ECLI:NL:RBNHO:2025:14234

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
15/135561-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafzaak met meerdere brandstichtingen en ontploffing

In deze jeugdstrafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 december 2025 uitspraak gedaan in een complexe zaak met meerdere tenlasteleggingen. De verdachte, geboren op een onbekende datum en ingeschreven in de Basisregistratie Personen, werd beschuldigd van twee brandstichtingen en een ontploffing in een woning. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.J. Jorna. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot zware mishandeling en opzettelijke brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar te duchten was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig waren en dat zij bevoegd was om de zaken te behandelen. Na het horen van de officier van justitie en de verdediging, heeft de rechtbank de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar de overige feiten bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 183 dagen, waarvan 140 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en deelname aan een leerstraf. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan verschillende benadeelde partijen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de geleden schade. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer in Haarlem, en de zaak heeft grote impact gehad op de betrokken slachtoffers, die ernstige vrees en angst hebben ervaren door de daden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/135561-25, 15/094273-25 (ttz.gev.) en 15/263422-24 (tul)
Uitspraakdatum: 4 december 2025
Tegenspraak
Vonnis(P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 20 november 2025 in de zaken tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ( [land] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie [officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsman mr. J.J. Jorna, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is onder het parketnummer 15/094273-25 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 november 2024 te Schagen, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
een of meerdere malen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in de richting van het oor, in elk geval het (achter)hoofd, van die [benadeelde partij 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Aan de verdachte is, na de ter zitting van 20 november 2025 toegestane wijziging van de tenlastelegging, onder het parketnummer 15/135561-25 ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 15 februari 2025 te Oudesluis
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto (kenteken [kenteken] )
door een hoeveelheid (motor)benzine, althans een brandbare (vloei)stof over deze auto te gooien/sprenkelen/gieten en (vervolgens) deze (motor)benzine, althans brandbare (vloei)stof met (open) vuur, te weten een aansteker, aan te steken, althans in aanraking te brengen,
ten gevolge waarvan die (motor)benzine, althans brandbare (vloei)stof, én deze auto geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten deze auto en/of (een) naastgelegen woning(en) en/of een naast geparkeerde camper, en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten bewoners en/of aanwezigen in deze naastgelegen woning(en) en/of voor een ander
te duchten was;
Feit 2:
hij op of omstreeks 12 maart 2024 te Leiden,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto (kenteken [kenteken] )
door een hoeveelheid (motor)benzine, althans een brandbare (vloei)stof over deze auto te gooien/sprenkelen/gieten en (vervolgens) deze (motor)benzine, althans brandbare (vloei)stof met (open) vuur, te weten een aansteker, aan te steken, althans in aanraking te brengen, ten gevolge waarvan die (motor)benzine, althans brandbare (vloei)stof, én deze auto geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten deze auto en/of (een) naastgelegen woning(en) en/of een naast geparkeerd voertuig te duchten was;
Feit 3:
hij op of omstreeks 31 december 2024 te Borne,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in/aan een woning, gelegen aan de [adres] ,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht
door een cobra, in elk geval (knal)vuurwerk, met vuur aan in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of in/door een brievenbus van voornoemde woning te duwen
terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor een of meer goederen, te weten de rest van de (gehele) woning, te duchten was en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners van die woning die op dat moment lagen te slapen te duchten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het gemeen gevaar voor (een) naastgelegen woning(en) bij het onder het parketnummer 15/135561-25 onder 2. ten laste gelegde feit; van dat deel van de tenlastelegging dient de verdachte te worden vrijgesproken.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder het parketnummer 15/094273-25 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat alle onder het parketnummer 15/135561-25 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Partiële vrijspraak 15/135561-25 feit 2
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat van het onder het parketnummer 15/135561-25 onder 2. ten laste gelegde medeplegen van opzettelijke brandstichting gemeen gevaar voor (een) naastgelegen woning(en) te duchten was, zodat de verdachte van dat onderdeel dient te worden vrijgesproken.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder het parketnummer 15/094273-25 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
De rechtbank komt ook tot bewezenverklaring van de onder het parketnummer 15/135561-25 onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen 15/094273-25
