ECLI:NL:RBNHO:2025:1388

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
11419194
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onredelijke re-integratie-instructies en onterechte loonstop leiden tot ontbinding arbeidsovereenkomst met billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en haar werkgever, GXO Logistics Services Netherlands B.V. De werknemer was sinds 13 juli 2017 werkzaam bij GXO en had te maken met een loonstop en ontslag op staande voet na een discussie over ziekteverzuim en re-integratie. De kernvraag was of de werkgever redelijke instructies had gegeven aan de werknemer ter bevordering van haar re-integratie. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onredelijke druk had uitgeoefend op de werknemer en dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was ingetrokken. De loonstop werd onterecht geacht en de werknemer kreeg recht op doorbetaling van haar salaris, evenals een billijke vergoeding van €20.000,-. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden op de g-grond, omdat de samenwerking niet langer vruchtbaar was. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld door geen gehoor te geven aan het advies van de bedrijfsarts om mediation in te zetten en door de werknemer onder druk te zetten tijdens haar ziekte.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer / rekestnummer: 11419194 \ AO VERZ 24-141
Beschikking van 11 februari 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: mr. L. Stolk-Hogeterp,
tegen
GXO LOGISTICS SERVICES NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Schiphol-Rijk,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: GXO,
gemachtigde: mr. M.A. Oliemans-Ouwehand.
De zaak in het kort
In deze zaak heeft een werkgever een werknemer (na waarschuwingen en een loonstop) op staande voet ontslagen naar aanleiding van een discussie over het vele ziekteverzuim en de re-integatie van de werknemer. Kernvraag is of sprake was van redelijke instructies. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig door de werkgever is ingetrokken, wijst de loonvordering toe en bepaalt dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden onder toekenning van (onder andere) een billijke vergoeding.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift met een tegenverzoek;
- het verweerschrift tegen het tegenverzoek;
- de aktes van partijen met nadere producties;
- de mondelinge behandeling van 14 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Door beide partijen zijn pleitnotities voorgedragen.
De beschikking is bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1.
[verzoeker], geboren [geboortedatum] 1992, is sinds 13 juli 2017 werkzaam bij GXO via een uitzendbureau. Vanaf 1 april 2020 is zij in dienst van GXO. De laatste functie van [verzoeker] is Quality Controller met een loon van € 3.368,64 bruto per maand.
2.2.
Op 5 september 2024 heeft GXO een loonstop toegepast.
2.3.
Op 24 september 2024 is [verzoeker] op staande voet ontslagen
2.4.
Op 20 november 2024 heeft GXO heeft het ontslag op staande voet ingetrokken.

3.De verzoeken en het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter:
bij wijze van voorlopige voorziening:
a. doorbetaling van het verschuldigde salaris vanaf 4 september 2024 dan wel in elk geval
vanaf 24 september 2024 van € 3.368,64 bruto met toekenning van de gebruikelijke
emolumenten onder meer travel expenses, pensioenbijdrage en surcharge value holiday
day met 8% vakantiebijslag, tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is
beëindigd dan wel tot 21 november 2024;
b. betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% over het
achterstallig salaris vanaf 4 september 2024 t/m november 2024;
c. betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de bedragen aan loon, en
wettelijke verhoging vanaf het moment van opeisbaar worden van deze bedragen tot de
dag der algehele voldoening;
d. dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag aan achterstallig loon, wettelijke
verhoging en rente;
in de hoofdzaak:
A. het ontslag op staande voet te vernietigen dan wel in geval er sprake is van een
rechtsgeldige intrekking van het ontslag op staande voet te verklaren voor recht dat GXO
jegens [verzoeker] toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichting zich als goed
werkgever te gedragen omdat er een dringende reden voor het ontslag op staande voet
ontbrak;
B. de loonopschorting en/of loonstop als onrechtmatig te beoordelen en de loonstop op te
heffen, evenals de loonopschorting en loonstop te verwijderen uit het personeelsdossier
van [verzoeker];
C. GXO te veroordelen tot het voldoen van het verschuldigde salaris vanaf 4 september 2024 dan wel in elk geval vanaf 24 september 2024 van € 3.368,64 bruto met toekenning van de gebruikelijke emolumenten onder meer travel expenses, pensioenbijdrage en surcharge value holiday day met 8% vakantiebijslag, tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd dan wel tot 21 november 2024;
D. GXO te veroordelen tot het voldoen van het verschuldigde salaris met betrekking tot de
loonsverhoging van 5% over de maanden april, mei en juni 2024 een bedrag van € 506,34
bruto;
E. betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% over het achterstallig
salaris vanaf 4 september 2024 t/m november 2024 dan wel in elk geval over de periode 24
september 2024 t/m november 2024;
F. betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de bedragen aan loon,
vakantiegeld en wettelijke verhoging vanaf het moment van opeisbaar worden van deze
bedragen tot de dag der algehele voldoening;
G. GXO te veroordelen tot betaling van een immateriële schadevergoeding aan [verzoeker] van € 5.000,- en materiële schadevergoeding dan wel buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 5.258,66;
H. GXO te veroordelen tot betaling van de door [verzoeker] de nog te maken kosten voor
het inschakelen van een (beëdigde) tolk voor de zitting;
I. dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag aan achterstallig loon, wettelijke
verhoging, rente en schadevergoeding en buitengerechtelijke kosten;
J. GXO te veroordelen tot het verstrekken van schriftelijke correcties op de loonstroken over
de periode vanaf 4 september 2024 t/m oktober 2024 en over dc periode april, mei en juni
2024 conform waartoe GXO in onderhavige procedure toe veroordeeld wordt.
K. GXO te veroordelen om de eindafrekening ongedaan te maken en te bepalen dat het saldo van het vakantiegeld aan [verzoeker] wordt gerestitueerd, evenals de door werknemer opgebouwde en nog niet genoten vakantiedagen waarbij werknemer geen negatief saldo heeft.
het tegenverzoek:
3.2.
GXO verzoekt de kantonrechter - kort gezegd - de arbeidsovereenkomst tussen GXO en [verzoeker] te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e, g of i BW en daarvoor een einddatum te bepalen in de zin van artikel 7:671b lid 9 sub a BW.
3.3.
Het geschil laat zich als volgt samenvatten. Tussen partijen is discussie ontstaan over het vele ziekteverzuim van [verzoeker]. GXO stelt zich op het standpunt dat zij heel lang flexibel is geweest en allerlei maatregelen heeft genomen om [verzoeker] te ontzien, maar dat [verzoeker] zich onvoldoende heeft ingespannen om het ziekteverzuim terug te dringen. Terwijl zij wel een opleiding in Polen volgde, heeft zij zich niet aan re-integratieverplichtingen gehouden. GXO heeft verschillende waarschuwingen verzonden, loonsancties toegepast en zij heeft [verzoeker] uiteindelijk op staande voet ontslagen.
3.4
Het ontslag is – na tussenkomst van de gemachtigde van [verzoeker] – ingetrokken, maar tussen partijen bleef discussie bestaan over de vraag of GXO het loon over de periode van de loonstop alsnog moest betalen; GXO vond van niet, [verzoeker] vond van wel. Die discussie is aanleiding geweest voor de onderhavige procedure.
3.5.
Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht komt – voor zover van belang – onder de beoordeling aan de orde.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat een eindbeslissing wordt gegeven, hoeven de verzochte voorlopige voorzieningen niet beoordeeld te worden.
4.2.
Partijen zijn het er over eens dat het gegeven ontslag op staande voet met instemming (en zelfs op verzoek) van [verzoeker] is ingetrokken. Daarmee staat vast dat de arbeidsovereenkomst nog voortduurt. Vervolgens wordt de kern van het geschil gevormd door de vraag of [verzoeker] redelijke instructies heeft gekregen ter bevordering van haar re-integratie en, zo ja, of zij daaraan gevolg heeft gegeven. Dat is van belang voor de beoordeling van de loonvordering (die betrekking heeft op een periode waarin GXO op die grond een loonstop heeft toegepast) en voor de beoordeling van het verzoek tot ontbinding. De kantonrechter zal in deze beschikking daarom eerst de gang van zaken rond de re-integratieverplichtingen en het daaropvolgende traject van disciplinaire maatregelen en ontslag op staande voet bespreken en vervolgens de consequenties daarvan voor alle verzoeken (van [verzoeker] en van GXO) en de daarmee samenhangende vraagstukken beoordelen.
A)
Heeft [verzoeker] gevolg gegeven aan redelijke instructies ter bevordering van haar re-integratie?
4.3.
Uit de gang van zaken in de aanloop naar het ontslag op staande voet en deze procedure komt een beeld naar boven van een werkgever die op enig moment in haar benadering van haar werknemer wezenlijk van koers verandert, omdat zij er genoeg van heeft dat die werknemer veelvuldig ziek is. GXO heeft dat ook met zo veel woorden gezegd tijdens de zitting: nadat bij haar de indruk is ontstaan dat [verzoeker] zich ziek heeft gemeld omdat haar verlofwensen ten behoeve van de door haar in Polen gevolgde opleiding niet werd goedgekeurd, is zij zich strenger gaan opstellen. Hoewel de kantonrechter begrip heeft voor de frustratie die het vele verzuim van [verzoeker] – mede als gevolg van het feit dat [verzoeker] wél in staat was een bachelor studie in Polen te volgen, maar vaak niet in staat was op haar werk te verschijnen – bij GXO heeft gewekt, is het voor de kantonrechter ook duidelijk dat GXO in haar strenge aanpak te voortvarend heeft gehandeld en te veel druk heeft uitgeoefend op [verzoeker]. Ter illustratie het volgende.
4.4.
Het zwaartepunt van dat handelen van GXO ligt in de periode vanaf 16 augustus 2024. [verzoeker] heeft zich op advies van haar arts op die dag ziekgemeld na een psychologische inzinking. [verzoeker] werd vervolgens uitgenodigd voor een koffiemoment, waarop [verzoeker] kenbaar heeft gemaakt daartoe niet in staat te zijn. Daarop volgde een e-mail van GXO, waarin zij – zonder een daartoe strekkend advies van de bedrijfsarts – bepaalt dat [verzoeker] enkele dagen later op het werk wordt verwacht voor enkele uren per dag in aangepast werk. Daar kwam direct het dreigement achteraan dat [verzoeker] een tweede officiële waarschuwing zou krijgen als zij niet zou verschijnen. Ook gaf GXO in die e-mail aan dat zij niet verplicht was het eventuele advies van de bedrijfsarts op te volgen.
4.5.
Eind augustus 2024 hebben partijen afspraken gemaakt over re-integratie. Op 2 september 2024 meldde [verzoeker] zich opnieuw ziek, waarop een nieuwe officiële waarschuwing volgde en de mededeling dat [verzoeker] na drie dagen rust verplicht was te verschijnen op het werk. Dit, terwijl werkneemster nog (steeds) niet door een bedrijfsarts was gezien of beoordeeld. Indien zij niet zou verschijnen, dan zou het salaris worden stopgezet, aldus GXO. Op 5 september 2024 volgde de derde officiële waarschuwing en een loonstop.
4.6.
