ECLI:NL:RBNHO:2025:14061

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
361936
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van dwangsommen wegens beledigende uitlatingen door gedaagde over medewerkers van de gemeente Haarlem

In deze civiele zaak heeft de gemeente Haarlem een vordering ingesteld tegen gedaagde, die zich in eerdere procedures beledigend heeft uitgelaten over (voormalig) medewerkers van de gemeente. De voorzieningenrechter had gedaagde eerder een gebod opgelegd om dergelijke uitlatingen te staken, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding. De gemeente vorderde nu een verklaring voor recht dat gedaagde dit gebod heeft geschonden en een veroordeling tot betaling van twee dwangsommen. Gedaagde betwistte de vorderingen en stelde dat zijn uitlatingen op waarheid berustten.

De rechtbank oordeelde dat gedaagde zijn standpunten op een neutralere manier had kunnen verwoorden en dat zijn uitlatingen, gezien de toon en inhoud, beledigend waren. De rechtbank wees de vorderingen van de gemeente toe en verklaarde dat gedaagde twee dwangsommen had verbeurd. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 aan de gemeente, vermeerderd met wettelijke rente, en moest de proceskosten dragen. De rechtbank benadrukte dat het ook in procedures belangrijk is om zich te onthouden van beledigende uitlatingen, zelfs als men kritiek heeft op de gang van zaken binnen de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/361936 / HA ZA 25-72
Vonnis van 3 december 2025
in de zaak van
GEMEENTE HAARLEM,
te Haarlem,
eisende partij,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. V. Stavleu,
tegen
[gedaagde],
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. B. Wernik.
Zaak in het kort
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [gedaagde] onder meer een gebod opgelegd om in procedures geen bedreigende of beledigende uitlatingen over (voormalig) medewerkers van de gemeente te doen op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding. [gedaagde] heeft zich volgens de gemeente in twee procedures beledigend uitgelaten over (voormalig) medewerkers van de gemeente. De gemeente vordert daarom een verklaring voor recht dat [gedaagde] het gebod heeft geschonden en een veroordeling tot betaling van twee dwangsommen. [gedaagde] betwist de vorderingen en voert aan dat de uitlatingen niet beledigend zijn, omdat zij op waarheid berusten. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] zijn standpunten op een neutralere manier had kunnen verwoorden en dat hij door zijn beledigende uitlatingen het gebod van het vonnis in kort geding heeft geschonden. De rechtbank wijst daarom de vorderingen van de gemeente toe.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 februari 2025 met twaalf producties
- de conclusie van antwoord met twee producties
- het tussenvonnis van 16 april 2025
- de aanvullende producties 3 en 4 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 27 oktober 2025, waarbij de gemeente spreekaantekeningen heeft overgelegd en waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 22 december 2023 een vonnis in kort geding (ECLI:NL:RBNHO:2023:14161) (hierna: vonnis in kort geding) tussen partijen gewezen.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis in kort geding, voor zover relevant, het volgende onder het kopje “
De feiten” vermeld:
“2.1. [gedaagde] is sinds 25 januari 1999 in dienst geweest bij de Gemeente, laatstelijk in de functie van medewerker servicedesk. De kwaliteit van de werkzaamheden van [gedaagde] is altijd goed geweest.
2.2.
In 2019 heeft een reorganisatie plaatsgevonden op de afdeling waar [gedaagde] werkzaam was (Facilitaire Zaken).
2.3.
Op 23 september 2020 heeft [gedaagde] zich ziek gemeld.
2.4.
De re-integratie van [gedaagde] is begeleid door [betrokkene 1] , een re-integratieadviseur in dienst van de Gemeente. (…)
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 mei 2022 is op verzoek van de Gemeente
de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] ontbonden met ingang van 1 juli 2022, omdat sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding.
2.6.
[gedaagde] heeft tegen deze beslissing van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking van 18 juli 2023 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
(…)
2.10.
