ECLI:NL:RBNHO:2025:1356

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
15/122951-24 en 15/254196-24 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor zware mishandeling en diefstal met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan de subsidiaire tenlastelegging van zware mishandeling, omdat hij het slachtoffer met een mes in de schouder heeft gestoken, maar dat dit niet met de intentie was om te doden. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor diefstal van een scooter, waarbij geweld werd gebruikt tegen een andere benadeelde partij. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie opgelegd van 210 dagen, waarvan 121 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een locatieverbod en elektronische monitoring. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding werd geëist voor de geleden schade door de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/122951-24 en 15/254196-24 (P)
Uitspraakdatum: 30 januari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 16 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres ] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.J.C. Engels, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht. Op de zitting is verder het woord gevoerd door [vertegenwoordiger van de raad] van de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de Raad) en [jeugdreclasseerder] van de Jeugdreclassering (verder te noemen: de Jeugdreclassering) en de moeder van de verdachte.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en van wat namens hen door [medewerker] van Slachtofferhulp naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 15/122951-24
Primair
hij, op of omstreeks 5 april 2024 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde partij 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de schouder, althans in de rug, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 5 april 2024 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde partij 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de schouder/rug heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van parketnummer 15/254196-24:
Feit 1:
hij op of omstreeks 5 augustus 2024 te Alkmaar een scooter (merk [merk] , kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een of meerdere malen op/tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor die [benadeelde partij 2] van de scooter is gevallen;
Feit 2:
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te Alkmaar ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 312 lid 2 ahf sub 2 Wetboek van Strafrecht oplevert), opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
- zwarte jassen en/of lange broeken en/of
- een helm en/of
- een vleesmes en/of
- pepperspray en/of
- een scooter met een gestolen kentekenplaat
kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder parketnummers 15/122951-24 en 15/254196-24 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat hij de onder parketnummer 15/122951-24 primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen acht.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 15/122951-24
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat slechts de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan worden bewezen, nu sprake is van een oppervlakkige horizontale steekwond bij het schouderblad van het slachtoffer en het schouderblad vitale organen beschermd.
Ten aanzien van parketnummer 15/254196-24
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen aangevoerd dat de strafbaarheid van de verdachte niet kan worden afgeleid uit andere feiten en omstandigheden dan hoe hij was gekleed.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
VrijsprakenTen aanzien van parketnummer 15/122951-24, primair (poging tot doodslag)
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer heeft geslagen, terwijl hij een mes in zijn handen had. Hij heeft het slachtoffer niet bewust gestoken, aldus de verdachte.
De rechtbank acht, gelet op de inhoud van het dossier, bewezen dat de verdachte het slachtoffer met een mes in zijn schouderblad heeft gestoken. De rechtbank baseert zich hierbij met name op de aangifte van het slachtoffer [benadeelde partij 1] en de letselverklaring van de GGD van 13 mei 2024, waaruit blijkt dat [benadeelde partij 1] bij de vechtpartij met de verdachte een steekwond onder zijn linkerschouderblad heeft opgelopen. De rechtbank zal de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij het mes had opgeraapt van de grond, dit nog in zijn hand had toen hij het slachtoffer sloeg en aldus het slachtoffer niet bewust heeft gestoken, als ongeloofwaardig terzijde schuiven. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen.
De verklaring van de verdachte vindt noch in het dossier noch anderszins enige ondersteuning. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , alsmede een anonieme getuige, verklaren allen dat zij hebben gezien dat de verdachte een mes trok en daarmee stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de rug van het slachtoffer toen hij op de grond lag.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de intentie had om het slachtoffer te doden. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld dat dat gevolg zal intreden. Voor het antwoord op deze vraag is van belang of door de rechtbank kan worden vastgesteld dat de verdachte zich doelbewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden, en dat hij die kans ten tijde van het steken bewust heeft aanvaard dan wel op de koop heeft toegenomen.
