6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Strafwaardigheid van het handelen van de verdachte
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 5 april 2024 midden op straat in het winkelcentrum [winkelcentrum] in Alkmaar, waar zich op dat moment meerdere personen bevonden, schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] door hem in zijn rug te steken met een mes. [benadeelde partij 1] heeft hierdoor letsel aan zijn schouder opgelopen. Het is een kwestie van [verbalisant 1] geweest dat het slachtoffer geen zwaarder letsel heeft opgelopen. Het gaat hierbij om een ernstig strafbaar feit. Het recht op lichamelijke integriteit is een belangrijk recht van ieder mens en hier heeft de verdachte een forse inbreuk op gemaakt. De rechtbank houdt rekening met de impact die deze gedragingen op het slachtoffer hebben gehad en de pijn die hij hiervan heeft ondervonden. Uit de op de zitting namens het slachtoffer voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat hij ook psychisch nog veel last heeft van wat de verdachte hem heeft aangedaan.
Daarnaast heeft de verdachte zich op 5 augustus 2024 schuldig gemaakt aan diefstal van een scooter. Diefstal is een feit dat naast financiële schade voor de benadeelde ook onrustgevoelens en overlast met zich meebrengt bij zowel de benadeelde als binnen de maatschappij in het algemeen.
Voorts heeft de verdachte zich op 6 augustus 2024 schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen van een (gewapende) overval. De verdachte is samen met een medeverdachte op een warme zomerse dag geheel in het zwart en onherkenbaar gekleed en in het bezit van pepperspray naar de [winkel] in Alkmaar gegaan. Op het moment dat een winkelmedewerker de winkel in komt, zijn zij de winkel direct uitgegaan en vluchtten zij weg op hun (gestolen) scooters, die startklaar stonden. Gewapende overvallen zijn zeer ernstige misdrijven die een forse inbreuk maken op de rechtsorde en veel gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaken. Voor de slachtoffers hiervan zijn dit bijzonder traumatische ervaringen. Vanwege de ernst van dergelijke feiten heeft de wetgever ook de voorbereidingshandelingen daartoe strafbaar gesteld. De verdachte heeft kennelijk in het geheel niet stilgestaan bij de impact van een gewapende overval op eventuele slachtoffers toen hij voorbereidingen trof voor een dergelijke overval. De rechtbank acht dat verontrustend en rekent dit de verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder door een rechter is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 30 augustus 2024, opgesteld door [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer in dat bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een ongespecificeerde psychotrauma- of stress gerelateerde stoornis. Dit was ook het geval ten tijde van de ten laste gelegde feiten. In de kern gaat het om een beschadigde jongen, die is opgegroeid binnen een onveilige context. Om zich staande te houden heeft hij zich mogelijk afgesloten voor zijn gevoelswereld, waardoor hij zeer beperkt in contact met zijn binnenwereld staat. Dit heeft mede gezorgd voor een verstoorde emotieregulatie. Vanuit de beperkingen die de autismespectrumstoornis met zich meebrengt, is de verdachte onvoldoende in staat om het perspectief van de ander in te nemen en de gevoelens en gedachten van anderen te begrijpen. Daarbij is sprake van gebrekkige probleemoplossingsvaardigheden, waardoor hij niet snel om hulp vraagt. De gebrekkige cognitieve flexibiliteit zorgt ervoor dat de verdachte moeite heeft om alternatieve oplossingen voor problemen te bedenken. Daarbij spelen ook zijn gebrekkige sociale vaardigheden een rol, hierdoor heeft hij moeite om de interacties met anderen te begrijpen. Dit maakt de kans op het op een inadequate manier oplossen van problemen groter. De verdachte overziet de gevaren niet en kan sociale interactie verkeerd inschatten, waardoor hij risicovolle situaties niet lijkt te vermijden. Daarbij wil hij ook niet over zich heen laten lopen, waardoor hij deze conflicten niet uit de weg gaat en de dreiging voor wil zijn.
