagen niet, met als belangrijkste reden dat uit niets blijkt dat [gedaagde] in zijn processuele belangen is geschaad. Daarnaast heeft [gedaagde] onvoldoende toegelicht waaruit in dit geval het misbruik van (proces)recht uit bestaat. Dat in een eerder stadium correspondentie namens de moeder van [eiseres] en niet [eiseres] zelf is gestuurd, is daarvoor onvoldoende. Van rauwelijks dagvaarden is evenmin sprake. Het staat immers vast dat er voor de dagvaarding uitvoerig schriftelijk is gecorrespondeerd. Daarnaast hebben partijen op 16 februari 2024 overleg gevoerd over de beplantingen, waarbij [eiseres] ook aanwezig was. In de dagvaarding zijn voorts voldoende duidelijk de eis en de gronden daarvoor opgenomen. Uit het door [gedaagde] gevoerde verweer blijkt ook dat hij de kern van het betoog van [eiseres] goed heeft kunnen begrijpen. Het klopt dat [eiseres] niet alle buitengerechtelijke correspondentie in het geding heeft gebracht. [gedaagde] heeft echter niet toegelicht waarom het niet bijvoegen van alle gevoerde correspondentie in strijd zou zijn met de waarheids- en/of substantiëringsplicht. Tot slot moet de dagvaarding weliswaar de bewijsmiddelen vermelden waarover eiser kan beschikken, maar de wet verbindt geen consequenties aan het niet voldoen aan dit vereiste.
4.5.
De slotsom is dat de formele verweren falen en dat de zaak inhoudelijk zal worden beoordeeld.
Beschrijving van de bomen en struiken
4.6.
[eiseres] heeft als productie 11 bij de dagvaarding een schets van de situatie in het geding gebracht, waarbij de beplantingen zijn genummerd 1 tot en met 13. Vanaf de straatkant gezien staat nummer 1 helemaal achterin de tuin en nummer 13 dichtbij de straat. De ingetekende rechthoek (op het perceel van nummer 44) is de schuur van [eiseres]. De rode streep getrokken langs een deel van de zwarte streep (de erfafscheiding) is het gedeelte van de erfafscheiding – van ongeveer 1,5 meter lang – dat overhelt op het perceel van [eiseres] doordat er beplanting tegenaan en doorheen groeit.
4.7.
De beplantingen met een rode stip hebben – naar de aanvankelijke inschatting van [eiseres] – een afstand van minder dan 50 cm tot de erfgrens, de beplantingen met een groene stip een afstand van twee meter. Dit onderscheid speelt geen rol, omdat partijen het erover eens zijn dat alle beplantingen binnen een afstand van twee meter van de erfafscheiding staan. Tijdens de plaatsopneming heeft [gedaagde] toegelicht om wat voor soort bomen en struiken het gaat (met uitzondering van boom 1: daarvan is het onbekend om wat voor boomsoort het gaat). [eiseres] heeft de stellingen van [gedaagde] over de verschillende boom- en struiksoorten niet weersproken. Daarnaast zijn door de rechter en de griffier nog enkele afstanden specifiek opgemeten, zoals opgenomen in onderstaande tabel:
Nr.
Soort
Afstand tot de erfafscheiding
1
Boom
Minder dan twee meter
2
Boom (beuk)
Minder dan twee meter
3
Struik (vlierbes)
Ca. 25 cm
4
Boom (leiboom met rek)
Ca. 50 tot 60 cm
5
Boom (leiboom met rek)
Ca. 50 tot 60 cm
6
Boom (leiboom met rek)
Ca. 50 tot 60 cm
7
Boom (beuk)
Minder dan twee meter
8
Boom (es)
Minder dan twee meter
9
Boom (beuk)
Minder dan twee meter
10
Boom (beuk)
Minder dan twee meter
11
Boom (beuk)
Minder dan twee meter
12
Vlierbes (struik)
Ca. 90 cm
13
Boom (beuk)
Minder dan twee meter
4.8.