Vast staat dat de verdachte het slachtoffer met een mes in zijn rug (schouderblad) heeft gestoken. Zoals door de officier van justitie uiteengezet is, kan onder bepaalde omstandigheden het steken met een mes in de rug, zijnde een plek waar zich vitale lichaamsdelen bevinden, de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Daarvoor is onder andere van belang met welke kracht is gestoken, met wat voor mes en waar het slachtoffer in zijn rug is geraakt. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen met wat voor soort mes is gestoken noch met welke kracht dit is gebeurd. Het mes is niet aangetroffen en de verklaringen over de grootte en de aard van het mes lopen uiteen. Verder blijkt uit de letselverklaring van het slachtoffer dat er sprake is van een oppervlakkige steekwond onder het schouderblad. Weliswaar is ook sprake van een kleine klaplong maar noch uit de letselverklaring als zodanig noch uit de overige inhoud van het dossier kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden vastgesteld dat deze klaplong is veroorzaakt door het steken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat in dit specifieke geval sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood. Dit betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich al dan niet in voorwaardelijke zin heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde poging tot doodslag. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair aan hem ten laste gelegde.
Ten aanzien van parketnummer 15/254196-24, feit 1 (diefstal met geweld)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting vast dat de verdachte de aangever [benadeelde partij 2] meerdere klappen tegen zijn hoofd heeft gegeven en dat de scooter waar [benadeelde partij 2] op zat door de verdachte is weggenomen. De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat het oogmerk van het door de verdachte gepleegde geweld tegen [benadeelde partij 2] gericht was op de latere diefstal van de scooter. Het geweld dat is gebruikt, vond plaats omdat de verdachte – naar zijn zeggen – boos was op [benadeelde partij 2] met wie hij al een tijdje ruzie had. Nadat de verdachte [benadeelde partij 2] had geslagen, heeft hij ook zijn scooter meegenomen. De verdachte heeft aangegeven eigenlijk niet goed te weten waarom hij die scooter heeft meegenomen. Het ging hem niet om die scooter die hij uiteindelijk ook heeft achtergelaten in een sloot.
Uit de verklaring van de verdachte is af te leiden dat het gaat om twee afzonderlijke gedragingen van de verdachte. De verdachte heeft de scooter gepakt en is weggereden, nadat het geweld al had plaatsgevonden. Noch uit het dossier noch op enige andere wijze kan worden vastgesteld dat de geweldshandelingen van de verdachte gericht zijn geweest op het bewerkstelligen of gemakkelijk maken van de diefstal. Nu de in de tenlastelegging vermelde samenhang tussen de diefstal en de geweldshandelingen naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden bewezen dient de verdachte te worden vrijgesproken van diefstal met geweld.
De rechtbank is van oordeel dat zonder grondslagverlating de tenlastelegging zo kan worden gelezen dat hierin aan de verdachte (ook) de ‘kale’ diefstal van de scooter wordt verweten. De rechtbank is van oordeel dat de diefstal van de scooter wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3.2.
De bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder parketnummer 15/122951-24 subsidiair en parketnummer 15/254196-24 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Bewijsmotivering
Ten aanzien van parketnummer 15/254196-24, feit 2 (voorbereidingshandelingen)
Voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen is in dit geval vereist dat kan worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk voorwerpen kennelijk bestemd tot het begaan van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld voorhanden heeft gehad. Er zal moeten worden bewezen dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over de voorwerpen die hij bij zich had. Verder dient te worden beoordeeld of deze voorwerpen bestemd waren voor het begaan van een dergelijk misdrijf. Volgens de geldende jurisprudentie is voor dat laatste punt van belang dat de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar de uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen, dienstig konden zijn voor het misdadige doel (HR 20 februari 2007,
ECLI:NL:HR:2007:AZ0213). Niet van belang is of het merendeel van de aangetroffen voorwerpen normale gebruiksvoorwerpen zijn. Immers dienen de voorwerpen in hun gezamenlijkheid en naar hun uiterlijke verschijningsvormen te worden beoordeeld, waarbij ook niet geabstraheerd mag worden van het doel dat de verdachte met deze voorwerpen voor ogen had. Bij oordelen aangaande het bewijs van dat doel, spelen in beginsel alle feiten en omstandigheden van het geval een rol.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hierna te noemen feiten en omstandigheden kan worden bewezen dat sprake is van voorbereiding van een (gewapende) overval.