De rechtbank acht de onder het parketnummer 15/094273-25 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 4 november 2024 te Schagen de aangever door de verdachte is aangevallen, met hem heeft gevochten en dat de verdachte daarbij de aangever op twee plekken op diens hoofd, namelijk achter het linkeroor en boven op zijn voorhoofd, met een mes heeft verwond.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling is van belang of de verdachte het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer heeft gehad. Van vol opzet – willens en wetens handelen dat gericht is op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – is hier geen sprake.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en deze kans ook bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit feit uit van de verklaring van de aangever, ondersteund door de in het dossier aanwezige letselverklaring, dat hij door de verdachte met een mes aan zijn hoofd is verwond. Dit wordt ondersteund door de verklaring van de verdachte dat hij met het mes heeft gezwaaid. De verdachte heeft daarbij het slachtoffer op twee plekken op zijn hoofd geraakt. Het steken met een mes door de verdachte in de richting van het hoofd van de aangever wordt door de rechtbank aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel is van het menselijk lichaam, met vele vitale functies. De verdachte heeft blijkens zijn handelen welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, zodat de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen is.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder het parketnummer 15/094273-25 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 4 november 2024 te Schagen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meerdere malen met een mes heeft gestoken in de richting van het hoofd, van die [benadeelde partij 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder het parketnummer 15/135561-25 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 15 februari 2025 te Oudesluis
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto (kenteken [kenteken] )
door een hoeveelheid motorbenzine over deze auto te gieten en vervolgens deze motorbenzine met open vuur, te weten een aansteker, aan te steken,
ten gevolge waarvan die motorbenzine én deze auto gedeeltelijk zijn verbrand,
terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten deze auto en een naastgelegen woning en een naast geparkeerde camper, en
  • levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten bewoners en aanwezigen in deze naastgelegen woning
te duchten was;
Feit 2:
hij op 12 maart 2024 te Leiden,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto (kenteken [kenteken] )
door een hoeveelheid motorbenzine over deze auto te gieten en vervolgens deze motorbenzine met open vuur aan te steken, ten gevolge waarvan die motorbenzine én deze auto gedeeltelijk zijn verbrand,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten deze auto en een naast geparkeerd voertuig te duchten was;
Feit 3:
hij op 31 december 2024 te Borne,
tezamen en in vereniging met anderen
in een woning, gelegen aan de [adres] ,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht
door een cobra met vuur aan te steken en in een brievenbus van voornoemde woning te duwen
terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten de rest van de woning, te duchten was en
  • levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners van die woning die op dat moment lagen te slapen te duchten was.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
15-094273-25: poging tot zware mishandeling;
15-135561-25 feit 1: de eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
15-135561-25 feit 2: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
15-135561-25 feit 3: de eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 183 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 140 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en onder de dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden die door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zijn geadviseerd.
De officier van justitie heeft ook gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeel tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, en een leerstraf Tools4U Verlengd van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit bij de strafoplegging het strafadvies van de Raad te volgen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
6.3.1.
De ernst van de feiten
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een periode van elf maanden twee keer opzettelijk brand gesticht aan een auto en een keer opzettelijk een ontploffing in een woning veroorzaakt met een Cobra 6. De verdachte heeft deze strafbare feiten in opdracht van en in vereniging met anderen gepleegd. De rechtbank rekent het de verdachte zeer zwaar aan dat hij in ruil voor (de belofte van) geld dit soort ernstige feiten heeft gepleegd. De slachtoffers, die midden in de nacht in de (naastgelegen) woningen lagen te slapen, is ernstige vrees en angst aangejaagd. De brandstichtingen en de ontploffing hebben een grote impact op hun leven gehad en hen is daardoor ook veel materiële schade berokkend. Dit blijkt onder meer uit de vorderingen tot schadevergoeding en de slachtofferverklaringen van de familie [familie] . Nog afgezien van de gevolgen voor de slachtoffers, draagt dergelijk geweld, zeker als het in een woonwijk wordt gepleegd, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving.
Door aldus te handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten waarbij hij zijn eigen belang en financiële gewin op de voorgrond heeft gesteld en zich totaal niet bekommerd heeft om de ernstige gevolgen voor anderen.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft zinloos geweld tegen het slachtoffer gepleegd en heeft daarbij met een mes in de richting van het hoofd van het slachtoffer gestoken, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten niet alleen lijden onder de pijn en schrik van het moment van het delict, maar vaak ook nog lange tijd daarna last kunnen hebben van gevoelens van angst en onveiligheid. De verdachte is hiervoor verantwoordelijk en de rechtbank rekent hem deze gevolgen voor het slachtoffer aan.