Voor wat betreft de afstand tot de erfgrens is de rechtbank uitgegaan van de erfafscheiding als erfgrens. [eiseres] heeft tijdens de plaatsopneming gesteld dat die erfscheiding drie tot vier centimeter te ver op haar erf zou staan. Voor de beoordeling van haar vorderingen doen deze enkele centimeters er echter niet toe; ook als de erfafscheiding enkele centimeters te ver op het perceel van [eiseres] zou staan, staan de beplantingen – met uitzondering van vlierbes nr. 12, zoals hierna zal worden toegelicht – in de verboden zone.
Toetsingskader primaire vordering: verwijdering van beplantingen in de verboden zone
4.9.
Het is niet geoorloofd om te dichtbij de grenslijn van de buren bomen, heesters of heggen te hebben staan, tenzij de buren daarvoor toestemming hebben gegeven. [2] Wat te dichtbij is bepaalt de wet: de afstand voor bomen is twee meter, te rekenen vanaf het midden van de voet van de boom, en voor heesters (struiken) en heggen een halve meter. [3] Soms laat een verordening of lokale gewoonte een kleinere afstand toe, maar dat is in deze zaak niet het geval. De buren kunnen zich niet verzetten tegen bomen en struiken die niet hoger zijn dan de erfafscheiding. [4] De afstand van twee meter voor bomen en 50 centimeter voor struiken wordt ook wel de ‘verboden zone’ genoemd.
Het meest verstrekkende verweer: verjaring
4.10.
Het meest verstrekkende verweer dat [gedaagde] voert, is dat sprake is van verjaring. [eiseres] zou daarom geen verwijdering van de bomen en struiken meer kunnen vorderen. [gedaagde] voert dit verjaringsverweer met betrekking tot alle beplantingen, met uitzondering van de leibomen genummerd 4 tot en met 6 (die hij zelf heeft geplant). [gedaagde] onderbouwt zijn verjaringsverweer met een foto van het vooraanzicht van de tuin uit het jaar 1986 en een verklaring van de vorige bewoner van zijn huis. Uit deze foto blijkt volgens [gedaagde] dat de bomen op de voorgrond en achtergrond van de foto en de struiken al in 1986 aanwezig waren. De vorige bewoner heeft verklaard dat in het voorste deel van de afscheiding in 1986 een haagbeuk is aangeplant die na een paar jaar twee meter hoog was.
4.11.
[eiseres] betwist dat er sprake is van verjaring. Zij voert aan dat de boom op de voorgrond van de foto niet overeenkomt met de boom die nu vooraan in de tuin staat en concludeert dat de boom op de foto inmiddels is verwijderd. Daarnaast zegt de foto volgens [eiseres] niets over de vraag wanneer de bomen boven de erfgrens uitkwamen.
4.12.
De vordering tot verwijdering van een boom of plant die binnen de verboden zone staat, verjaart na twintig jaar. [5] De verjaringstermijn start wanneer de boom of struik de hoogte van de scheidsmuur, als die er is, heeft bereikt. Dan is er immers pas sprake van een onrechtmatige toestand en kan een vordering tot opheffing van die toestand worden ingesteld.
4.13.
Het verjaringsverweer slaagt met betrekking tot boom 1 die helemaal achterin de tuin staat. [eiseres] heeft erkend dat deze boom er al geruime tijd staat. Daarnaast leidt de rechtbank uit de dikte, hoogte en omvang van de boom af dat deze al langer dan twintig jaar hoger is dan de hoogte van de erfscheiding (te weten: 190 cm). Dit betekent dat [gedaagde] niet zal worden veroordeeld om deze boom te kappen.
4.14.