De rechtbank stelt daartoe het volgende vast.
Op de beelden van Stadstoezicht is te zien dat er op 6 augustus 2024 twee scooters de [straat] te Alkmaar in komen rijden vanuit de Kanaalkade. Eén van de bestuurders is de verdachte, zoals hij zelf ook heeft aangegeven, de andere bestuurder de onbekend gebleven medeverdachte. De scooters worden het trottoir op gereden waar de verdachten handelingen verrichten ter hoogte van het slot van de scooters. De verlichting van de scooters blijft branden, terwijl de verdachten de Dijk oplopen. De verdachten passeren eerst de [winkel] winkel waar zij even kort stil staan. Deze winkel is op dat moment nog niet geopend. Vervolgens lopen de verdachten de [winkel] , gevestigd aan de [adres ] , binnen. Daar ziet [verkoopadviseur] , verkoopadviseur, de twee verdachten binnenkomen. Beiden zijn gekleed in een lange zwarte broek en zwarte jas, dragen zwarte handschoenen en een nekwarmer en hebben hun scooterhelm op. Eén van de verdachten blijft in de deuropening staan, terwijl de ander, zijnde de verdachte, in de vitrine kijkt. Na ongeveer zes seconden, als [verkoopadviseur] in de winkel verschijnt vanuit het kantoor, lopen beide verdachten de winkel direct weer uit en rijden op hun startklaar staande scooters weg. De verdachten kunnen zo wegrijden zonder handelingen bij het contactslot te hoeven verrichten en ook is de verlichting van de scooters constant blijven branden.
Zowel de medewerker van de [winkel] als de medewerker van de [winkel] maken melding van een verdachte situatie, ook omdat de kleding van de verdachten niet paste bij het weerbeeld. Op voornoemde datum was het namelijk zonnig, droog en zo’n 29 graden. Omstreeks 10.41 uur komt bij de politie een melding binnen van getuige [getuige 3] dat hij twee jongens heeft zien rijden die geheel in het donker waren gekleed met zwarte handschoenen aan. Verbalisant [verbalisant 1] zet vervolgens de achtervolging in van een scooter met daarop twee personen, die voldoen aan het doorgegeven signalement. Er wordt een stopteken gegeven, maar de bestuurder van de scooter, de verdachte, rijdt door. De bijrijder springt vervolgens van de scooter en de verdachte rijdt door, de [weg] op, waarna hij valt doordat de voorband van zijn scooter wegglijdt. De verdachte staat op, verliest zijn helm en rent snel weg in de richting van de [weg] alwaar hij over een hek springt een klein weiland in dat is omringd met hoog riet. Als de politie ter plaatse komt, zien de verbalisanten een scooter liggen met kentekenplaat [kenteken] . Na onderzoek blijkt dat de scooter als gestolen staat geregistreerd en dat de kentekenplaat van de scooter van diefstal afkomstig is. Vervolgens gaat verbalisant [verbalisant 2] met een speurhond naar het weiland waar de bestuurder van de scooter voor het laatst is gezien. Er staan drie hokjes in het weiland en in één van deze hokjes wordt omstreeks 13.04 uur de verdachte aangetroffen, geheel in het zwart gekleed. De verdachte heeft een busje pepperspray bij zich.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden in onderling verband en in onderlinge samenhang bezien met de aangetroffen voorwerpen, het vooropgezette plan van de verdachte kan worden afgeleid dat hij deze voorwerpen voorhanden heeft gehad met het voornemen om daarmee een (gewapende) overval te plegen.