6.3.2.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het strafblad van de verdachte van 13 oktober 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten;
  • het Pro Justitia psychologisch onderzoeksrapport van 23 september 2025 van [GZ-psycholoog] (GZ psycholoog);
  • het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 17 november 2025 van de Raad.
Het psychologisch rapport van 23 september 2025 houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis en die stoornis was aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
De rapporteur adviseert alle onder het parketnummer 15/135561-25 ten laste gelegde feiten volledig aan de verdachte toe te rekenen. Dit omdat de rapporteur geen reden ziet om aan te nemen dat de verdachte bij feit 1 niet in staat was een andere keuze te maken; de verdachte kon zich bewust zijn van de strafbaarheid van zijn gedrag. Feit 2 en 3 waren volgens de rapporteur een bewuste keuze van de verdachte, waarbij hij zich bewust was van de risico’s van zijn gedrag, hij ruim de tijd heeft gehad om zich te bedenken en dit niet heeft gedaan.
De rapporteur geeft geen advies over toerekenbaarheid van het onder parketnummer 15/094273-25 ten laste gelegde feit omdat het delictscenario tijdens het onderzoek onvoldoende duidelijk is geschetst.
Het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst wordt door de rapporteur op dit moment, met het toezicht en de begeleiding die er is, als matig ingeschat. Wanneer het toezicht en de hulpverlening weg zou vallen, wordt het risico op gewelddadig gedrag hoog ingeschat.
De rapporteur is van mening dat begeleiding en toezicht noodzakelijk zijn om de kans op recidive te verkleinen en ten behoeve van de ontwikkeling van de verdachte. Hij krijgt nu begeleiding van Zware Jongens en dagbesteding vanuit Turn-Over. Er is veel toezicht, grenzen, duidelijkheid en structuur waar de verdachte veel baat bij heeft. Daarbij is het essentieel dat hij een positief toekomstperspectief ontwikkelt en andere vriendenkeuzes gaat maken. Ingeschat wordt dat de begeleiding vanuit Zware Jongens hierbij voldoende kan helpen.
Geadviseerd wordt om de begeleiding, zoals nu geboden door Zware Jongens en Turn-Over, bij veroordeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf te realiseren. Het toezicht vanuit de jeugdreclassering is daarbij van belang.
De rechtbank sluit zich aan bij deze conclusies en maakt deze tot de hare.
Het rapport van de Raad van 17 november 2025 houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Het beeld van de verdachte dat uit het psychologisch onderzoek naar voren komt is dat van een benedengemiddeld intelligente jongen die contacten heeft met antisociale jongeren. De gewetensontwikkeling lijkt achtergebleven te zijn. De verdachte neemt weinig verantwoordelijkheid voor zijn eigen gedrag, toont een beperkt probleembesef en neigt tot bagatelliseren en externaliseren. Hij is snel geneigd om met agressie te reageren als iemand hem aanvalt en hij heeft problemen met de agressieregulatie. Hij leek zich bij het onderzoek sociaal wenselijk op te stellen en was maar weinig openhartig. Hij lijkt na te kunnen denken over zijn gedrag.
Het algemeen recidiverisico is volgens de Raad hoog en op het Dynamisch Risico Profiel scoort de verdachte midden hoog. Dit betekent dat er veranderbare punten zijn in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte die van invloed zijn op het recidiverisico. Op de domeinen geestelijke gezondheid, houding en agressie komen er risico’s naar voren die de kans op herhaling van het delictgedrag kunnen vergroten.
De Raad ziet ook dat de verdachte op dit moment een positieve ontwikkeling doormaakt. Hij houdt zich goed aan de schorsende voorwaarden en stelt zich begeleidbaar op. Hij houdt zich aan de gemaakte afspraken en staat open voor hulpverlening vanuit Zware Jongens en Turn-Over. Er wordt op dit moment gezien dat hij baat heeft bij strakke kaders, duidelijkheid en structuur. De Raad conformeert zich aan het advies van de Pro Justitia rapporteur over interventies om het recidiverisico te verkleinen en de ontwikkeling van de verdachte te bevorderen.