Het verjaringsverweer slaagt ook voor wat betreft de bomen genummerd 7, 9, 10, 11 en 13. Uit de foto uit 1986 staan lage beplantingen op de erfgrens. De vorige bewoner van het huis van [gedaagde] heeft verklaard dat er in dat jaar in het voorste deel van de afscheiding een haagbeuk is aangeplant die al na een paar jaar twee meter hoog was. De rechtbank neemt in het licht van deze verklaring aan dat de beplantingen op de erfgrens op de foto de haagbeuk betreffen en dat deze bomen al na enkele jaren (te weten eind jaren ’80) hoger waren dan de huidige erfafscheiding. De bomen genummerd 7, 9, 10, 11 en 13 zijn immers beukenbomen. De rechtbank gaat er op basis van de verklaring en de foto van uit dat deze bomen onderdeel vormden van de haagbeuk die in 1986 is aangeplant. [eiseres] heeft de stelling van [gedaagde] op dit punt onvoldoende betwist, bijvoorbeeld met een verklaring van de vorige bewoners van haar huis of met een foto uit de beginjaren dat zij in het huis woonde waaruit blijkt dat de beuken nog niet boven de erfafscheiding uitkwamen.
4.15.
Voor het overige heeft [gedaagde] zijn verjaringsverweer onvoldoende onderbouwd. De foto en de verklaring kunnen niet dienen ter onderbouwing van het verjaringsverweer ten aanzien van boom nr. 2 (ook een beuk), struik nr. 3 (een vlierbes), boom nr. 8 (een es) en struik nr. 12 (een vlierbes). Boom nr. 2 staat immers in het achterste deel van de afscheiding (waarover de vorige bewoner niet heeft verklaard) en op de foto valt deze boom niet te ontwaren. Ook over de es en de vlierbessen heeft de vorige bewoner niet verklaard en deze zijn evenmin te zien op de foto. Het verjaringsverweer gaat dus niet op met betrekking tot de in deze rechtsoverweging genoemde beplantingen. [gedaagde] heeft aangeboden te bewijzen wanneer deze bomen en struiken zijn geplant. Dit bewijsaanbod passeert de rechtbank. [gedaagde] heeft ten aanzien van deze beplantingen onvoldoende gesteld om tot bewijs te worden toegelaten. Bovendien zegt het tijdstip van aanplanten niets over de vraag op welk tijdstip de beplantingen boven de erfafscheiding uitkwamen (wat het relevante startpunt is van de verjaringstermijn).
4.16.
De slotsom is dat het verjaringsverweer ook slaagt met betrekking tot de beplantingen genummerd 7, 9, 10, 11 en 13. Dit betekent dat ook de vordering tot het verwijderen van deze bomen zal worden afgewezen.
4.17.
Het verjaringsverweer is niet gevoerd ten aanzien van de leibomen genummerd 4 tot en met 6 en faalt met betrekking tot boom nr. 2, struik nr. 3, boom nr. 8 en struik nr. 12. Daarom moet worden beoordeeld of de vordering tot verwijdering van deze bomen en struiken slaagt.
Geen sprake van toestemming
4.18.
De stelling van [gedaagde] dat [eiseres] nooit bezwaar tegen de aanwezigheid van beplantingen binnen de verboden zone heeft gemaakt en dit stilzwijgende toestemming oplevert, volgt de rechtbank niet. Enkel stilzitten is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van een stilzwijgende toestemming. Omdat [gedaagde] geen andere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat sprake is van (stilzwijgende) toestemming, faalt dit betoog, mede gelet op het feit dat [eiseres] hierover juist een rechtszaak is gestart.
Geen sprake van misbruik van bevoegdheid
4.19.
[gedaagde] heeft betoogd dat [eiseres]’s vordering tot verwijdering van de bomen en struiken misbruik van bevoegdheid oplevert.
4.20.
Als in dit geval, zoals [gedaagde] stelt, het belang van [eiseres] bij de verwijdering niet in verhouding staat tot het belang van [gedaagde] om de beplantingen te laten staan, dan kan de vordering van [eiseres] om ze te verwijderen misbruik van bevoegdheid opleveren en op grond daarvan worden afgewezen (artikel 3:13 BW). Een beroep op dit artikel vraagt dus om een afweging tussen het belang van [eiseres] bij verwijdering van de beplantingen en het belang van [gedaagde] om niet tot verwijdering van de beplantingen over te hoeven gaan. De belangen worden echter niet op gelijke voet gewogen: er moet sprake zijn van een duidelijke wanverhouding tussen de met de vordering van [eiseres] te dienen belangen en de voor [gedaagde] nadelige gevolgen daarvan.