In de periode rondom de beëindiging van zijn arbeidsrelatie met de Gemeente, heeft [gedaagde] daarnaast een aantal betrokkenen (zowel intern bij de Gemeente, als externen) veelvuldig en herhaaldelijk per e-mail benaderd met vragen en zich in sterke bewoordingen kritisch uitgelaten over de gang van zaken binnen de Gemeente. Daarbij heeft hij onder meer meldingen gedaan van grensoverschrijdend gedrag van (met name) [betrokkene 1]. Ook andere medewerkers van de Gemeente heeft hij ervan beschuldigd dat zij hun verantwoordelijkheden in ernstige mate verwaarlozen. In het navolgende worden ter illustratie enkele citaten opgenomen uit de grote hoeveelheid door [gedaagde] verzonden e-mails.
(…)
2.31.
In een bezwaarschrift gericht aan het UWV van 28 juli 2023 heeft [gedaagde] onder meer het volgende vermeld:
“Hij [de betrokkene vanuit het UWV, toevoeging voorzieningenrechter] wil ook niets begrijpen van de vieze, smerige, valse, achterbakse en doortrapte praktijken van de heer [betrokkene 1] bij de gemeente Haarlem, van zijn hetze jegens mijn persoon om mij helemaal kapot te maken, van het vele en zeer ernstige grensoverschrijdend gedrag dat hierbij heeft plaatsgevonden, van de daarbij naar mij toe uitgelokte verstoorde arbeidsverhouding om mij het liefst op staande voet ontslagen te kunnen krijgen met sarren en provoceren, van de valse regie op de bedrijfsarts, van de valse regie op zijn malafide arbeidsdeskundige, van de valse regie op psycholoog [betrokkene 2], van de valse regie op adviesbureau [betrokkene 3] en van de valse regie op de registermediator (waartegen thans een aangifte bij de politie ligt), van de vele valse praktijken met o.a. een valse aangifte jegens mijn persoon voor smaad en laster terwijl het omgekeerde juist waar is en waartoe eerdaags ook aangifte van opgenomen gaat worden, van valsheid in geschrifte en van de valse bespelingen (manipulatie en indoctrinatie) van zowel het UWV als de kantonrechter.”(…)
2.40.
In een bezwaarschrift gericht aan de Gemeente van 23 oktober 2023 heeft [gedaagde] zijn eerder ingenomen stellingen herhaald en daaraan onder andere het volgende toegevoegd:

Niet geheel onbelangrijk om hierbij te vermelden is dat de partner van mijn (voormalige)
leidinggevende mw. [betrokkene 4] bij de gemeente Haarlem een partner heeft die werkzaam is bij de politie Eenheid Noord-Holland. Onthoud a.u.b. ook even dat burgemeester [betrokkene 5] vanuit zijn rol in de lokale driehoek tussen gemeente, politie en OM hier het nodige aan zijn invloed kan laten gelden, waarover verderop meer.
De manipulatieve gemeente [betrokkene 1] kan met al zijn machtsspelletjes en machtsmiddelen (en onbeperkte financiële middelen) ongemoeid als representant van de werkgever, zijnde de gemeente Haarlem, dus alles ongehinderd blijven uitvreten.”
2.3.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de uitlatingen van [gedaagde] gelet op de toon, de inhoud en de frequentie daarvan, bezien in onderlinge samenhang, in strijd zijn met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Bij de beoordeling heeft de voorzieningenrechter, voor zover relevant, verder het volgende overwogen:

4.16. Het moet voor [gedaagde] mogelijk blijven om in procedures en in het kader van het Eigenrisicodragerschap van de Gemeente, stellingen in te nemen en verweer te voeren, óók indien die stellingen betrekking hebben op het arbeidsconflict of de vermeende misstanden binnen de Gemeente. Maar ook in die procedures dient [gedaagde] zich te onthouden van beledigende of bedreigende uitlatingen over de Gemeente. In deze zin zullen vorderingen 4 en 5 worden toegewezen.
2.4.
