ECLI:NL:RBNHO:2025:14166

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
15/221154-25 en 15/174981-25 (gev ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor (winkel)diefstal en vernieling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 1 december 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan (winkel)diefstal en vernieling. De verdachte, geboren in 1976 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 15/221154-25 en 15/174981-25 zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte heeft op 5 augustus 2025 in Zaandam diverse goederen, waaronder bier en tomaten, weggenomen uit een Albert Heijn, en op 9 juni 2025 in Schiphol een draaideur vernield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bekennende verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 179 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is voldaan aan de zachte criteria voor de oplegging van een ISD-maatregel, en heeft de verdachte de kans gegeven om zijn leven in Nederland op orde te krijgen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de beslissing is genomen na afweging van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/221154-25 en 15/174981-25 (gev ttz) (P)
Uitspraakdatum: 1 december 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 november 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.V. Dam en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.E.M. Metri, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 15/221154-25
(hierna: zaak A)hij op of omstreeks 5 augustus 2025 te Zaandam, gemeente Zaanstad diverse goederen (te weten bier en/of tomaten en/of kaiserbrood en/of sokken en/of een (lees)bril en/of chocomel en/of pistache noten), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
parketnummer 15/174981-25
(hierna: zaak B)hij op of omstreeks 9 juni 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk en wederrechtelijk (het glas van) een draaideur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Schiphol, toebehoorde heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder zaak A en zaak B ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van deze feiten sprake is van een bekennende verdachte zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
Zaak A:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de zitting van 17 november 2025;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 5 augustus 2025, pagina 5 e.v.;
- een proces-verbaal van bevindingen van 5 augustus 2025, pagina 8 e.v.
Zaak B:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de zitting van 17 november 2025;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 9 juni 2025, pagina 13 e.v.;
- een proces-verbaal van 9 juni 2025, pagina 21 e.v.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder zaak A en zaak B ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A
hij op 5 augustus 2025 te Zaandam, gemeente Zaanstad diverse goederen te weten bier en tomaten en kaiserbrood en sokken en een leesbril en chocomel en pistache noten, die aan Albert Heijn toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak B
hij op 9 juni 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk en wederrechtelijk (het glas van) een draaideur, die aan Schiphol toebehoorde, heeft vernield.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A: diefstal.
Zaak B: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna ook: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat niet is voldaan aan de zachte criteria voor oplegging van een ISD-maatregel. Primair heeft de raadsvrouw verzocht om aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, en aan de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om het voorarrest in mindering te brengen op een eventueel op te leggen onvoorwaardelijke ISD-maatregel en daarbij een tussentijdse beoordeling van de maatregel na zes maanden te bepalen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal en vernieling van een draaideur in de aankomsthal op Schiphol. Dat zijn hinderlijke feiten, die schade en overlast veroorzaken. Bovendien heeft de verdachte hiermee blijk gegeven van een gebrek aan respect voor andermans eigendommen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 oktober 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar meermalen, in totaal zeven keer, voor winkeldiefstal onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van GGZ Reclassering Fivoor van 31 oktober 2025. Uit dit rapport volgt dat het leven van de verdachte op veel leefgebieden instabiel is. De verdachte heeft geen huisvesting of dagbesteding en er is sprake van verslavingsproblematiek (alcohol). Verder ontbreekt het verdachte aan een steunend netwerk in Nederland en is mogelijk sprake van problemen in het psychosociaal welzijn. Deze omstandigheden maken dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat.