Op 19 september 2024 werd [verzoeker] gezien door de bedrijfsarts. Zij werd ongeschikt bevonden voor haar eigen werk en de bedrijfsarts adviseerde de inschakeling van een externe mediator en
daarnatelefonisch contact om binding met het werk te behouden. Op diezelfde dag, na het gesprek met de bedrijfsarts, vond een gesprek plaats met o.a. [betrokkene], HR Manager van GXO. Tijdens dat gesprek was het advies van de bedrijfsarts nog niet beschikbaar, maar uit het gespreksverslag volgt dat [verzoeker] wel had verteld dat de bedrijfsarts mediation adviseerde, omdat er sprake was van een gebrek aan vertrouwen. GXO reageerde daarop met de mededeling dat zij niet zou meewerken aan mediation, omdat er in haar optiek te veel gebeurd was. Aan [verzoeker] is in hetzelfde gesprek een vaststellingsovereenkomst aangeboden. Toen partijen niet tot overeenstemming kwamen, heeft GXO niet alsnog ingezet op mediation; zij heeft [verzoeker] weer uitgenodigd voor een verplicht contactmoment en heeft [verzoeker] op staande voet ontslagen, omdat zij niet verscheen. Daarna is de gemachtigde van [verzoeker] in beeld gekomen, is het ontslag op staande voet op 20 november 2024 ingetrokken en is discussie ontstaan over de vraag of over de periode van de loonstop (van 5 september 2024 tot 21 november 2024) alsnog loon verschuldigd is.
4.7.
GXO heeft aldus zelf bepaald wat zij van [verzoeker] verwachtte in het kader van haar re-integratie en heeft – toen [verzoeker] aangaf dat niet aan te kunnen – niet een bedrijfsarts ingeschakeld, maar is direct en met dreigende toon het pad van disciplinaire sancties opgegaan. Zelfs toen de bedrijfsarts expliciet mediation en daarna slechts telefonisch contact adviseerde, heeft GXO dat advies bewust genegeerd. Zij heeft [verzoeker] een vaststellingsovereenkomst aangeboden ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Ter zitting heeft zij verklaard dat dit een gevolg was van het feit dat [verzoeker] zelf zou hebben aangegeven niet meer bij GXO te willen werken. [verzoeker] heeft dat betwist en dat blijkt ook niet uit het (door GXO zelf opgestelde) gespreksverslag. Sterker nog, uit dat gespreksverslag blijkt dat [verzoeker] zelf is begonnen over het advies van de bedrijfsarts tot mediation. [verzoeker] heeft op zitting ook bevestigd dat zij op dat moment open stond voor mediation. Bovendien blijkt uit datzelfde verslag dat GXO tijdens dat gesprek de vaststellingsovereenkomst al had klaarliggen, niet openstond voor mediation en dreigde met ontslag (‘
Wij hebben hierop geantwoord dat als dit geadviseerd wordt wij dit niet gaan opvolgen, er is teveel gebeurd. Ik heb aangegeven dat we in goed overleg uit elkaar kunnen en heb haar daarbij het VSO overhandigd of dat we verder in een disciplinair traject geraken waarbij dit hoogst waarschijnlijk gaat leiden tot ontslag’).
4.8.
Toen bleek dat partijen niet tot overeenstemming konden komen – [verzoeker] heeft per mail van 23 september 2024 gevraagd om meer tijd voor het inwinnen van juridisch advies – heeft GXO volhardend en op dezelfde harde en dreigende toon ingezet op contactmomenten en snelle re-integratie en – volgend daarop – ontslag op staande voet.
4.9.
De conclusie is dat geen sprake is geweest van redelijke instructies, zodat niet gezegd kan worden dat [verzoeker] die ten onrechte niet heeft opgevolgd.
B)
Is de loonstop van 5 september 2024 tot 21 november 2024 terecht?
4.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld is de loonstop ten onrechte opgelegd. GXO heeft nog niet-ontvankelijkheid bepleit in verband met het ontbreken van een deskundigenoordeel, maar dat gaat niet op. Omdat geen sprake is geweest van redelijke instructies, terwijl de arbeidsongeschiktheid op zich niet ter discussie staat, is het oordeel van een deskundige niet nodig. De loonvordering is dus toewijsbaar.
C)
Moet de arbeidsovereenkomst worden ontbonden?
4.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld over de gang van zaken rondom de ziekte en de opgelegde re-integratieverplichtingen, zal het verzoek tot ontbinding op de e-grond (verwijtbaar handelen) worden afgewezen. . Dat [verzoeker], zoals zij zelf heeft erkend, enkele steken heeft laten vallen door zich op sommige momenten niet of te laat af te melden voor afspraken en soms slecht bereikbaar te zijn is– zeker gezien in verhouding tot het handelen van GXO – onvoldoende voor een voldragen e-grond.
4.12.
De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst wel ontbinden op de g-grond. Ter zitting is de kantonrechter duidelijk geworden dat de samenwerking tussen partijen niet langer vruchtbaar zal kunnen zijn. De tijdens de zitting aanwezige medewerkers van GXO hebben stevig stelling ingenomen en zij hebben in hun verklaringen duidelijk laten merken geen vertrouwen meer te hebben in [verzoeker]. Duidelijk is dat de gebeurtenissen [verzoeker] – die psychisch al kwetsbaar was – veel stress hebben bezorgd. Vooruitkijkend naar een mogelijke terugkeer op de werkvloer sprak [verzoeker] ter zitting voorzichtige woorden; dat zou ze oncomfortabel vinden. Haar non-verbale gedrag tijdens (dat moment van) de zitting, sprak echter boekdelen. Ook rekening houdend met een periode van herstel van [verzoeker], ziet de kantonrechter de relatie tussen partijen niet zodanig verbeteren dat een vruchtbare samenwerking weer tot de mogelijkheden gaat behoren. Daarbij weegt de kantonrechter ook mee dat GXO ter zitting duidelijk heeft gemaakt dat de plek waar [verzoeker] laatstelijk werkte, komt te vervallen en dat voor haar op zoek zal moeten worden gegaan naar een andere plek. Zodra [verzoeker] hersteld is en weer kan re-integreren, zal dat dus in ieder geval niet op een vertrouwde plek kunnen gebeuren.
4.13.
Het feit dat [verzoeker] ziek is, staat niet aan ontbinding in de weg. De verstoring van de arbeidsverhoudingen is het gevolg van het handelen van GXO in relatie tot de ziekte, zodat voldoende afstand bestaat tussen de ziekte enerzijds en de ontbinding anderzijds. Bovendien acht de kantonrechter het – gelet op hetgeen in 4.11. is overwogen, in het belang van [verzoeker] dat de arbeidsovereenkomst eindigt.
4.14.
Herplaatsing ligt – gelet op de aard van de tussen partijen spelende problematiek zoals hiervoor beschreven – niet in de rede.
4.15.
Omdat hierna zal worden geoordeeld dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van GXO, zal de proceduretijd niet in minder strekken op de in acht te nemen opzegtermijn bij bepaling van de datum waartegen de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2025 ontbinden op de g-grond.
D)
Hoe lang duurt het dienstverband?
4.16.
Voor de berekening van de transitievergoeding is van belang wanneer [verzoeker] bij GXO in dienst is getreden. [verzoeker] heeft in dat verband stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat ze op 13 juli 2017 in dienst is getreden bij een uitzendbureau en zij stelt dat zij via dat uitzendbureau bij GXO heeft gewerkt. GXO heeft weliswaar betwist dat dit om dezelfde werkzaamheden ging, maar die betwisting is verder niet onderbouwd. Bovendien is niet gesteld dat voor de eerdere werkzaamheden wezenlijk andere vaardigheden geëist werden of dat sprake is van wezenlijk andere verantwoordelijkheden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat GXO geldt als opvolgend werkgever en zij gaat daarom voor de berekening van de transitievergoeding uit van 13 juli 2017 als datum indiensttreding.
E)
Transitievergoeding
4.17.
Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld, zal de kantonrechter een bedrag van € 9.460,- aan transitievergoeding toewijzen. Dat bedrag is gebaseerd op de laatstelijk door [verzoeker] gegeven berekening, die op zichzelf door GXO niet is betwist.
F)
Heeft GXO ernstig verwijtbaar gehandeld?
4.18.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de ontbinding van de arbeidsovereenkomst plaats vindt als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van GXO. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.19.
