ECLI:NL:RBNHO:2025:144

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
15/311320-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezenverklaring poging zware mishandeling na steekincident in Heemskerk

Op 10 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Het incident vond plaats op 28 september 2024 in Heemskerk, waar de verdachte het slachtoffer met een mes in de buik heeft gestoken, wat resulteerde in een snee van één centimeter. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van poging tot doodslag. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling, aangezien het steken met een mes in de buik een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebrengt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en er werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het mes, verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-311320-24 (P)
Uitspraakdatum: 10 januari 2025
Tegenspraak
Verkort strafvonnis (artikel 138b Wetboek van Strafvordering)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 december 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
laatstelijk ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.K. van Ravenzwaaij, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Baadoudi, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 28 september 2024 te Heemskerk, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[het slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
met een mes, althans een scherp voorwerp, in de buik, althans in het lichaam van
die [het slachtoffer] heeft gesneden en/of heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 28 september 2024 te Heemskerk, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [het slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een mes, althans een scherp voorwerp, in de buik, althans in het lichaam van
die [het slachtoffer] heeft gesneden en/of heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Door met een mes te steken in de buikstreek van het slachtoffer, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden. Dat dit niet gebeurd is en het bij een poging is gebleven, is niet te danken aan de verdachte.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat geen sprake was van opzet op de dood en omdat geen sprake was van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door het steken zou komen te overlijden.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2.
Bewijsoverweging
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte degene is geweest die op 28 september 2024 [het slachtoffer] (het slachtoffer) heeft gestoken, waarbij het lemmet van het mes is afgebroken. Het slachtoffer heeft hierdoor een snee van één centimeter links van de navel opgelopen, waarbij er geen aanwijzingen zijn dat er intern letsel is opgelopen. De wond is op de spoedeisende post van het ziekenhuis gedesinfecteerd en gesloten met steristrips.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde (poging doodslag)
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet bewezen kan worden dat de verdachte met zijn gedraging (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer, waardoor het primair ten laste gelegde feit, poging tot doodslag, niet bewezen kan worden.
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is sprake wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het dossier bevat beperkte informatie over de wijze waarop het letsel bij het slachtoffer is toegebracht. Zo is niet duidelijk welke beweging de verdachte met het mes precies heeft gemaakt, of de verdachte gericht en met kracht heeft uitgehaald en zo ja, met welke (mate van) kracht dat is gebeurd. Onduidelijk is ook om welke reden het lemmet is afgebroken van het heft. Dat het mes is afgeketst op de telefoon van het slachtoffer dat in zijn jaszak zat en daardoor in tweeën is gebroken, zoals door de officier van justitie aangevoerd, vindt onvoldoende steun in het dossier. Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer in het leven heeft geroepen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit, poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte met een mes in de buik van het slachtoffer heeft gestoken. Het steken met een mes in de buik, een kwetsbaar gebied, levert naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Nu dit een algemene ervaringsregel is, stelt de rechtbank vast dat ook de verdachte zich hiervan bewust is geweest. De verdachte heeft die kans met zijn handelen bewust aanvaard.
Conclusie
De verdachte zal worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 september 2024 te Heemskerk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [het slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in de buik van die [het slachtoffer] heeft gesneden en/of heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie wijkt af van het advies van de reclassering om een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat de door de reclassering geadviseerde voorwaarden ook gekoppeld kunnen worden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht om de duur van het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf gelijk te stellen aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman acht een voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden wel aangewezen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, door uit het niets met een mes in de buik van het slachtoffer te steken, terwijl hij aan het werk was als postbode. Dit moet voor het slachtoffer een uiterst beangstigende ervaring zijn geweest. Het slachtoffer heeft daarbij een steekwond opgelopen die moest worden behandeld in het ziekenhuis. Omdat het incident zich op klaarlichte dag op de openbare weg heeft afgespeeld, draagt dit ook bij aan gevoelens van angst en onveiligheid bij de maatschappij in bredere zin. De rechtbank rekent dit alles de verdachte aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 8 november 2024. Hieruit blijkt dat hij al eerder voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid in het nadeel van de verdachte mee.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het door de reclassering over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 28 november 2024. De reclassering schat het algemeen recidiverisico in als hoog en het risico op geweld als gemiddeld. Zij adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, contactverbod, meewerken aan middelencontrole en meewerken aan bewindvoering.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten dienen als uitgangspunt bij het bepalen van de straf. Voor een voltooide zware mishandeling met behulp van een wapen is het LOVS-oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden. De rechtbank houdt rekening met het oordeel dat het gaat om een poging, maar houdt ook rekening met de ernst van het feit zoals hiervoor is weergegeven.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal een deel van die gevangenisstraf in voorwaardelijke zin opleggen, te weten twee maanden, met een proeftijd van twee jaren, en daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
Gelet op de opgelegde straf zal de rechtbank het op de zitting gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen.

7.Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Mes (1652292)
2. 1 STK Muts (1652293)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen voorwerpen verbeurd dienen te worden verklaard, omdat beide gebruikt zijn om het strafbare feit mee te plegen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het mes (1652292) en de muts (1652293) verbeurdverklaren, nu met behulp van deze voorwerpen het bewezenverklaarde feit is begaan
.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
2 (twee) maandennietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
2 (twee) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij reclassering
De verdachte meldt zich op uitnodiging bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102 te Alkmaar. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Ambulante behandeling
De verdachte laat zich behandelen door het ForACT team van GGZ Noord-Holland-Noord of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels
en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Indien geïndiceerd door de toezichthouder dient de verdachte mee te werken aan een aanmelding bij een behandelinstelling voor verslavingsproblematiek.
3.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De verdachte verblijft, indien geïndiceerd door de reclassering, bij een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Mocht er iets veranderen in de huisvestingssituatie, kan de toezichthouder de verdachte aanmelden bij een begeleidwoonvoorziening zoals Stichting Exodus, of een nader te bepalen instelling.
4.
Contactverbod
De verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [het slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
5.
Meewerken aan middelencontrole
De verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en/of drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Bij het vermoeden van (herhaaldelijk) middelengebruik kan de toezichthouder besluiten om de verdachte aan te melden bij een verslavingsinstelling en/of de uitvoering van het toezicht overdragen aan de SVG-reclassering (Fivoor). De verdachte dient hieraan mee te werken.
6.
Overige voorwaarde het gedrag betreffende
De verdachte dient mee te werken aan bewindvoering, zolang dit nodig wordt geacht om zicht te houden op zijn financiële situatie en beheer van zijn budget.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Verklaart verbeurd:
1. STK Mes (1652292)
2. 1 STK Muts (1652293)
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Korteweg, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. M. Ramondt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 januari 2024.