Er is dus sprake van meerdere risicofactoren. Indien niet geïntervenieerd wordt op het beperken van deze risicofactoren, wordt het risico op toekomstig gewelddadig gedrag als hoog ingeschat. De kans op recidive is het hoogst in een situatie waarbij de verdachte geen zinvolle dagbesteding heeft, er sprake is van externe dreiging en/of een conflictsituatie en hij het gevoel heeft de controle kwijt te raken.
Het volgen van een behandeling is van belang om het recidiverisico te verminderen en de koers van de ontwikkeling in positieve zin te beïnvloeden. Het is aan te bevelen de behandeling uit te laten voeren door een instelling met forensische expertise.
Naast bovenstaande is het, in het belang van de meest gunstige ontwikkeling van de verdachte, belangrijk dat zijn zelfredzaamheid wordt vergroot. Dit zal de kans dat hij uitvalt op andere levensterreinen verkleinen. Gezien de begeleiding en sturing die de verdachte (vanuit zijn problematiek) op verschillende levensterreinen nodig heeft (om te
voorkomen dat hij vastloopt), wordt geadviseerd om toe te werken naar een beschermde
woonvorm.
Tenslotte is het van belang te noemen dat het beperkte probleeminzicht en de negatieve attitude jegens hulpverlening van invloed is op de responsiviteit van de verdachte. Het is belangrijk om de tijd te nemen om een vertrouwensband met hem op te bouwen. Daarbij is het belangrijk om de verdachte niet te overvragen. Dit vergroot de druk en verhoogt de kans op uitval. De verschillende behandelaspecten dienen daarom zo veel mogelijk binnen één therapievorm te worden geïntegreerd.
Om structurele verandering te bewerkstelligen, zowel op gedragsmatig gebied als ten aanzien van het opbouwen van structuur en vasthouden van een zinvolle dagbesteding, wordt het van belang geacht dat er over een langere periode toezicht en controle blijft op de verdachte. Geadviseerd wordt om bovengenoemde behandeling, als bijzondere voorwaarde, bij een voorwaardelijke detentie op te leggen. Het is van belang dat de behandeling op korte termijn wordt opgestart en een outreachend karakter heeft. De rechtbank sluit zich aan bij deze conclusies en maakt deze tot de hare.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de Raad gedateerd 3 december 2024. Dit rapport houdt onder meer in dat het recidiverisico op gemiddeld wordt geschat. Er worden risico’s gezien op de domeinen geestelijke gezondheid, houding, relaties en vaardigheden (in combinatie met zijn autisme spectrum stoornis). De Raad vindt het van belang dat de verdachte door middel van behandeling in een forensisch kader leert inzicht te krijgen in de risico’s van delict gedrag en hoe dit te voorkomen en dat hij zijn behandeling bij Boba positief afrondt. Het is belangrijk dat de verdachte een steunend netwerk creëert, waarbij hij afstand kan nemen van de vrienden met wie hij in probleemsituaties terecht komt. Ook zal een zinvolle dagbesteding hem helpen om herhaling van delict gedrag te voorkomen. De Raad acht het nodig dat de verdachte werkt aan deze doelen, waarbij sprake is van toezicht, structuur en controle, waardoor het behouden van jeugdreclassering gepast lijkt.
Gelet op de ernst van de feiten, meent de Raad dat een voorwaardelijke jeugddetentie passend is. De verdachte lijkt deze ‘stok achter de deur’ nodig te hebben om mee te werken aangezien hij eerder voorwaarden heeft overtreden gedurende de schorsing, maar ook vanwege zijn geringe intrinsieke motivatie voor hulpverlening. Een werkstraf is overwogen maar de Raad vindt het belangrijk dat de verdachte zich kan focussen op bovenstaande doelen en het daarnaast uitvoeren van een werkstraf zal deze focus belemmeren.
Geadviseerd wordt om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daaraan verbonden een viertal bijzondere voorwaarden, te weten meewerken aan school en dagbesteding, aan hulpverlening vanuit Boba en/of andere hulpverlening, een locatieverbod voor Alkmaar en elektronische monitoring van dat locatieverbod.
