ECLI:NL:RBNHO:2025:1389
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van invoer cocaïne na onvoldoende bewijs van opzet en verwijtbare onvoorzichtigheid
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk invoeren van cocaïne in Nederland. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 18 november 2024 op Schiphol, waar de verdachte, volgens de aanklacht, samen met anderen of alleen, een hoeveelheid cocaïne in haar koffer had meegenomen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van acht maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.
Tijdens de zitting op 24 januari 2025 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de opzet van de verdachte, maar de verdediging betwistte dit. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de cocaïne in haar koffer. De verdachte had de koffer gekregen van haar partner en er waren geen bijzondere omstandigheden die haar hadden moeten doen twijfelen aan de inhoud van de koffer.
De rechtbank heeft het dossier zorgvuldig bestudeerd en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de opzet van de verdachte te bewijzen. Ook was er geen sprake van verwijtbare onvoorzichtigheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij opzettelijk cocaïne had ingevoerd. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen.