ECLI:NL:RBNHO:2025:14167

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
15/058992-25 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van voorbereidingshandelingen en veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 december 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte was aangeklaagd voor het invoeren van cocaïne door middel van koeriers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 augustus 2024 en op 20 februari 2025 samen met anderen opzettelijk cocaïne naar Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft echter de verdachte vrijgesproken van de voorbereidingshandelingen die hem ten laste waren gelegd, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk uitvoering had gegeven aan deze handelingen. De rechtbank oordeelde dat de belastende berichten over het invoeren van cocaïne niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring van de voorbereidingshandelingen te komen. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan het medeplegen van de invoer van cocaïne, waarbij hij een initiërende en aansturende rol had vervuld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 45 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank weegt de ernst van de feiten en de rol van de verdachte mee in de strafoplegging, waarbij ook rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen voor opiumdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/058992-25 (P)
Uitspraakdatum: 1 december 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 november 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.W. van der Ploeg en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.C. van Hoogmoed, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1hij op of omstreeks 26 augustus 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2hij op of omstreeks 20 februari 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3hij in of omstreeks de periode van 19 januari 2025 tot en met 20 januari 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of (elders) in Nederland en/of te Curaçao en/of (elders) in de Nederlandse Antillen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn/haar mededaders, wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door:
- meermalen contact te onderhouden met contactpersoon “ [naam] ” over de invoer van een hoeveelheid cocaïne en/of de internationale handel in verdovende middelen en/of
- met die contactpersoon afspraken te maken en/of onderhandelingen te voeren en/of informatie aan die contactpersoon te geven over
• het regelen van koeriers van cocaïne en/of
• het prepareren van kledingstukken met een hoeveelheid cocaïne ten behoeve van de invoer van cocaïne
- instructies aan die contactpersoon te geven over de wijze van vervoer van die cocaïne en/of de wijze van aanschaf van een vliegticket ten behoeve van de invoer van cocaïne.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de invoer van cocaïne.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. De gedragingen van de verdachte kunnen niet aangemerkt worden als strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. De verdachte heeft uitlatingen gedaan in een gesprek met een ander, maar heeft daar geen uitvoering aan gegeven.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 3Aan de verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 19 tot en met 20 januari 2025 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden of bevorderen van de invoer van cocaïne. Dit is strafbaar gesteld in artikel 10a van de Opiumwet.
Beoordelingskader voorbereidings- of bevorderingshandelingen
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het de bedoeling is om met de zelfstandige strafbaarstelling van die gedragingen mogelijk te maken dat in een vroeg stadium van de organisatie van die (internationale) handel in (hard)drugs kan worden ingegrepen. Voor een bewezenverklaring is vereist dat bij de dader het opzet heeft bestaan om de invoer voor te bereiden of te bevorderen. Ook is vereist dat de verdachte aan die intentie uiting heeft gegeven door één of meer van de voorbereidings- of bevorderingshandelingen te verrichten die in artikel 10a, eerste lid, Opiumwet zijn beschreven. Voor het bewijs is niet vereist dat reeds bekend is ter voorbereiding of bevordering van welk concreet misdrijf deze handelingen dienen. Ook is niet relevant dat de verwezenlijking van het misdrijf door bepaalde omstandigheden niet heeft plaatsgevonden. Voorbereidingshandelingen zijn zowel strafbaar wanneer de pleger in de voorbereidingsfase is blijven steken als wanneer het voorgenomen misdrijf waarop de voorbereidingshandelingen zich richten, is gerealiseerd of dat een poging daartoe is ondernomen. Voorbereidings- of bevorderingshandelingen kunnen lijken op (of zelfs overeenkomen met) gedragingen die over het algemeen worden gezien als medeplichtigheid. Dergelijke handelingen zijn in artikel 10a Opiumwet echter als zelfstandig misdrijf strafbaar gesteld.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken in het dossier en de verklaring van de verdachte staat vast dat de verdachte zich al dan niet samen met anderen bezig heeft gehouden met de invoer van cocaïne. Het ten laste gelegde feit ziet op het voorbereiden of bevorderen van de invoer van cocaïne.
In de onder de verdachte inbeslaggenomen telefoon zijn WhatsAppberichten aangetroffen tussen de verdachte en het contact ‘ [naam] ’. De rechtbank stelt vast dat er slechts op één dag, te weten op 19 januari 2025, in een kort tijdsbestek een beperkt aantal berichten over en weer zijn gestuurd. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in dit gesprek de opdracht kreeg om iets te maken wat een koerier aan zijn lichaam zou kunnen dragen voor het invoeren van cocaïne. Volgens de verdachte is het alleen bij dit gesprek gebleven waarin hij heeft meegepraat en heeft hij geen uitvoering gegeven aan die opdracht.
De rechtbank is van oordeel dat deze belastende berichten over het invoeren van cocaïne niet voldoende zijn om tot een bewezenverklaring te komen van de ten laste gelegde voorbereidings- en bevorderingshandelingen. Op basis van het dossier kan slechts worden vastgesteld dat de verdachte heeft gesproken over het treffen van voorbereidingen voor het invoeren van cocaïne, maar niet dat hij aan die voorbereidingshandelingen daadwerkelijk uitvoering aan heeft gegeven door bijvoorbeeld een kledingstuk te prepareren voor een koerier. De enkele omstandigheid dat uit het gesprek blijkt dat er een Surinaamse Hindoestaanse man beschikbaar was om cocaïne in te voeren, maakt dit niet anders. Nu er geen voorbereidings- of bevorderingshandelingen bewezen kunnen worden verklaard, zal de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank stelt met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde feit het volgende vast.