De beslissing van de voorzieningenrechter luidt, voor zover relevant, als volgt:

De rechtbank
5.1.
verbiedt [gedaagde] om per heden gedurende één jaar op enigerlei wijze contact op te nemen met de Gemeente en/of daar werkzame ambtenaren of met voormalig ambtenaren, dit met uitzondering van uitsluitend functionele contacten met de Gemeente op basis van het inwonerschap van [gedaagde] van de Gemeente (zoals bijvoorbeeld het aanvragen van een paspoort), in welke functionele contacten het voor [gedaagde] verboden is om bedreigende of beledigende uitlatingen te doen, persoonlijk, dan wel telefonisch, dan wel via internet, per post of enig ander berichtenverkeer naar of over ((voormalig) medewerkers van) de Gemeente en dat betrekking heeft op de voormalige arbeidsrelatie van [gedaagde] met de Gemeente; (…)
5.4.
gebiedt [gedaagde] om zich per heden in het kader van de verplichtingen die voortvloeien uit het Eigenrisicodragerschap van de Gemeente voor de Werkloosheidswet te onthouden van bedreigende of beledigende uitlatingen, persoonlijk, dan wel telefonisch, dan wel via internet, per post of enig ander berichtenverkeer naar of over (voormalig) medewerkers van) de Gemeente;
5.5.
gebiedt [gedaagde] zich in een procedure van welke aard dan ook te onthouden van bedreigende of beledigende uitlatingen persoonlijk, dan wel telefonisch, dan wel via internet, per post of enig ander berichtenverkeer naar of over (voormalig) medewerkers van de Gemeente;
5.6
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom aan de Gemeente van € 500,- per overtreding van de veroordelingen genoemd in nummers 5.1 tot en 5.5 van dit vonnis, met een maximum van in totaal € 25.000,-;”
2.5.
Het vonnis in kort geding is op 5 januari 2024 per exploot aan [gedaagde] betekend.
2.6.
[gedaagde] heeft op 6 juni 2024 een brief naar de gemeente gestuurd, waarin hij zich jegens de gemeente en de (voormalig) aldaar werkzame personen heeft uitgelaten op een wijze die door de gemeente als beledigend is gekenschetst.
2.7.
De advocaat van de gemeente heeft daarop per brief van 31 juli 2024 aan [gedaagde] laten weten dat hij met de uitlatingen in die brief de verboden van het vonnis in kort geding onder 5.1 en 5.4 heeft geschonden en betaling van de hierdoor verbeurde dwangsom van € 500,00 geëist. [gedaagde] heeft die dwangsom betaald.
2.8.
[gedaagde] heeft op 16 augustus en 18 september 2024 twee aanvullende beroepschriften Wet openbaarheid van bestuur (Woo) (in de zaken HAA 24 / 3955 WOO en HAA 24 / 5385 WOO) bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank ingediend met onder andere de volgende uitlatingen (in beide beroepschriften):
“Hoewel er in de valse aangifte van [betrokkene 1] geen spatje bewijs van smaad of laster aangedragen is geworden, hebben de schijnbaar nauw bevriende relaties bij de politie Haarlem wel een sterk beschadigende aangifte willen opnemen, waarmee de kantonrechter ter zitting op theatrale wijze ronduit besodemieterd is geworden, alsook het gerechtshof Amsterdam en eiser niet in de eerste plaats (Nummer 12 van beide beroepschriften, toevoeging rechtbank) (…);”
“Ter zitting heeft de heer [betrokkene 1] met een hoop theater en een stortvloed aan krokodillentranen de kantonrechter valselijk bespeeld en ronduit besodemieterd (Nummer 15 van beide beroepschriften, toevoeging rechtbank) (…)”
“Hierbij is het van belang te weten dat de partner van eisers leidinggevende, mw. [betrokkene 4], werkzaam is bij de politie eenheid Noord-Holland. Daarnaast is burgemeester [betrokkene 5] vanuit zijn positie in de lokale driehoek tussen gemeente, politie en OM ook bij machte om zijn autoriteit in deze hoog opgelopen ontslagkwestie, waarbij ook zijn hoogste ambtenaar – gemeentesecretaris [betrokkene 6] – nauw betrokken was, te doen laten gelden (Nummer 22 in zaak HAA 24 / 3955 WOO en 23 in zaak van HAA 24 / 5385 WOO, toevoeging rechtbank).”
(…) zodat de (…) afkeurende houding met negatieve uitlatingen hieromtrent door [gedaagde] hem duidelijk niet aangerekend mogen worden, hetgeen destijds wel op uiterst negatieve/beschadigende/kwalijke wijze gebeurd is door met name de heer [betrokkene 1], die daartoe als regisseur én auteur van de gemeentelijke brieven aan het adres van [gedaagde] verantwoordelijk gehouden kan worden. Hierbij is het ook belangrijk om te weten dat vrijwel al deze brieven van de heer [betrokkene 1] afkomstig waren en voorzien werden van een ingeplakte handtekening van deze of gene directeur waarmee zo’n brief extra (juridische) lading krijgt, doch waarbij het eiser regelmatig gebleken is dat de desbetreffende directeur geen enkele weet van zijn of haar verzonden brieven heeft gehad. Eiser ervaart dat ergens als een vorm van valsheid in geschrifte (Nummer 23 in zaak HAA 24 / 3955 WOO en 24 in zaak HAA 24 / 5385 WOO, toevoeging rechtbank).”
2.9.
De advocaat van de gemeente heeft naar aanleiding van de twee beroepschriften op 26 november 2024 een exploot aan [gedaagde] laten betekenen, omdat die volgens de gemeente met zijn uitlatingen tweemaal het gebod onder 5.5. van het vonnis in kort geding geschonden. [gedaagde] wordt daarom gesommeerd om binnen veertien dagen een bedrag van € 1.000,00 (tweemaal € 500,00) te betalen.
2.10.
[gedaagde] heeft de volgende dag per e-mail op de brief gereageerd. Hij is van mening dat hij zich niet beledigend heeft uitgelaten, maar juist enkel de waarheid heeft omschreven. De waarheid kan volgens hem soms best hard overkomen, maar dat betekent nog niet dat het daarmee ook een belediging is.
2.11.
De gemeente heeft op 17 december 2024 [gedaagde] de gelegenheid geboden om de dwangsommen uiterlijk op 20 december 2024 alsnog te betalen. [gedaagde] heeft niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
De gemeente vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Voor recht verklaart dat [gedaagde] de hem bij vonnis van 22 december 2023 opgelegde ge- en verboden dan wel verplichtingen heeft geschonden en daardoor dwangsommen heeft verbeurd ten bedrage van hetgeen onder b hierna wordt benoemd dan wel omschreven;
[gedaagde] veroordeelt tot betalingen binnen veertien dagen na dagtekening van de uitspraak in dit geding aan de gemeente van een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vanaf 10 december 2024 tot de dag van volledige betaling;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
3.2.
De gemeente legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft tweemaal het gebod onder 5.5 van het vonnis in kort geding geschonden door zich in zijn beroepschriften beledigend uit te laten over medewerkers van de gemeente, met name de hier in rechtsoverweging 2.8 geciteerde evidente beledigingen. [gedaagde] heeft hierdoor twee keer een dwangsom van € 500,00 verbeurd en is daarom verplicht een bedrag van € 1.000,00 aan de gemeente te betalen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de gemeente, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de gemeente, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde] betwist dat de door de gemeente genoemde uitlatingen in de twee afzonderlijke beroepsprocedures bedreigend of beledigend van aard waren. Hij heeft een terecht vermoeden dat de politie de gemeente en [betrokkene 1] beschermt, want de aangifte van [betrokkene 1] is buiten beschouwing gelaten en buiten behandeling gesteld. Ook de door [gedaagde] gebruikte term ingeplakte handtekening kan niet worden gekwalificeerd als een beledigende uitlating, want er is nu eenmaal sprake geweest van een ingeplakte handtekening. Het komt erop neer dat de e-mails van de afdeling van [betrokkene 1] afkomen, maar telkens zijn “ondertekend” met een ingeplakte handtekening van een andere collega. De uitlatingen zijn gedaan omdat [gedaagde] hiermee kritiek uit op de gang van zaken binnen de gemeente en zijn geen uitlatingen waarbij (voormalig) medewerker(s) in hun eer en goede naam worden aangerand.