Hij reed immers op een scooter die als gestolen geregistreerd stond en waarop een gestolen kentekenplaat was bevestigd, zodat de scooter niet traceerbaar was. De scooter werd door de verdachte op een dusdanige manier bij de winkelstraat neergezet dat hij er bij terugkomst direct op weg kon rijden. Zowel de verdachte als zijn medeverdachte waren zo gekleed dat zij onherkenbaar waren. Zij droegen op een zonnige, droge en warme zomerse dag meerdere lagen zwarte kleding en handschoenen. De verdachte heeft verklaard dat hij twee broeken aan had. Hun gezichten waren bedekt met nekwarmers en zwarte helmen. Zoals de verdachte op de zitting zelf ook heeft aangegeven waren alleen zijn ogen zichtbaar. De verdachten zijn slechts enkele seconden binnen in de [winkel] geweest en hebben na binnenkomst van de winkelmedewerker de winkel direct verlaten en zijn op hun startklare scooters weggereden. Nadat de verdachten waren gesignaleerd door de politie en de politie hen wilde stoppen, negeerden zij een stopteken. De medeverdachte sprong vervolgens van de scooter en rende weg, terwijl de verdachte doorreed, viel en wegrende naar een weiland om zich te verstoppen. Daar heeft de verdachte zich urenlang verborgen totdat hij door de politie is aangehouden in een hokje in het weiland. Bij zijn aanhouding was de verdachte in het bezit van een busje pepperspray.
Uit alle voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en in onderlinge samenhang bezien, moet worden geconcludeerd dat de verdachte voor ogen had om een winkel te overvallen, en dat de zwarte jas, lange broeken, een helm, een busje pepperspray en een scooter met een gestolen kentekenplaat naar de uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor dit misdadige doel. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij altijd zoveel kleding draagt en vluchtte voor de politie omdat hij geen rijbewijs heeft, als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven.
Partiële vrijspraak
Nu het in de tenlastelegging genoemde vleesmes op de vluchtroute van de onbekend gebleven medeverdachte is aangetroffen en geen medeplegen ten laste is gelegd, zal de rechtbank de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 15/122951-24 subsidiair en parketnummer 15/254196-24 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van parketnummer 15/122951-24
Subsidiair
hij op 5 april 2024 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde partij 1] met een mes in de schouder, althans in de rug heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van parketnummer 15/254196-24:
Feit 1:
hij op 5 augustus 2024 te Alkmaar een scooter merk [merk] , kenteken [kenteken] , die aan [benadeelde partij 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Feit 2:
hij op 6 augustus 2024 te Alkmaar ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 312 lid 2 ahf sub 2 Wetboek van Strafrecht oplevert), opzettelijk voorwerpen, te weten
- zwarte jas en lange broek en
- een helm en
- pepperspray en
- een scooter met een gestolen kentekenplaat
kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 15/122951-24
Subsidiair
poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van parketnummer 15/254196-24Feit 1diefstal.
Feit 2voorbereiding van diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld/bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf/andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot 270 dagen jeugddetentie, waarvan 181 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De officier heeft verzocht aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de Raad in zijn rapport van 3 december 2024. Daarnaast heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen.
Verder heeft hij gevorderd dat aan de verdachte vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v Sr worden opgelegd, inhoudende dat de verdachte zich gedurende een periode van twee jaren niet bevindt in [plaats] , alsmede dat de verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de slachtoffers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] opneemt, zoekt of heeft, op straffe van veertien dagen vervangende hechtenis bij elke overtreding hiervan, tot een maximum duur van zes maanden. Met ook hierbij de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregelen.
Tot slot heeft de officier van justitie gevraagd de verdachte te veroordelen tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen jeugddetentie bij het niet of niet goed uitvoeren hiervan.
Het inbeslaggenomen busje pepperspray moet worden onttrokken aan het verkeer.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – samengevat – verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De enkelband belemmert de verdachte in zijn sociale interactie en werkt aldus averechts en contraproductief. De raadsvrouw maakt dan ook bezwaar tegen de voortduring van elektronische monitoring, alsmede tegen een locatieverbod voor [plaats] . De vader van de verdachte en een groot deel van zijn familie is daar woonachtig. De raadsvrouw heeft geen bezwaar gemaakt tegen het gevorderde contactverbod met de slachtoffers in de vorm van bijzondere voorwaarden maar wel in het kader van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr.
