Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van bijna één kilogram cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren in 1974 en momenteel gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. B. Rademacher, vorderde bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.S.J. van Gestel, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de rol van de verdachte minimaal was.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de invoer van de cocaïne door de koerier, [medeverdachte 1]. De verdachte had de koerier geholpen met de organisatie van de reis, het leggen van contact met andere betrokkenen en het verstrekken van geld. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de rol van de verdachte niet minimaal was, maar dat hij een onmisbare schakel vormde in de invoer van de verdovende middelen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank overwoog dat de aard en ernst van het feit, evenals de betrokkenheid van de verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden.