Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.De procedure
- de aanvullende producties van [eiser] ,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de mondelinge behandeling van 21 november 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiser] ,
- de pleitnota van [gedaagde] .
2.De uitgangspunten
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 14.000,-. Daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat een bijdrage van deze omvang nodig is voor de liquiditeit van de maatschap. Tevens kan daaruit worden afgeleid dat [gedaagde] deze bijdrage redelijk achtte. Zoals zelf door [gedaagde] aangevoerd vond de maandelijkse inbreng immers altijd plaats met instemming van de desbetreffende maat. De voorzieningenrechter begrijpt dat de financiële positie van [gedaagde] door zijn arbeidsongeschiktheid achteruit is gegaan, maar dit dient niet voor risico van de maatschap te komen. Daarbij is er door [eiser] , vanwege de aanpassing van zijn vordering naar een maandelijkse bijdrage van € 10.000,-, voldoende rekening gehouden met het financiële belang van [gedaagde] . Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter een maandelijkse bijdrage door [gedaagde] van € 10.000,- dan ook redelijk. Als onbetwist staat vast dat [gedaagde] sinds 1 mei 2025 een bedrage heeft betaald van € 42.500,- zodat nog een bijdrage van € 17.500,- resteert.
€ 15.000,-) moet voldoen. De voorzieningenrechter zal [gedaagde] dan ook veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de maatschap.