3.5.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover nodig, nader ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] met zijn uitlatingen in de aanvullende beroepschriften het gebod onder 5.5 van het vonnis in kort geding heeft geschonden. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] het gebod tweemaal heeft geschonden en hierdoor tweemaal een dwangsom heeft verbeurd. Zij legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.2.
In een geschil als het onderhavige, waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming van een gebod of verbod niet of onvoldoende is nageleefd, heeft de rechtbank niet tot taak de door de voorzieningenrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar moet zij zich ertoe te beperken de na het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld.
4.3.
Het doel van het gebod onder 5.5 van het vonnis in kort geding was dat [gedaagde] in procedures stopte met bedreigende of beledigende uitlatingen over (voormalig) medewerkers van de gemeente. Hij mocht het in procedures wel hebben over zijn arbeidsconflict met de gemeente en de vermeende misstanden daar, maar zich daarbij niet beledigend uitlaten.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat het ook in deze zaak niet gaat om de vraag of de uitlatingen van [gedaagde] waar zijn of niet waar zijn of wat de kwalificatie en status van de aangifte en vermeende brieven van [betrokkene 1] zijn. Ook al zouden de uitlatingen een kern van waarheid hebben, dan betekent dit niet dat de uitlatingen daarmee niet meer beledigend zouden kunnen zijn.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de uitlatingen van [gedaagde] beledigend zijn. Uitlating 3 komt overeen met het in het vonnis in kort geding onder 2.40 opgenomen citaat. Uitlating 4 is min of meer vergelijkbaar met de in het vonnis in kort geding onder 2.31 geciteerde stelling. Over deze uitlatingen had de voorzieningenrechter al geoordeeld dat zij gelet op de toon, de inhoud en frequentie van de correspondentie met de gemeente beledigend zijn en moesten stoppen. [gedaagde] heeft desalniettemin dezelfde, naar het oordeel van de rechtbank beledigende, uitlatingen in beide aanvullende beroepschriften herhaald en daarmee dus tweemaal (namelijk in twee procedures) het gebod van 5.5 overtreden.
4.6.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde] zijn standpunten in de beroepsprocedures op een niet beledigende manier had kunnen verwoorden.
4.7.
De rechtbank is daarom van oordeel dat [gedaagde] met de beledigende uitlatingen het gebod onder 5.5 van het vonnis in kort geding heeft geschonden. Zij komt hierdoor niet aan bewijslevering toe, omdat het, gelet op het petitum, voor de beoordeling van deze zaak niet uitmaakt of in de twee procedures telkens slechts eenmaal of meermalen beledigingen zijn geuit: met de beoordeling dat [gedaagde] met uitlating 3 wederom over de schreef is gegaan, zijn de gevorderde verklaring voor recht en het gevorderde geldbedrag al toewijsbaar. De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht toewijzen in die zin dat zij de verklaring zal beperken tot de schending van het gebod onder 5.5, omdat de gemeente de schending van dit gebod aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd.
4.8.
[gedaagde] heeft door zijn beledigende uitlatingen dwangsommen van € 500,00 verbeurd. De rechtbank zal daarom de vordering van de gemeente tot betaling aan haar van een bedrag van € 1.000,00 toewijzen. De gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag zal zij toewijzen zoals vermeld in de beslissing.
4.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De rechtbank begroot de proceskosten van de gemeente op:
- kosten van de dagvaarding
145,45
- griffierecht
2.995,00
- salaris advocaat
1.042,00
(2 punten × € 521,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.360,45
4.10.
De rechtbank zal dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen tot betaling van de dwangsommen en de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing van de rechtbank op deze punten moet worden gevolgd, ook als een van de partijen daartegen in hoger beroep gaat. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval in beginsel totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] het hem bij vonnis van 22 december 2023 onder 5.5 opgelegde gebod heeft geschonden en daardoor twee dwangsommen heeft verbeurd ten bedrage van hetgeen hierna wordt benoemd,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis aan de gemeente van een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 10 december 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.360,45, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart de veroordelingen van 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2025.
1835