Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van bijna één kilogram cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren in 1979 en momenteel gedetineerd in P.I. Alphen, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de openbare terechtzitting op 24 januari 2025 heeft de officier van justitie, mr. B. Rademacher, gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. C. Peters, pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was om de wetenschap van de verdachte over de cocaïne in de koffer van de koerier te weerleggen.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de invoer van de cocaïne en dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de smokkeloperatie. Dit werd onderbouwd door chatgesprekken tussen de verdachte en de koerier, waarin instructies werden gegeven over de reis en de invoer van de verdovende middelen. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen en het primair ten laste gelegde feit bewezen verklaard.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de organisatie van de smokkel. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar heeft besloten dat deze niet voldoende waren om de straf te matigen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 7 februari 2025.