De raadsvrouw heeft verzocht geen werkstraf aan de verdachte op te leggen, gelet op het advies van de Raad van 3 december 2024 en de nadere toelichting daarop ter terechtzitting. Zij verzoekt de rechtbank te volstaan met een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Strafwaardigheid van het handelen van de verdachte
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 5 april 2024 midden op straat in het winkelcentrum [winkelcentrum] in Alkmaar, waar zich op dat moment meerdere personen bevonden, schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] door hem in zijn rug te steken met een mes. [benadeelde partij 1] heeft hierdoor letsel aan zijn schouder opgelopen. Het is een kwestie van [verbalisant 1] geweest dat het slachtoffer geen zwaarder letsel heeft opgelopen. Het gaat hierbij om een ernstig strafbaar feit. Het recht op lichamelijke integriteit is een belangrijk recht van ieder mens en hier heeft de verdachte een forse inbreuk op gemaakt. De rechtbank houdt rekening met de impact die deze gedragingen op het slachtoffer hebben gehad en de pijn die hij hiervan heeft ondervonden. Uit de op de zitting namens het slachtoffer voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat hij ook psychisch nog veel last heeft van wat de verdachte hem heeft aangedaan.
Daarnaast heeft de verdachte zich op 5 augustus 2024 schuldig gemaakt aan diefstal van een scooter. Diefstal is een feit dat naast financiële schade voor de benadeelde ook onrustgevoelens en overlast met zich meebrengt bij zowel de benadeelde als binnen de maatschappij in het algemeen.
Voorts heeft de verdachte zich op 6 augustus 2024 schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen van een (gewapende) overval. De verdachte is samen met een medeverdachte op een warme zomerse dag geheel in het zwart en onherkenbaar gekleed en in het bezit van pepperspray naar de [winkel] in Alkmaar gegaan. Op het moment dat een winkelmedewerker de winkel in komt, zijn zij de winkel direct uitgegaan en vluchtten zij weg op hun (gestolen) scooters, die startklaar stonden. Gewapende overvallen zijn zeer ernstige misdrijven die een forse inbreuk maken op de rechtsorde en veel gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaken. Voor de slachtoffers hiervan zijn dit bijzonder traumatische ervaringen. Vanwege de ernst van dergelijke feiten heeft de wetgever ook de voorbereidingshandelingen daartoe strafbaar gesteld. De verdachte heeft kennelijk in het geheel niet stilgestaan bij de impact van een gewapende overval op eventuele slachtoffers toen hij voorbereidingen trof voor een dergelijke overval. De rechtbank acht dat verontrustend en rekent dit de verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder door een rechter is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 30 augustus 2024, opgesteld door [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer in dat bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een ongespecificeerde psychotrauma- of stress gerelateerde stoornis. Dit was ook het geval ten tijde van de ten laste gelegde feiten. In de kern gaat het om een beschadigde jongen, die is opgegroeid binnen een onveilige context. Om zich staande te houden heeft hij zich mogelijk afgesloten voor zijn gevoelswereld, waardoor hij zeer beperkt in contact met zijn binnenwereld staat. Dit heeft mede gezorgd voor een verstoorde emotieregulatie. Vanuit de beperkingen die de autismespectrumstoornis met zich meebrengt, is de verdachte onvoldoende in staat om het perspectief van de ander in te nemen en de gevoelens en gedachten van anderen te begrijpen. Daarbij is sprake van gebrekkige probleemoplossingsvaardigheden, waardoor hij niet snel om hulp vraagt. De gebrekkige cognitieve flexibiliteit zorgt ervoor dat de verdachte moeite heeft om alternatieve oplossingen voor problemen te bedenken. Daarbij spelen ook zijn gebrekkige sociale vaardigheden een rol, hierdoor heeft hij moeite om de interacties met anderen te begrijpen. Dit maakt de kans op het op een inadequate manier oplossen van problemen groter. De verdachte overziet de gevaren niet en kan sociale interactie verkeerd inschatten, waardoor hij risicovolle situaties niet lijkt te vermijden. Daarbij wil hij ook niet over zich heen laten lopen, waardoor hij deze conflicten niet uit de weg gaat en de dreiging voor wil zijn.