Gelet op de positieve ontwikkeling van de verdachte tijdens zijn schorsing, is de Raad van mening dat het niet in het belang van de verdachte is als hij opnieuw wordt gedetineerd. Gelet op de ernst van de feiten, acht de Raad wel een voorwaardelijke jeugddetentie geïndiceerd. De Raad vindt het belangrijk dat er toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering blijft. Tevens vindt de Raad het van groot belang dat er zicht blijft op de dagbesteding van de verdachte, zijn contact met leeftijdsgenoten, beïnvloedbaarheid en middelengebruik. De Raad is van mening dat Zware Jongens en Turn-Over betrokken moeten blijven bij de verdachte om zijn positieve ontwikkeling te stimuleren.
Vanwege de ernst en de hoeveelheid strafbare feiten waarvan de verdachte wordt verdacht, is de Raad van mening dat het passend is als de verdachte naast de voorwaardelijke jeugddetentie ook een concrete consequentie opgelegd krijgt. De begeleiding vanuit Zware Jongens en Turn Over is meer coachend van karakter ten opzichte van de ontwikkeling van de verdachte. Een taakstraf in de vorm van een leerstraf is meer direct gericht op het vergroten van zijn inzicht en het ontwikkelen van vaardigheden met daarmee als doel de kans op herhaling van zijn delictgedrag verder af te doen laten nemen. De Raad adviseert daarom de leerstraf Tools4U Verlengd aan de verdachte op te leggen.
De Raad heeft zijn advies ter zitting gehandhaafd en aangevuld met het advies om de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De jeugdreclassering heeft zich ter terechtzitting achter het advies van de Raad geschaard.
6.3.3.
De op te leggen sancties
In zijn algemeenheid geldt dat bij een dergelijk aantal zeer ernstige strafbare feiten als de onderhavige een lange vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. De rechtbank houdt bij het bepalen van de duur daarvan rekening met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld, dat hij zich in de afgelopen maanden in het kader van zijn voorlopige hechtenis en de schorsing daarvan heeft kunnen bewijzen en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De rechtbank houdt er verder in positieve zin rekening mee dat de verdachte een mediationtraject met het slachtoffer [benadeelde partij 2] is ingegaan en daarmee laat zien dat hij zijn verantwoordelijkheid neemt voor wat hij heeft gedaan. Nu zowel de Raad als de psycholoog begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een jeugddetentie voor de duur van 183 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de op te leggen jeugddetentie, groot 140 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank zal ook bepalen dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 43 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Tevens acht de rechtbank contact met de jeugdreclassering, begeleiding door Zware Jongens of een soortgelijke instantie, dagbesteding bij Turn-Over of een soortgelijke instantie, dagbesteding in de vorm van werk en/of school en een contactverbod met de slachtoffers noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte de leerstraf Tools4U Verlengd van dertig uren moet worden opgelegd, zoals door de Raad is geadviseerd.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte ook een onvoorwaardelijke werkstraf van veertig uren moet worden opgelegd.
6.3.4.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
Hoewel de verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, is er – gelet op voornoemde rapportages – nog altijd een risico dat de verdachte zal terugvallen in oud gedrag als er geen hulp en begeleiding is. De rechtbank is daarom van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zonder de juiste hulp en begeleiding opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Zij vindt het daarom in het belang van de samenleving en in het belang van de verdachte dat de al ingezette begeleiding ook bij een eventueel in te stellen hoger beroep wordt voortgezet. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.3.5.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.185,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder het parketnummer 15/094273-25 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de materiële schade van € 2.185,-, bestaande uit:
  • zwarte Cruyff jas € 130,-;
  • witte Nike Airforce schoenen € 120,-;
  • bruine sweater € 45,-;
  • zwarte Nike Tech broek € 90,-;
  • verlies inkomen voor 2 weken niet kunnen werken € 600,-;
  • psycholoog intake 2 sessies € 600,-;
  • verwachte kosten toekomstige sessies psycholoog € 600,-;
en uit de immateriële schade van € 5.000,-.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van deze schadevordering, in die zin dat de gevorderde immateriële schade wordt gematigd tot € 1.500,- en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de gehele vordering wegens onvoldoende onderbouwing daarvan.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien deze niet is onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een mes in de richting van de benadeelde partij heeft gestoken. De benadeelde partij heeft daardoor letsel achter het linkeroor en boven op zijn voorhoofd opgelopen. Blijkens de toelichting in de vordering heeft de benadeelde partij ten gevolge van dit handelen van de verdachte psychische klachten en slaapproblemen. De rechtbank is van oordeel dat het gestelde geestelijke letsel dat door het bewezenverklaarde is opgetreden, valt onder het bereik van artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De rechtbank begroot deze immateriële schade naar billijkheid op het bedrag van € 1.000,- en zal de gevorderde immateriële schade tot dat bedrag toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering aanbrengen bij de civiele rechter.