Het handelen van GXO zoals aan de orde geweest onder 4.3. t/m 4.7. van deze beschikking, is naar het oordeel van de kantonrechter ernstig verwijtbaar. Met name het feit dat GXO zelf bepaald heeft dat [verzoeker] (alhoewel ziekgemeld) voor een deel weer kon komen werken, dat vanaf dat moment steeds een zeer dwingende en dreigende toon is gehanteerd en ook daadwerkelijk sancties (waaronder een loonstop en zelfs een ontslag op staande voet) zijn ingezet en het feit dat GXO – ondanks een daartoe strekkend advies van de bedrijfsarts – weigerde mediation in te zetten, springen daarbij in het oog.
G)
De billijke vergoeding
4.20.
Omdat GXO ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zal een billijke vergoeding worden toegekend. De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen. Bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding moet de kantonrechter ook betrekken hoe lang de arbeidsovereenkomst naar verwachting zou hebben voortgeduurd indien de werkgever niet door ernstig verwijtbaar handelen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou hebben veroorzaakt.
4.21.
De arbeidsovereenkomst zou, zo verwacht de kantonrechter, nog anderhalf jaar hebben voortgeduurd. De kantonrechter baseert deze verwachting op enerzijds het feit dat [verzoeker] nog ongeveer zes maanden nodig zou hebben voor herstel en anderzijds het feit dat de verhoudingen tussen partijen al vóór de gebeurtenissen die nu de aanleiding geven tot ontbinding, niet optimaal was. Bovendien was [verzoeker] aan het studeren, zodat niet uit te sluiten is dat zij haar carrière elders op een hoger niveau zou kunnen brengen.
4.22.
De kantonrechter zal dus als uitgangspunt nemen de inkomensschade die [verzoeker] lijdt als gevolg van de ontbinding, voor een periode van anderhalf jaar. Er vanuit gaande dat [verzoeker] aanspraak kan maken op een uitkering van 70% van haar loon, betreft de inkomensschade grofweg € 20.000,-.
4.23.
Verder zal de kantonrechter bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding zowel de ernst van het verwijtbaar handelen van GXO als het eigen aandeel van [verzoeker] meewegen. Voor wat betreft de ernst van het verwijtbaar handelen verwijst de kantonrechter naar 4.19. Voor wat betreft het aandeel van [verzoeker] heeft de kantonrechter al overwogen dat [verzoeker] zelf ook steken heeft laten vallen op het gebied van communicatie. Ook het feit dat [verzoeker] prioriteit lijkt te hebben gegeven aan haar opleiding (in plaats van aan haar werk voor GXO) weegt mee. Ter zitting heeft [verzoeker] geen goede verklaring kunnen geven voor het feit dat zij wel in staat was haar opleiding (op afstand) te volgen, maar regelmatig niet in staat was te werken. Het had voor de hand gelegen dat [verzoeker] haar opleiding (ook) op een laag pitje had gezet, in de perioden dat zij door stress en psychische klachten niet in staat was te werken. De kantonrechter concludeert dat de verhogende component van de ernst van het handelen van GXO voor de billijke vergoeding wegvalt tegen het eigen aandeel dat [verzoeker] in de verstoring van de arbeidsrelatie heeft.
4.24.
Rekening houdend met al deze omstandigheden, zal de kantonrechter een billijke vergoeding toekennen van € 20.000,-.
H)
De intrekkingsmogelijkheid
4.25.
GXO krijgt de gelegenheid om het verzoek in te trekken, binnen de hierna genoemde termijn, omdat aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden. [1]
I)
De overige verzoeken
4.26.
Het verzoek als genoemd onder A. wordt, voor zover het betrekking heeft op de vernietiging van het ontslag en gelet op het bovenstaande, afgewezen. Bij een verklaring voor recht dat GXO is tekortgeschoten in haar verplichtingen als goed werknemer, is geen belang gesteld. Het aan dat tekortschieten gekoppelde verzoek om schadevergoeding (verzoek G.) wordt eveneens afgewezen, omdat onvoldoende gesteld is dat daadwerkelijk immateriële schade is geleden. Ook de in verzoek G. genoemde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, omdat niet is gebleken dat meer werkzaamheden zijn verricht dan die vallen onder de reguliere proceskostenvergoeding.