Er is dus sprake van meerdere risicofactoren. Indien niet geïntervenieerd wordt op het beperken van deze risicofactoren, wordt het risico op toekomstig gewelddadig gedrag als hoog ingeschat. De kans op recidive is het hoogst in een situatie waarbij de verdachte geen zinvolle dagbesteding heeft, er sprake is van externe dreiging en/of een conflictsituatie en hij het gevoel heeft de controle kwijt te raken.
Het volgen van een behandeling is van belang om het recidiverisico te verminderen en de koers van de ontwikkeling in positieve zin te beïnvloeden. Het is aan te bevelen de behandeling uit te laten voeren door een instelling met forensische expertise.
Naast bovenstaande is het, in het belang van de meest gunstige ontwikkeling van de verdachte, belangrijk dat zijn zelfredzaamheid wordt vergroot. Dit zal de kans dat hij uitvalt op andere levensterreinen verkleinen. Gezien de begeleiding en sturing die de verdachte (vanuit zijn problematiek) op verschillende levensterreinen nodig heeft (om te
voorkomen dat hij vastloopt), wordt geadviseerd om toe te werken naar een beschermde
woonvorm.
Tenslotte is het van belang te noemen dat het beperkte probleeminzicht en de negatieve attitude jegens hulpverlening van invloed is op de responsiviteit van de verdachte. Het is belangrijk om de tijd te nemen om een vertrouwensband met hem op te bouwen. Daarbij is het belangrijk om de verdachte niet te overvragen. Dit vergroot de druk en verhoogt de kans op uitval. De verschillende behandelaspecten dienen daarom zo veel mogelijk binnen één therapievorm te worden geïntegreerd.
Om structurele verandering te bewerkstelligen, zowel op gedragsmatig gebied als ten aanzien van het opbouwen van structuur en vasthouden van een zinvolle dagbesteding, wordt het van belang geacht dat er over een langere periode toezicht en controle blijft op de verdachte. Geadviseerd wordt om bovengenoemde behandeling, als bijzondere voorwaarde, bij een voorwaardelijke detentie op te leggen. Het is van belang dat de behandeling op korte termijn wordt opgestart en een outreachend karakter heeft. De rechtbank sluit zich aan bij deze conclusies en maakt deze tot de hare.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de Raad gedateerd 3 december 2024. Dit rapport houdt onder meer in dat het recidiverisico op gemiddeld wordt geschat. Er worden risico’s gezien op de domeinen geestelijke gezondheid, houding, relaties en vaardigheden (in combinatie met zijn autisme spectrum stoornis). De Raad vindt het van belang dat de verdachte door middel van behandeling in een forensisch kader leert inzicht te krijgen in de risico’s van delict gedrag en hoe dit te voorkomen en dat hij zijn behandeling bij Boba positief afrondt. Het is belangrijk dat de verdachte een steunend netwerk creëert, waarbij hij afstand kan nemen van de vrienden met wie hij in probleemsituaties terecht komt. Ook zal een zinvolle dagbesteding hem helpen om herhaling van delict gedrag te voorkomen. De Raad acht het nodig dat de verdachte werkt aan deze doelen, waarbij sprake is van toezicht, structuur en controle, waardoor het behouden van jeugdreclassering gepast lijkt.
Gelet op de ernst van de feiten, meent de Raad dat een voorwaardelijke jeugddetentie passend is. De verdachte lijkt deze ‘stok achter de deur’ nodig te hebben om mee te werken aangezien hij eerder voorwaarden heeft overtreden gedurende de schorsing, maar ook vanwege zijn geringe intrinsieke motivatie voor hulpverlening. Een werkstraf is overwogen maar de Raad vindt het belangrijk dat de verdachte zich kan focussen op bovenstaande doelen en het daarnaast uitvoeren van een werkstraf zal deze focus belemmeren.
Geadviseerd wordt om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daaraan verbonden een viertal bijzondere voorwaarden, te weten meewerken aan school en dagbesteding, aan hulpverlening vanuit Boba en/of andere hulpverlening, een locatieverbod voor Alkmaar en elektronische monitoring van dat locatieverbod.