Hoewel bij de eerdere veroordelingen van de verdachte geen reclasseringstoezicht is opgelegd, ziet de reclassering vanwege de verblijfsstatus van de verdachte (ook nu) geen mogelijkheden voor reclasseringsbemoeienis. De verdachte staat niet ingeschreven in Nederland en heeft hier ook nooit ingeschreven gestaan. Daarom kan hij geen aanspraak maken op sociale voorzieningen, zoals een uitkering. Dit maakt reclasseringstoezicht moeilijk of onmogelijk. Daarnaast spreekt de verdachte alleen Pools. De reclassering schrijft in haar rapportage dat dit betekent dat inhoudelijke interventies zoals een behandeling, niet kunnen worden vormgegeven. De reclassering ziet daarom geen mogelijkheden om met voorwaarden en/of toezicht de risico’s te beperken. De reclassering adviseert bij een veroordeling van de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De ISD-maatregel biedt de meest reële kans op het terugdringen van recidive en biedt ook met meest reële toekomstperspectief voor de verdachte omdat zal worden ingezet op interventies gericht op terugkeer naar Polen waar hij wel aanspraak kan maken op sociale voorzieningen en zijn problemen kunnen worden aangepakt
Namens de reclassering heeft de heer [naam] dit advies ter terechtzitting gehandhaafd.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij graag in Nederland wil blijven, de Nederlandse taal wil gaan leren en dat hij via kennissen een kamer aangeboden heeft gekregen in Apeldoorn. Ook gaat de verdachte werk zoeken en om van zijn alcoholprobleem af te komen gaat hij een implantaat laten plaatsen dat moet voorkomen dat hij weer alcohol gaat drinken.
Strafoplegging
De rechtbank constateert dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Wel stelt de rechtbank vast dat uit de Justitiële Documentatie van de verdachte volgt dat de aard en ernst van de door de verdachte gepleegde misdrijven als ook de opgelegde vrijheidsbenemende straffen beperkt zijn.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of ook is voldaan aan de zogenoemde “zachte criteria”. De ISD-maatregel is immers een uiterste middel (
ultimum remedium), dat in beginsel pas wordt toegepast als eerdere straffen de verdachte er niet van hebben kunnen weerhouden te recidiveren én indien eerdere hulpverlening niet het gewenste effect heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak niet is voldaan aan de zachte criteria om de ISD-maatregel te kunnen opleggen. Zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte een EU-onderdaan is met een rechtmatig verblijf in Nederland. De verdachte ziet zijn toekomst in Nederland en heeft concreet aangegeven hoe hij stabiliteit wil bereiken in zijn leven in Nederland. Uit het reclasseringsadvies en de toelichting daarop ter zitting blijkt dat de verdachte nog nooit eerder de kans heeft gehad om, met behulp van de reclassering, te stoppen met het gebruik van alcohol en zijn leven ook op andere gebieden op de rit te krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank moet de verdachte deze kans wel krijgen. De rechtbank benadrukt daarbij dat het nu aan de verdachte is om deze kans met beiden handen aan te grijpen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 179 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden is.
Alhoewel de aard en ernst van de feiten en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht wellicht een lagere straf zou rechtvaardigen, is de rechtbank van oordeel dat deze straf gelet op de persoonlijke omstandigheden en hulpvraag van de verdachte passend is. De rechtbank zal, met het oog op beperking van het recidiverisico, aan het voorwaardelijk strafdeel naast de algemene voorwaarde, de volgende bijzondere voorwaarden verbinden:
- meldplicht bij de reclassering. Omdat de verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij over een kamer in Apeldoorn kan beschikken, zal de rechtbank bepalen dat de verdachte zich dient te melden bij de Reclassering Nederland in Arnhem, de daarbij dichts liggende locatie
- ambulante behandeling
- meewerken aan het verkrijgen van een inschrijfadres
- dagbesteding
- meewerken aan middelen controle.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 57, 310, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder de onder zaak A en zaak B ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
179 dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
60 dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op het adres Nieuwe Oeverstraat 65 (6811 JB) in Arnhem. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • de veroordeelde gehouden is mee te werken aan en zich in te spannen voor het verkrijgen van een inschrijfadres;
  • de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
  • de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. Voor deze controle kan de reclassering urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mr. S. Mac Donald en mr. J.J. Veldheer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2025.