Op 26 augustus 2024 is de medeverdachte [medeverdachte] met een vlucht vanuit Curaçao aangekomen op de luchthaven Schiphol. Bij aankomst op Schiphol bleek dat [medeverdachte] 4989,92 gram cocaïne in pastavorm in een korset en bh droeg.
De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] voorafgaand aan haar reis naar Nederland in een vakantieappartement van hem op Curaçao verbleef en dat zij daar contact met elkaar hebben gehad. De verdachte heeft [medeverdachte] naar de luchthaven op Curaçao gebracht en wist dat zij verdovende middelen op haar lichaam naar Nederland zou smokkelen. In de onder [medeverdachte] inbeslaggenomen telefoon zijn WhatsAppberichten met de verdachte aangetroffen die wijzen op de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer. De rechtbank leidt uit deze berichten af dat de verdachte continue op de hoogte gehouden wil worden van het verloop van de reis en ook instructies geeft. De verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de invoer ontkend en verklaard dat hij [medeverdachte] alleen heeft willen steunen, omdat zij zenuwachtig en bang was en hij medelijden met haar had. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte op dat punt niet geloofwaardig. Zo schreef de verdachte onder andere, nadat [medeverdachte] had laten dat zij was aangekomen in Nederland: “
Hij/zij gaat Mac Donalds met je regelen” en “
Laatste stuk we zijn bijna klaar” en “
Je bent bijzonder en ik bewonder je”.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en één of meer anderen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte niet alleen op de hoogte was van de invoer van cocaïne door [medeverdachte] , maar dat ook sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] . De verdachte is niet alleen voorafgaand aan de reis betrokken geweest, waarbij de rechtbank niet uitsluit dat de cocaïne aan [medeverdachte] is overgedragen in het appartement van de verdachte waar zij verbleef, maar ook na de feitelijke invoer van de cocaïne. De rechtbank twijfelt er overigens niet aan dat ook anderen betrokken zijn geweest bij de invoer. Het verweer van de raadvrouw wordt dan ook verworpen. De rechtbank acht het medeplegen van invoer van cocaïne wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1hij op 26 augustus 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
feit 2hij op 20 februari 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan. De raadsvrouw acht de berekening van de Koninklijke Marechaussee, die ervan uitgaat dat er op 20 februari 2025 1342,10 gram cocaïne is ingevoerd, niet juist en heeft verzocht om uit te gaan van de door verdachte verklaarde hoeveelheid van 500 gram. Uitgaande van alleen een bewezenverklaring voor de onder 2 tenlastegelegde invoer van 500 gram cocaïne, acht de raadsvrouw een gevangenisstraf van zes maanden passend. De raadsvrouw heeft verzocht om in ieder geval geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland door twee koeriers met cocaïne op hun lichaam naar Nederland te laten reizen. Op 26 augustus 2024 is een koerier met 4989,92 gram cocaïne naar Nederland gereisd. De koerier die op 20 februari 2025 naar Nederland is gereisd is niet aangehouden waardoor de exact ingevoerde hoeveelheid cocaïne niet is vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een initiërende en aansturende rol heeft vervuld bij het invoeren van de cocaïne, waarbij hij zelf niet het grootste risico liep. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van opiumdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld, maar niet in de afgelopen vijf jaren. De rechtbank weegt deze omstandigheid daarom niet ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Straf
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal waarin de Koninklijke Marechaussee de op 20 februari 2025 ingevoerde hoeveelheid cocaïne heeft berekend aan de hand van vier vergelijkbare smokkelincidenten met bustehouders in 2024 en 2025. Uitgaande van het gemiddelde gewicht is het vermoeden ontstaan dat een hoeveelheid van 1342,10 gram cocaïne is ingevoerd. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om uit te gaan van een hoeveelheid van 1342,10 gram cocaïne. De rechtbank zal bij de op te leggen straf uitgaan van de verklaring van de verdachte inhoudende dat er 500 gram cocaïne is ingevoerd, nu deze verklaring voldoende steun vindt in de WhatsAppberichten tussen de verdachte en de koerier over de vergoeding voor de invoer.
Bij het bepalen van de op te leggen straf neemt de rechtbank als uitgangspunt de straf vermeldt in de zogenoemde LOVS-oriëntatiepunten. Gelet op de rol die de verdachte heeft vervuld bij de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet onder de categorie ‘standaard’ valt, maar onder de categorie ‘organisatie’, Bij de invoer van een gewicht tussen 5000 en 6000 gram is als oriëntatiepunt een gevangenisstraf tussen de 45 en 48 maanden opgenomen.
Gelet op de ernst van de feiten en de geformuleerde oriëntatiepunten acht de rechtbank enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 45 maanden moet worden opgelegd. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt dan ook afgewezen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
45 maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mr. S. Mac Donald en mr. J.J. Veldheer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2025.