4.21.
[eiseres] stelt dat zij een belang heeft bij verwijdering van de bomen, omdat de bomen (zon)licht ontnemen en dat dit nadelig is voor de opbrengst van de zonnepanelen. Daarnaast ondervindt zij van de bomen, waaronder mosgroei op de tegels langs het huis en overlast op het pad en dakgoten door bladeren. Het belang van [gedaagde] bij behoud van de situatie is er in gelegen dat zijn privacy door de bomen wordt gewaarborgd en dat hij bij kapping de kosten die hij heeft gemaakt voor het planten van de leibomen kwijt is.
4.22.
Het belang van [gedaagde] is onvoldoende om te concluderen dat [eiseres], door verwijdering van de beplantingen te vorderen, misbruik maakt van haar bevoegdheid. Het belang wat zij naar voren heeft gebracht, staat niet in een wanverhouding tot het belang van [gedaagde]. Zij heeft de overlast van de bomen immers voldoende aangetoond. De stelling dat [eiseres] haar vorderingen heeft ingesteld met geen ander doel dan om [gedaagde] dwars te zitten, heeft [gedaagde] gelet hierop onvoldoende onderbouwd. Voor wat betreft het belang van [gedaagde] geldt dat door de verwijdering van de beplantingen [gedaagde] niet zal zijn verstoken van privacy. Er staat dan immers nog steeds een erfafscheiding van 1,90 meter hoog die redelijk dicht begroeid is. De nadelige consequenties van verwijdering van de leilinden, waaronder de verloren kosten voor het planten van de leibomen indien deze na verplaatsing niet zouden aanslaan, behoren voor rekening van [gedaagde] te blijven. Artikel 5:42 BW bepaalt nu immers dat het niet geoorloofd is om zo dicht bij de erfgrens deze bomen te planten. De slotsom is dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid.
Vlierbes nummer 12
4.23.
Tijdens de plaatsopneming heeft [gedaagde] aangevoerd dat beplanting nummer 12 een vlierblesstruik is. Dit heeft [eiseres] niet weersproken. De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat dit een struik is. Tijdens de plaatsopneming is gemeten dat de struik circa 90 centimeter vanaf de erfafscheiding staat. Dat betekent dat deze struik niet in de verboden zone van 50 centimeter staat en dat [gedaagde] daarom niet zal worden veroordeeld om deze struik te kappen.
Conclusie vordering tot verwijdering van de bomen en struiken
4.24.
De conclusie is dat de bomen genummerd 2, 4, 5, 6 en 8 en de struik genummerd 3 binnen de verboden zone van twee meter dan wel 50 centimeter staan. [eiseres] heeft geen toestemming gegeven voor de aanwezigheid van deze beplantingen en haar vordering tot verwijdering levert geen misbruik van bevoegdheid op. Dat betekent dat de vordering van [eiseres] tot verwijdering van deze bomen en struik zal worden toegewezen.
Stutten erfafscheiding
4.25.
[eiseres] heeft ook primair gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om het gedeelte van de erfafscheiding zoals ingetekend in rood op de tekening van productie 11 (zoals weergegeven onder r.o. 4.5) te stutten met palen dan wel te vervangen door een nieuwe erfafscheiding. De bomen op het perceel van [gedaagde] drukken op deze plek tegen de erfafscheiding aan, waardoor deze is gaan hellen over het erf van [eiseres].
4.26.
Volgens [gedaagde] is de noodzaak tot het stutten dan wel vervangen van de erfafscheiding niet onderbouwd. Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiseres] op grond van mandeligheid mede-eigenaar is van de erfafscheiding, zodat zij de erfafscheiding zelf kan stutten.
4.27.
