ECLI:NL:RBNHO:2025:1389

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
15/366996-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van invoer cocaïne na onvoldoende bewijs van opzet en verwijtbare onvoorzichtigheid

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk invoeren van cocaïne in Nederland. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 18 november 2024 op Schiphol, waar de verdachte, volgens de aanklacht, samen met anderen of alleen, een hoeveelheid cocaïne in haar koffer had meegenomen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van acht maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.

Tijdens de zitting op 24 januari 2025 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de opzet van de verdachte, maar de verdediging betwistte dit. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de cocaïne in haar koffer. De verdachte had de koffer gekregen van haar partner en er waren geen bijzondere omstandigheden die haar hadden moeten doen twijfelen aan de inhoud van de koffer.

De rechtbank heeft het dossier zorgvuldig bestudeerd en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de opzet van de verdachte te bewijzen. Ook was er geen sprake van verwijtbare onvoorzichtigheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij opzettelijk cocaïne had ingevoerd. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/366996-24 (P)
Uitspraakdatum: 7 februari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
nu gedetineerd in P.I. Zwolle Zuid 2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T. Fikkers en van hetgeen de verdachte en haar raadsvrouw, mr. P.E.M. Metri, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 18 november 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit met uitzondering van het bestanddeel tezamen en in vereniging met een of meer anderen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte bij gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de verdachte wist dat zij cocaïne in haar koffer vervoerde. Evenmin volgt uit de bewijsmiddelen dat zij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er cocaïne in haar koffer zat. De verdachte heeft de koffer gekregen van haar toenmalige partner, die zij vertrouwde. Er waren geen bijzonderheden aan de koffer die de verdachte had moeten opmerken. Uit het dossier blijkt niet hoe zwaar de koffer zonder bagage was, de aangetroffen cocaïne had een bruto gewicht van slechts een ruime kilo en de verdachte heeft de koffer pas opgetild toen deze al door haar was ingepakt en de koffer dus niet gevoeld toen deze leeg was. Uit de bewijsmiddelen volgt dan ook niet dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne. Tot bewezenverklaring van de schuldvariant van het ten laste gelegde feit kan evenmin worden gekomen, omdat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat het handelen van de verdachte – gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden – kan worden aangemerkt als verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
Bij wijze van subsidiair standpunt heeft de raadsvrouw verzocht in de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

4.Oordeel van de rechtbank

Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte ten laste is gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt op basis waarvan bewezenverklaard kan worden dat de verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, cocaïne in Nederland heeft ingevoerd. Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat de verdachte verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. de Bont, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. B.V.A. Corstens, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 februari 2025.