4.27.
De verzoeken onder B. en C. worden – gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld – toegewezen, zij het dat het verzoek om de loonstop ‘als onrechtmatig te beoordelen’ (een deel van verzoek B.) niet een toewijsbaar verzoek is omdat geen (constitutieve) beslissing van de rechter wordt gevraagd. De consequentie van het beoordelen van de loonstop als onrechtmatig – opheffing daarvan en betaling van het loon – is wel toewijsbaar.
4.28.
Het verzoek als genoemd onder D. is ter zitting ingetrokken.
4.29.
De verzochte wettelijke verhoging (verzoek E.) wordt toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding voor matiging van de wettelijke verhoging, gelet op de ernst van hetgeen is geoordeeld over waarom de loonstop onterecht was.
4.30.
De wettelijke rente (verzoek F.) wordt toegewezen.
4.31.
De verzochte vergoeding van de kosten van de door [verzoeker] ingeschakelde tolk worden afgewezen; de partij die inschakeling van een tolk wenst dient daarvoor zelf de kosten te dragen.
4.32.
Verzoek I. is een rest-verzoek (voor het geval de andere verzoeken slechts in beperkte mate toewijsbaar zijn) en wordt – gelet op hetgeen hiervoor over die verzoeken is geoordeeld – afgewezen.
4.33.
Verzoek J. (veroordeling van GXO tot het aanbrengen van correcties op loonstroken, op basis van wat de kantonrechter hiervoor heeft geoordeeld) wordt toegewezen. De periodes die gecorrigeerd moeten worden, zal de kantonrechter niet specificeren, omdat die deels gebaseerd zijn op verzoeken die worden afgewezen.
4.34.
Het verzoek als genoemd onder K. is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende bepaald om toegewezen te worden. Onduidelijk is wat er in de eindafrekening precies is opgenomen wat gecorrigeerd moet worden, wat het saldo van het vakantiegeld is en wat het saldo is van de opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen. Duidelijk is dat GXO moet zorgdragen voor een deugdelijke eindafrekening, passend bij de beslissing zoals hierna te formuleren. Die verplichting heeft GXO, ook zonder een daartoe strekkende veroordeling. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
J)
De proceskosten
4.35.
De proceskosten komen voor rekening van GXO, omdat GXO overwegend ongelijk krijgt en sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van GXO. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 1.308,- (€ 87,- aan griffierecht, € 1.086,- aan salaris gemachtigde en € 135,- aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
ten aanzien van de verzochte voorlopige voorzieningen
5.1.
wijst alle verzoeken af;
ten aanzien van de overige verzoeken van [verzoeker]
5.2.
veroordeelt GXO de loonstop op te heffen en de loonopschorting en de loonstop te verwijderen uit het personeelsdossier van [verzoeker];
5.3.
veroordeelt GXO tot het voldoen van het verschuldigde salaris vanaf 4 september 2024 van € 3.368,64 bruto met toekenning van de gebruikelijke emolumenten onder meer travel expenses, pensioenbijdrage en surcharge value holiday day met 8% vakantiebijslag, tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW van 50%, evenals met de wettelijke rente ex art. 7:6119 BW vanaf het moment van opeisbaar worden tot aan de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt GXO tot het verstrekken van schriftelijke correcties op de loonstroken conform waartoe GXO in deze procedure toe veroordeeld wordt.
ten aanzien van het tegenverzoek
5.5.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen GXO het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met 21 februari 2025;
en voor het geval GXO het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
5.6.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen GXO en [verzoeker] met ingang van 1 mei 2025;
5.7.
veroordeelt GXO om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 9.460,-;
5.8.
veroordeelt GXO om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 20.00,-;
ten aanzien van de gehele procedure
5.9.
veroordeelt GXO tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 1.086,-;
5.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Woerdman en in het openbaar uitgesproken op
11 februari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:686a lid 6 BW.