Het toe te wijzen bedrag van € 1.000,- zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder het parketnummer 15/094273-25 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: poging tot zware mishandeling) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.075,90 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder het parketnummer 15/135561-25 als feit 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
  • kosten aanschaf nieuw ID-bewijs en rijbewijs € 130,-;
  • kosten verbrande Helly Hansen jas € 168,-;
  • kosten onbruikbaar geworden regenoverall € 91,38;
  • kosten onbruikbaar geworden werklaarzen € 90,45;
  • kosten aanschaf camerasysteem € 454,50;
  • reiskosten ophalen nieuwe bestelbus € 141,57.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van deze schadevordering.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze schadevordering tot een bedrag van € 621,40 kan worden toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het camerasysteem is namelijk na de brand aangeschaft en de kosten daarvan zijn volgens de verdediging om die reden geen gevolgschade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot het gevorderde bedrag van € 1.075,90 rechtstreeks voortvloeit uit het onder het parketnummer 15/135561-25 als feit 1 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten van het aanschaffen van het camerasysteem door de benadeelde partij als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering kunnen worden aangemerkt. Uit de onderbouwing van de schadevordering en de daarbij overgelegde stukken blijkt dat de benadeelde partij het camerasysteem ongeveer een week na de brandstichting heeft aangeschaft om zichzelf en zijn gezin een veiliger gevoel in en rondom zijn woning te geven.
De vordering zal derhalve geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder het parketnummer 15/135561-25 als feit 1 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplegen van opzettelijke brandstichting met gevaar voor goederen en met levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.3.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft namens [CV] CV een vordering tot schadevergoeding van € 17.571,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder het parketnummer 15/135561-25 als feit 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
  • auto total loss € 41.494,-;
  • set velgen € 5.243,-;
  • te verminderen met de uitkering verzekering van € 29.166,-.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de gehele vordering wegens onvoldoende onderbouwing daarvan.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering tot hooguit € 140,61, zijnde het verschil tussen de vastgestelde dagwaarde van de auto van € 29.306,61 en de door de verzekering vergoede schade van € 29.166,-, kan worden toegewezen en voor het overige moet worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien de benadeelde partij de vordering onvoldoende heeft onderbouwd, althans de gestelde schadeposten onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
De benadeelde partij kan zijn vordering aanbrengen bij de civiele rechter.
7.4.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.885,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder het parketnummer 15/135561-25 als feit 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit
de materiële schade van € 385,- voor eigen risico zorgverzekering en de immateriële schade van € 2.500,-.
De officier van justitie en de verdediging hebben geconcludeerd tot gehele toewijzing van deze vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder het parketnummer 15/135561-25 als feit 3 bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat sprake is van persoonsaantasting op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b BW. Dit gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, zoals die ter terechtzitting zijn gebleken.
De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder het parketnummer 15/135561-25 als feit 3 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplegen van opzettelijke ontploffing met gevaar voor goederen en met levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.5.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 6]
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.885,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder het parketnummer 15/135561-25 als feit 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de materiële schade van € 385,- voor eigen risico zorgverzekering en de immateriële schade van € 2.500,-.
De officier van justitie en de verdediging hebben geconcludeerd tot gehele toewijzing van deze vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder het parketnummer 15/135561-25 als feit 3 bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat sprake is van persoonsaantasting op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b BW. Dit gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, zoals die ter terechtzitting zijn gebleken.
De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder het parketnummer 15/135561-25 als feit 3 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplegen van opzettelijke ontploffing met gevaar voor goederen en met levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.6.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 7]
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder het parketnummer 15/135561-25 als feit 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie en de verdediging hebben geconcludeerd tot gehele toewijzing van deze vordering.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder parketnummer 15/135561-25 als feit 3 bewezen verklaarde feit. Voor wat betreft de grondslag voor de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat sprake is van persoonsaantasting op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b BW. Dit gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, zoals die ter terechtzitting zijn gebleken.