Ter terechtzitting van 16 januari 2025 is [vertegenwoordiger van de raad] , werkzaam bij de Raad, als getuige gehoord en heeft zij het advies gehandhaafd en aangevuld dat, gelet op het psychologisch onderzoek, externe sturing/motivatie nodig is bij de verdachte om gedragsverandering te kunnen bewerkstelligen, hetgeen de bijzondere voorwaarde van elektronisch toezicht noodzakelijk maakt. Dit kan voor de duur van drie maanden. Een werkstraf wordt nadrukkelijk niet geadviseerd. De Raad acht de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden noodzakelijk.
Eveneens is ter terechtzitting van 16 januari 2025 als getuige gehoord [jeugdreclasseerder] , jeugdreclasseerder. Zij heeft aangevuld dat de verdachte momenteel niet meer naar school of stage gaat, terwijl hij wel een goede start had gemaakt. De verdachte lijkt wel naar school te willen maar krijgt het op dit moment niet voor elkaar. Er wordt gezocht naar een manier om de verdachte toch schoolwerk te laten verrichten. Ook met de enkelband gaat het niet altijd goed, de verdachte komt regelmatig te laat en het is voorgekomen dat de enkelband uit stond. Hulpverlening vanuit de Boba is inmiddels gestart, maar de Jeugdreclassering heeft niet het idee dat ze de verdachte echt bereiken ondanks meerdere contactmomenten per week. Het plan is om samen met een gedragswetenschapper en de hulpverleners van Boba verder vorm te geven aan de te stellen doelen. Ook door de Jeugdreclassering wordt een locatieverbod voor [plaats] geadviseerd, maar niet voor de gehele duur van de proeftijd. De jeugdreclasseerder laat de termijn over aan de beoordeling van de rechtbank. Kijkend naar afgelopen periode vraagt de jeugdreclasseerder zich af of een werkstraf haalbaar zou zijn.
Tot slot heeft de rechtbank in het voordeel van de verdachte laten meewegen dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest en dat hij in de zaak met parketnummer 15/254196-24, nadat hij op 16 oktober 2024 was geschorst, zich langere tijd heeft moeten houden aan sterk inperkende voorwaarden, waaronder een enkelband.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten, en in het bijzonder het eerste feit, alleen een jeugddetentie op zijn plaats is. De rechtbank ziet in de hiervoor uiteengezette persoonlijke omstandigheden van de verdachte wel aanleiding om een deel daarvan in voorwaardelijke vorm aan de verdachte op te leggen. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank echter van oordeel dat niet kan worden volstaan met een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest.
De rechtbank komt wel tot een lagere jeugddetentie dan door de officier van justitie is geëist, mede omdat zij tot een minder vergaande bewezenverklaring komt. Alles afwegende legt de rechtbank aan de verdachte een jeugddetentie van 210 dagen op, waarvan 121 dagen voorwaardelijk, dit om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd van twee jaren opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit, en met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast acht de rechtbank de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden noodzakelijk, alsmede een contactverbod met het slachtoffer [benadeelde partij 1] . Dergelijke voorwaarden zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. De rechtbank bepaalt dat toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden door de Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond in Rotterdam wordt uitgevoerd.
Hoewel de door de officier van justitie geëiste werkstraf op zichzelf passend zou zijn om de verdachte de directe consequenties van zijn handelen te laten ervaren, heeft de rechtbank besloten zich te scharen achter het advies van de Raad en hier niet toe over te gaan. De Raad heeft in haar rapport en op de terechtzitting uitdrukkelijk geadviseerd om aan de verdachte geen werkstraf op te leggen en ook de Jeugdreclassering heeft vraagtekens gezet bij de haalbaarheid hiervan. De rechtbank deelt de visie van de Raad dat het uitvoeren van een werkstraf het strakke kader van een voorwaardelijk strafdeel zal doorkruisen en het risico meebrengt dat de verdachte wordt overvraagd. Dit acht de rechtbank niet wenselijk.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en een gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten poging tot zware mishandeling.