Het staat vast tussen partijen dat de beplantingen op het perceel van [gedaagde] de erfafscheiding over een lengte van circa 1,5 meter omver duwen, waardoor de erfafscheiding over het perceel van [eiseres] helt. Dit heeft de rechtbank ook geconstateerd tijdens de plaatsopneming. Dit levert onrechtmatige hinder op voor [eiseres]. Het is niet aan haar om de kosten verbonden aan beëindiging van die situatie te dragen. [gedaagde] zal daarom worden veroordeeld om de erfafscheiding zoals ingetekend in rood op productie 11 (en weergegeven in r.o. 4.5) te stutten met palen, zoals [eiseres] primair heeft gevorderd.
Toetsingskader subsidiaire vordering: snoei van de bomen en struiken
4.28.
Omdat de primaire vordering tot kapping is afgewezen met betrekking tot de beplantingen genummerd 1, 7, 9, 10, 11, 12 en 13, komt de rechtbank voor deze beplantingen toe aan de vraag of deze bomen moeten worden gesnoeid. [eiseres] heeft gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de bomen zodanig te snoeien dat deze niet over, door of tegen de erfafscheiding groeien.
4.29.
De rechtbank stelt voorop dat het een eigenaar van een woonhuis met tuin vrijstaat zijn eigendom naar eigen goeddunken te gebruiken en in te richten. Hij mag daarentegen niet in een mate of een wijze die onrechtmatig is [6] , aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen zoals - onder meer - door het onthouden van licht of lucht. Het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval. De rechtbank moet daarom beoordelen of de bomen onrechtmatige hinder opleveren voor [eiseres].
4.30.
Tussen partijen is niet in geschil dat boom nr. 7 met zijn stam door de erfafscheiding heen groeit. Dit levert onrechtmatige hinder op. Hierdoor is de erfafscheiding – die door [eiseres] is geplaatst – namelijk beschadigd geraakt. [gedaagde] zal daarom worden veroordeeld om deze boom zodanig te snoeien dat deze niet langer door de erfafscheiding heen groeit.
4.31.
Uit de door [eiseres] overgelegde foto’s volgt dat boom nr. 1 in het verleden over de erfgrens, boven het dak van de schuur van [eiseres], heen groeide. Tijdens de plaatsopneming bleek dit evenwel niet meer het geval. Er waren op dat moment vanaf het perceel van [gedaagde] in het geheel geen overhangende takken op het perceel van [eiseres]. Daarnaast is uit de overige foto’s niet duidelijk af te leiden dat in het verleden sprake was van overhangende takken. [eiseres] heeft haar vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft daarnaast aangeboden de beplantingen in de toekomst steeds zo te snoeien dat ze niet over het erf van [eiseres] heen hangen en daarvoor ook de kosten te betalen. [gedaagde] zal daarom niet worden veroordeeld om de bomen zodanig te snoeien opdat deze niet over het erf van [eiseres] heen groeien.
4.32.
De rechtbank begrijpt de vordering van [eiseres] zo dat zij ook vordert dat de bomen zodanig worden teruggesnoeid dat zij niet boven de erfafscheiding van (1,90 cm) uitkomen. Volgens [eiseres] waren de bomen zo hoog dat deze tot boven het dak van haar huis reikten en hierdoor zonlicht wegnamen van de zonnepanelen die op dit dak zijn geplaatst. Tijdens de plaatsopneming was dat niet zo, omdat er enkele weken daarvoor was gesnoeid. Ter plekke heeft [gedaagde] echter erkend dat de bomen zo hoog waren dat de takken in de zomer een beetje zonlicht wegnamen van de zonnepanelen. Daarnaast heeft [gedaagde] niet betwist dat dit onrechtmatige hinder oplevert. De rechtbank is daarom van oordeel dat voor zover de bomen zo hoog zijn dat deze het zonlicht wegnemen van de zonnepanelen op het dak, dit onrechtmatige hinder oplevert voor [eiseres], ook omdat zij dan minder energie kan opwekken. [gedaagde] zal daarom worden veroordeeld om de bomen genummerd 7, 9, 10, 11 en struik nr.12 in hoogte teruggesnoeid te houden zodat deze niet verder reiken dan de zonnepanelen op het dak van [eiseres]. De veroordeling ziet niet op de bomen 1 en 13 omdat die te ver van de zonnepanelen zijn verwijderd. Voor het overige heeft [eiseres] de overlast van de hoogte van de bomen, in het licht van de betwisting van [gedaagde], onvoldoende onderbouwd. Een zekere mate van bladoverlast en weggenomen zonlicht heeft [eiseres] bovendien als buur te dulden. [eiseres] heeft onvoldoende toegelicht dat de verdere overlast de grens van het onbetamelijke heeft bereikt.