De vordering, ondertekend en ingediend door de gezaghebbende moeder van het minderjarige slachtoffer, zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder het parketnummer 15/135561-25 als feit 3 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplegen van opzettelijke ontploffing met gevaar voor goederen en met levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.7.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 8]
De benadeelde partij [benadeelde partij 8] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder het parketnummer 15/135561-25 als feit 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie en de verdediging hebben geconcludeerd tot gehele toewijzing van deze vordering.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder parketnummer 15/135561-25 als feit 3 bewezen verklaarde feit. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat sprake is van persoonsaantasting op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b BW. Dit gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, zoals die ter terechtzitting zijn gebleken.
De vordering, ondertekend en ingediend door de gezaghebbende vader van het minderjarige slachtoffer, zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder het parketnummer 15/135561-25 als feit 3 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplegen van opzettelijke ontploffing met gevaar voor goederen en met levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 4 december 2024 in de zaak met parketnummer 15/263422-24 heeft de kantonrechter te Alkmaar de verdachte ter zake van een overtreding van de Leerplichtwet 1969 veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 24 december 2024 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 19 december 2024 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie nog niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering – zoals door de Raad geadviseerd – dient te worden afgewezen. De verdachte heeft nog onvoldoende de gelegenheid gekregen om van de geboden begeleiding en hulpverlening te profiteren en heeft, nadat deze werd ingezet, een positieve ontwikkeling doorgemaakt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 47, 55, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder het parketnummer 15/094273-25 ten laste gelegde feit en de onder het parketnummer 15/135561-25 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de hiervoor onder 3.4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
183 dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 140 dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren, waarbij als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd zal melden bij de jeugdreclassering van De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd aan [adres] , op door de jeugdreclassering te bepalen plaatsen en tijden, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd zal meewerken aan zijn begeleiding door Zware Jongens of een soortgelijke door de jeugdreclassering te bepalen instantie, zo lang de jeugdreclassering dat in overleg met die instantie noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd zal meewerken aan dagbesteding geboden door Turn-Over of een soortgelijke door de jeugdreclassering te bepalen instantie, zo lang de jeugdreclassering dat in overleg met die instantie noodzakelijk acht;
  • zich gedurende de proeftijd zal inzetten voor het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk en/of school;
  • gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de hieronder genoemde slachtoffers, tenzij het contact met toestemming van het Openbaar Ministerie in het kader van een mediationtraject plaatsvindt:
  • [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum] ;
  • [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum] ;
  • [benadeelde partij 3] , geboren op [geboortedatum] ;
  • [benadeelde partij 4] , geboren op [geboortedatum] ;
  • [benadeelde partij 5] , geboren op [geboortedatum] ;
  • [benadeelde partij 6] , geboren op [geboortedatum] ;
  • [benadeelde partij 7] , geboren op [geboortedatum] ;
  • [benadeelde partij 8] , geboren op [geboortedatum] ,
waarbij van rechtswege de voorwaarden zijn verbonden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de jeugdreclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar, een gecertificeerde instelling die de kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van die wet uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 43 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
veertig (40) uren, in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door twintig (20) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
dertig (30) uren, in de vorm van een leerstraf, te weten de cognitieve sociale vaardigheidstraining Tools4U Verlengd, aangeboden door of namens de Raad voor de Kinderbescherming, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijftien (15) dagen jeugddetentie.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.000,-, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 1.075,90, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.075,90, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]niet-ontvankelijk in de namens [CV] CV ingediende vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.885,-, bestaande uit € 385,- voor de materiële en € 2.500- voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 5] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.885,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 6]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.885,-, bestaande uit € 385,- voor de materiële en € 2.500- voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 6] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.885,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 7]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.500,-, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 7] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 7] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 8]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.500,-, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 8] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 8] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter in deze rechtbank van 4 december 2024 in de zaak met parketnummer 15/263422-24 opgelegde voorwaardelijke straf.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. de Jong, voorzitter,
mr. I.A. Groenendijk en mr. R.M. Verberne, allen (kinder)rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Hausenblasová,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 december 2025.
Mr. Verberne is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.