ECLI:NL:RBNHO:2025:1392

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
15/341895-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van invoer van bijna één kilogram cocaïne in Nederland

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van bijna één kilogram cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren in 1979 en momenteel gedetineerd in P.I. Alphen, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de openbare terechtzitting op 24 januari 2025 heeft de officier van justitie, mr. B. Rademacher, gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. C. Peters, pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was om de wetenschap van de verdachte over de cocaïne in de koffer van de koerier te weerleggen.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de invoer van de cocaïne en dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de smokkeloperatie. Dit werd onderbouwd door chatgesprekken tussen de verdachte en de koerier, waarin instructies werden gegeven over de reis en de invoer van de verdovende middelen. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen en het primair ten laste gelegde feit bewezen verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de organisatie van de smokkel. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar heeft besloten dat deze niet voldoende waren om de straf te matigen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 7 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/341895-24 (P)
Uitspraakdatum: 7 februari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
nu gedetineerd in P.I. Alphen, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B. Rademacher en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. C. Peters, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij, op of omstreeks 26 oktober 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode tussen 6 oktober 2024 tot en met 26 oktober 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Den Haag, en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- een koerier, te weten [medeverdachte 1] , op te halen van het vliegveld en/of
- met die [medeverdachte 1] contact te onderhouden en/of afspraken te maken omtrent de reis en/of
- met één of meer medeverdachte(n) en/of perso(o)(n)(en) contact te onderhouden en/of instructies te geven over de invoer van de verdovende middelen en/of de reis van die [medeverdachte 1] en/of het ophalen van die [medeverdachte 1] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De verdachte heeft een wezenlijke en substantiële bijdrage geleverd aan de invoer van cocaïne door koerier [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ).
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Kort gezegd heeft hij bepleit dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij niet wist dat [medeverdachte 1] cocaïne met zich mee voerde, te weerleggen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
In reactie op het standpunt van de raadsman met betrekking tot de wetenschap van de verdachte van de invoer van cocaïne door [medeverdachte 1] , overweegt de rechtbank het volgende.
Op 26 oktober 2024 is [medeverdachte 1] vanuit Curaçao naar Schiphol gevlogen. Op Schiphol is in haar koffer ongeveer een kilogram cocaïne aangetroffen. In de telefoon van de verdachte zijn chatgesprekken aangetroffen tussen hem en [medeverdachte 1] , en tussen hem en medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Uit de inhoud van deze gesprekken volgt dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] betrokken zijn geweest bij de organisatie van de reis van [medeverdachte 1] naar Nederland en haar instructies hebben gegeven bijvoorbeeld voor het regelen van een vliegticket. De verdachte spreekt onder meer over mensen die bij [medeverdachte 1] langs gaan komen ‘zodat ze het ding regelen’. [medeverdachte 1] benoemt in het chatcontact met de verdachte dat het ‘ding’ helemaal zeker moet zijn en dat ‘ze’ het niet zien, ook al houden ze haar staande. Verder is de verdachte aanwezig op Schiphol om [medeverdachte 1] op te halen. Tijdens de aankomst van de vlucht van [medeverdachte 1] houdt de verdachte telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 2] – die ook aanwezig is op Schiphol maar op afstand van de verdachte en later ook [medeverdachte 1] blijft – en meldt de verdachte onder meer dat [medeverdachte 1] hem heeft verteld dat haar koffer werd gecontroleerd.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gesprekken die de verdachte heeft gevoerd met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet anders geduid worden dan gesprekken over de smokkel van verdovende middelen van Curaçao naar Nederland. De verklaring van de verdachte dat hij niets wist van de cocaïne in de koffer van [medeverdachte 1] acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte niet alleen op de hoogte was van de voorgenomen smokkel en bekend was met de aanwezigheid van de cocaïne in de koffer van [medeverdachte 1] , maar aan die invoer ook een voldoende wezenlijke bijdrage heeft geleverd om – kort gezegd – van medeplegen te kunnen spreken. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen en het primair ten laste gelegde feit zal worden bewezenverklaard.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 26 oktober 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. Hierbij heeft de officier van justitie aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS), bij de categorie voor daders die enige rol in de organisatie spelen (categorie 2). In strafverzwarende zin heeft de officier van justitie verder meegewogen dat de verdachte het feit is blijven ontkennen, ondanks de hem belastende bewijsmiddelen in het dossier.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de medische situatie van de verdachte niet van invloed dient te zijn op de hoogte van straf.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om als uitgangspunt voor de straftoemeting het LOVS-oriëntatiepunt voor standaard daders (categorie 1) te nemen. De rol die de verdachte zou hebben gespeeld, is niet aan te merken als één van iemand in de organisatie (categorie 2). Ook heeft de raadsman gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder zijn medische situatie. Vanwege deze situatie is de lijdensdruk van de verdachte in detentie hoger dan die van anderen. Dit zou vertaald moeten worden in de straftoemeting. Tot slot heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het gegeven dat de verdachte geen bekennende verklaring heeft afgelegd, niet in strafverzwarende zin mag meewegen. De raadsman heeft concluderend verzocht om – bij bewezenverklaring – een gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen van niet meer dan 8 maanden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen vanuit Curaçao 992,2 gram cocaïne in Nederland ingevoerd. De verdachte heeft vooraf, tijdens en na afloop van de invoer een rol hierbij gespeeld. Hij was onder meer betrokken bij de organisatie van de reis van de koerier, stond in contact met die koerier en heeft haar samen met een ander van Schiphol opgehaald.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was dermate groot, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank is van oordeel dat vanwege de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit enkel de oplegging van een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten, waarbij zij in het bijzonder heeft gekeken naar het gewicht van de ingevoerde cocaïne en de oriëntatiepunten voor daders die enige rol in de organisatie spelen (categorie 2).
Anders dan de officier van justitie zal de rechtbank de omstandigheid dat de verdachte geen bekennende verklaring heeft afgelegd, niet in strafverzwarende zin meewegen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 20 december 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte twee keer eerder is veroordeeld voor de invoer van een stof vermeld op lijst I van de Opiumwet.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte overweegt de rechtbank nog dat zij in de door de raadsman gestelde medische situatie van de verdachte – waarvan onderbouwing en concretere duiding voor wat betreft het toekomstperspectief ontbreekt – geen aanleiding ziet om de op te leggen gevangenisstraf te matigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht,
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. T. de Bont en mr. B.V.A. Corstens, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 februari 2025.