Dwangsom
4.33.
[eiseres] heeft gevorderd dat aan de veroordelingen een dwangsom wordt verbonden. Volgens [eiseres] is [gedaagde] twee jaar lang niet bereid geweest om de overlast weg te nemen. Zij vindt het noodzakelijk dat aan het vonnis een prikkel tot nakoming wordt verbonden. Volgens [gedaagde] zijn de gevorderde dwangsommen exorbitant hoog en overbodig. [gedaagde] zal vrijwillig zijn medewerking verlenen aan een veroordelend vonnis.
4.34.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om een dwangsom op te leggen. Zij gaat ervan uit dat [gedaagde] – mede gelet op zijn toezegging – het gebod vrijwillig zal nakomen.
Proceskosten
4.35.
Partijen zijn over en weer in het gelijk gesteld. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de kosten te compenseren. Dat betekent dat [eiseres] en [gedaagde] hun eigen proceskosten moeten betalen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.36.
[eiseres] heeft verzocht het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [gedaagde] heeft hiertegen verweer gevoerd met de stelling dat – indien hij in hoger beroep gaat en dit slaagt – er een onomkeerbare situatie tot stand is gekomen. Dat is niet wenselijk, aldus [gedaagde].
4.37.
Bij de beoordeling van het verzoek van [eiseres] moeten de belangen van partijen te worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, staan op zichzelf niet aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de weg, maar moeten worden meegewogen bij de belangenafweging. [7] De rechtbank moet kortom de belangen van partijen afwegen en oordelen of het belang van [gedaagde] bij behoud van de bestaande toestand totdat in een eventueel hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [eiseres] bij onmiddellijke verwijdering van de beplantingen.
4.38.
De belangenafweging pakt in het voordeel van [gedaagde] uit. Het verwijderen van bomen en struiken kan namelijk niet worden teruggedraaid. Het belang van [gedaagde] om deze onomkeerbaarheid te voorkomen is naar het oordeel van de rechtbank een zwaarder belang dan het belang van [eiseres] bij onmiddellijke verwijdering van de beplantingen. De overlast van de beplantingen is namelijk recentelijk beperkter geworden doordat [gedaagde] de bomen heeft gesnoeid en [gedaagde] heeft daarnaast aangeboden ook in de toekomst te zullen snoeien. De slotsom is dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de in r.o. 4.24 genoemde bomen en struik te verwijderen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om het gedeelte van de erfafscheiding zoals beschreven in r.o. 4.27 van dit vonnis te stutten met palen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om de in r.o. 4.30 genoemde boom zodanig te snoeien dat deze niet langer door de erfafscheiding heen groeit,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om de in r.o. 4.32 genoemde bomen zodanig in hoogte teruggesnoeid te houden dat deze niet verder reiken dan de zonnepanelen op het dak van [eiseres],
5.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Bouwers en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.

Voetnoten

1.Artikelen 21 Rv en 111 lid 3 Rv.
2.Artikel 5:42 lid 1 BW.
3.Artikel 5:42 lid 2 BW.
4.Artikel 5:42 lid 3 BW.
5.Artikel 3:306 BW jo. artikel 3:314 BW.
6.Artikel 5:37 BW jo. artikel 6:162 BW.
7.HR 28 mei 1993, NJ 1993/468.