ECLI:NL:RBNHO:2025:1393

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
15/341750-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van invoer van bijna één kilogram cocaïne in Nederland

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van bijna één kilogram cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren in 1974 en momenteel gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. B. Rademacher, vorderde bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.S.J. van Gestel, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de rol van de verdachte minimaal was.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de invoer van de cocaïne door de koerier, [medeverdachte 1]. De verdachte had de koerier geholpen met de organisatie van de reis, het leggen van contact met andere betrokkenen en het verstrekken van geld. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de rol van de verdachte niet minimaal was, maar dat hij een onmisbare schakel vormde in de invoer van de verdovende middelen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank overwoog dat de aard en ernst van het feit, evenals de betrokkenheid van de verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/341750-24 (P)
Uitspraakdatum: 7 februari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B. Rademacher en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. G.S.J. van Gestel, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij, op of omstreeks 26 oktober 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode tussen 6 oktober 2024 tot en met 26 oktober 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Den Haag, en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- een koerier, te weten [medeverdachte 1] , op te halen van het vliegveld en/of
- met die [medeverdachte 1] contact te onderhouden en/of afspraken te maken omtrent de reis en/of
- met één of meer medeverdachte(n) en/of perso(o)(n)(en) contact te onderhouden en/of instructies te geven over de invoer van de verdovende middelen en/of de reis van die [medeverdachte 1] en/of het ophalen van die [medeverdachte 1] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De verdachte heeft een wezenlijke en substantiële bijdrage geleverd aan de invoer van cocaïne door koerier [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ).
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. De handelingen die de verdachte heeft verricht, zijn van onvoldoende gewicht om het medeplegen van de invoer van cocaïne te kunnen onderbouwen. Zijn rol is minimaal geweest. De betrokkenheid van de verdachte reikt niet verder dan de subsidiair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
In reactie op het standpunt van de raadsman met betrekking tot de grootte van de rol die de verdachte heeft gespeeld bij de invoer van cocaïne door [medeverdachte 1] , overweegt de rechtbank het volgende.
Op 26 oktober 2024 is [medeverdachte 1] vanuit Curaçao naar Schiphol gevlogen. Op Schiphol is in haar koffer ongeveer een kilogram cocaïne aangetroffen. De verdachte is voorafgaand aan deze reis door [medeverdachte 1] benaderd, omdat zij vanuit Curaçao verdovende middelen naar Nederland wilde smokkelen. Hierop heeft de verdachte [medeverdachte 1] geholpen om één en ander te organiseren. De verdachte is telefonisch betrokken geweest bij het leggen van contact tussen [medeverdachte 1] en een of meer andere personen op Curaçao, om haar te voorzien van de te smokkelen cocaïne, het bepalen van de reisdatum en het aanschaffen van het vliegticket. Ook heeft de verdachte [medeverdachte 1] voorzien van geld zodat zij een openstaande boete kon betalen, kennelijk om te voorkomen dat zij vanwege die openstaande boete staande zou worden gehouden. Rondom het moment van aankomst van [medeverdachte 1] op Schiphol stond de verdachte in contact met medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). De verdachte had [medeverdachte 2] die bewuste ochtend geld gegeven voor diens treinkaartje richting Schiphol. Nadat [medeverdachte 1] met haar koffer in de aankomsthal kwam, heeft zij contact gelegd met medeverdachte [medeverdachte 2] . De verdachte is gezamenlijk – zij het op afstand – met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] richting het parkeerdek bij Schiphol gegaan. Vanaf daar zou de verdachte medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] meenemen met zijn auto.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de rol die de verdachte heeft gespeeld bij de invoer van cocaïne door [medeverdachte 1] verre van minimaal is geweest. Hij had een organiserende en faciliterende rol; daarmee vormde hij een onmisbare schakel in de invoer van de verdovende middelen in Nederland. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen en het primair ten laste gelegde feit zal worden bewezenverklaard.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 26 oktober 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. Hierbij heeft de officier van justitie aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS), bij de categorie voor daders die enige rol in de organisatie spelen (categorie 2).
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in strafmatigende zin af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de raadsman onder meer gewezen op de ter terechtzitting ingenomen proceshouding van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. De raadsman heeft verzocht om in geval van oplegging van een gevangenisstraf, een groot deel daarvan in voorwaardelijke vorm te gieten, al dan niet in combinatie met een taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen vanuit Curaçao 992,2 gram cocaïne in Nederland ingevoerd. De verdachte heeft vooraf, tijdens en na afloop van de invoer een rol hierbij gespeeld. Hij was onder meer betrokken bij de organisatie van de reis van de koerier, stond in contact met die koerier en heeft haar samen met een ander van Schiphol opgehaald. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was dermate groot, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank is van oordeel dat vanwege de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit enkel de oplegging van een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten, waarbij zij in het bijzonder heeft gekeken naar het gewicht van de ingevoerde cocaïne en de oriëntatiepunten voor daders die enige rol in de organisatie spelen (categorie 2).
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 20 december 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor de invoer van een stof vermeld op lijst I van de Opiumwet.
De door de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank niet dermate zwaarwegend dat zij leiden tot matiging van het LOVS-oriëntatiepunt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht,
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. T. de Bont en mr. B.V.A. Corstens, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 februari 2025.