Ter terechtzitting van 16 januari 2025 is [vertegenwoordiger van de raad] , werkzaam bij de Raad, als getuige gehoord en heeft zij het advies gehandhaafd en aangevuld dat, gelet op het psychologisch onderzoek, externe sturing/motivatie nodig is bij de verdachte om gedragsverandering te kunnen bewerkstelligen, hetgeen de bijzondere voorwaarde van elektronisch toezicht noodzakelijk maakt. Dit kan voor de duur van drie maanden. Een werkstraf wordt nadrukkelijk niet geadviseerd. De Raad acht de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden noodzakelijk.
Eveneens is ter terechtzitting van 16 januari 2025 als getuige gehoord [jeugdreclasseerder] , jeugdreclasseerder. Zij heeft aangevuld dat de verdachte momenteel niet meer naar school of stage gaat, terwijl hij wel een goede start had gemaakt. De verdachte lijkt wel naar school te willen maar krijgt het op dit moment niet voor elkaar. Er wordt gezocht naar een manier om de verdachte toch schoolwerk te laten verrichten. Ook met de enkelband gaat het niet altijd goed, de verdachte komt regelmatig te laat en het is voorgekomen dat de enkelband uit stond. Hulpverlening vanuit de Boba is inmiddels gestart, maar de Jeugdreclassering heeft niet het idee dat ze de verdachte echt bereiken ondanks meerdere contactmomenten per week. Het plan is om samen met een gedragswetenschapper en de hulpverleners van Boba verder vorm te geven aan de te stellen doelen. Ook door de Jeugdreclassering wordt een locatieverbod voor [plaats] geadviseerd, maar niet voor de gehele duur van de proeftijd. De jeugdreclasseerder laat de termijn over aan de beoordeling van de rechtbank. Kijkend naar afgelopen periode vraagt de jeugdreclasseerder zich af of een werkstraf haalbaar zou zijn.
Tot slot heeft de rechtbank in het voordeel van de verdachte laten meewegen dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest en dat hij in de zaak met parketnummer 15/254196-24, nadat hij op 16 oktober 2024 was geschorst, zich langere tijd heeft moeten houden aan sterk inperkende voorwaarden, waaronder een enkelband.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten, en in het bijzonder het eerste feit, alleen een jeugddetentie op zijn plaats is. De rechtbank ziet in de hiervoor uiteengezette persoonlijke omstandigheden van de verdachte wel aanleiding om een deel daarvan in voorwaardelijke vorm aan de verdachte op te leggen. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank echter van oordeel dat niet kan worden volstaan met een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest.
De rechtbank komt wel tot een lagere jeugddetentie dan door de officier van justitie is geëist, mede omdat zij tot een minder vergaande bewezenverklaring komt. Alles afwegende legt de rechtbank aan de verdachte een jeugddetentie van 210 dagen op, waarvan 121 dagen voorwaardelijk, dit om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd van twee jaren opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit, en met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast acht de rechtbank de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden noodzakelijk, alsmede een contactverbod met het slachtoffer [benadeelde partij 1] . Dergelijke voorwaarden zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. De rechtbank bepaalt dat toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden door de Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond in Rotterdam wordt uitgevoerd.
Hoewel de door de officier van justitie geëiste werkstraf op zichzelf passend zou zijn om de verdachte de directe consequenties van zijn handelen te laten ervaren, heeft de rechtbank besloten zich te scharen achter het advies van de Raad en hier niet toe over te gaan. De Raad heeft in haar rapport en op de terechtzitting uitdrukkelijk geadviseerd om aan de verdachte geen werkstraf op te leggen en ook de Jeugdreclassering heeft vraagtekens gezet bij de haalbaarheid hiervan. De rechtbank deelt de visie van de Raad dat het uitvoeren van een werkstraf het strakke kader van een voorwaardelijk strafdeel zal doorkruisen en het risico meebrengt dat de verdachte wordt overvraagd. Dit acht de rechtbank niet wenselijk.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en een gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten poging tot zware mishandeling.
Gelet op de hiervoor geschetste persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het recidiverisico dat door de Raad als gemiddeld wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geen vrijheidsbeperkende maatregelen
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank geen vrijheidsbeperkende maatregelen in de zin van artikel 38v Sr opleggen. De rechtbank zal het locatie- en contactverbod als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel verbinden.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de straf die de rechtbank aan de verdachte oplegt, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.