Gelet op de hiervoor geschetste persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het recidiverisico dat door de Raad als gemiddeld wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geen vrijheidsbeperkende maatregelen
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank geen vrijheidsbeperkende maatregelen in de zin van artikel 38v Sr opleggen. De rechtbank zal het locatie- en contactverbod als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel verbinden.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de straf die de rechtbank aan de verdachte oplegt, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.Vermogensmaatregel

Onttrekking aan het verkeer (36c Sr)
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 BUS Pepperspray ( [nummer] ),
dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu met betrekking tot dit voorwerp het bewezen geachte onder parketnummer 15/254196-24 onder feit 2 is begaan en zij van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De wettelijk vertegenwoordiger (ouder) [de wettelijk vertegenwoordiger (ouder)] heeft namens de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een vordering tot schadevergoeding van € 3.705,40 ingediend tegen de verdachte, bestaande uit materiële en immateriële schade, die hij als gevolg van het onder parketnummer 15/122951-24 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit:
  • post 1: ziekenhuisdaggeldvergoeding € 35,00
  • post 2: Armani jas € 139,95
  • post 3: FOUR trainingspak € 238,00
  • post 4: vervangen sloten € 122,85
  • post 5: factuur psychotherapeut € 100,00
  • post 6: reiskosten € 69,60
- immateriële schade € 3.000,00
8.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor een totaalbedrag van € 3.705,40, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de schadeposten ziekenhuisdaggeldvergoeding, factuur psychotherapeut en reiskosten geen opmerkingen gemaakt. Wat betreft de schadeposten Armani jas en FOUR trainingspak heeft de raadsvrouw gesteld dat deze volgens de benadeelde partij nog geen jaar oud zijn, maar niet zijn onderbouwd, nu geen aankoopbewijzen zijn overgelegd. De kosten van de broek van het trainingspak kan de raadsvrouw niet plaatsen en zij heeft subsidiair verzocht het bedrag daarom te matigen. De post vervangen sloten moet worden afgewezen, omdat deze geen rechtstreeks verband heeft met het bewezenverklaarde feit. Verder heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering wat betreft de immateriële schade kan worden toegewezen.
8.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder parketnummer 15/254196-24 bewezen verklaarde feit [kort gezegd: poging tot zware mishandeling], door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade ten aanzien van de posten ziekenhuisdaggeldvergoeding, factuur psychotherapeut en reiskosten voldoende is onderbouwd en in zodanig verband staat met het door de verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Deze schadeposten, die door de raadsvrouw ook niet zijn weersproken, zullen dan ook worden toegewezen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de schadeposten Armani jas en FOUR trainingspak in zodanig verband staan met het door de verdachte gepleegde strafbare feit dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal met betrekking tot het bepalen van de hoogte van de bedragen gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid, nu stukken ter onderbouwing van het gestelde schadebedrag ontbreken. De rechtbank bepaalt aldus de materiële schade ten aanzien van voornoemde posten op € 80,00 en € 150,00 voor respectievelijk de Armani jas en het FOUR trainingspak.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de gevorderde materiële schade wat betreft de post vervangen sloten ook voor vergoeding in aanmerking komt. Uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding blijkt dat de benadeelde partij na het steekincident zijn sleutels kwijt was, waarna uit veiligheidsoverwegingen en op advies van de politie, is besloten om de sloten van de woning van de benadeelde bij zijn ouders, te vervangen. Hierbij is meegewogen dat het adres van de benadeelde op Snapchat is gedeeld. Deze post staat naar het oordeel van de rechtbank dan ook in voldoende rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit, zodat deze zal worden toegewezen.
Vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,00 komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering, de bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegekend en het verhandelde ter terechtzitting van 16 januari 2025. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een totaalbedrag van € 2.057,45, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 744,99 ingediend tegen de verdachte, bestaande uit materiële en immateriële schade, die hij als gevolg van het onder parketnummer 15/254196-24 ten laste gelegde feit 1 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit € 144,99 voor de materiële schade en € 600,00 voor de immateriële schade.
8.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor een totaalbedrag van € 744,99, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade moet worden afgewezen, nu deze niet is onderbouwd. Wat betreft de immateriële schade heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering ziet op vergoeding van schade als gevolg van de onder parketnummer 15/254196-24 onder feit 1 ten laste gelegde geweldshandelingen.
De rechtbank stelt voorop dat zij alleen een schadevergoeding kan toekennen als is bewezen dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan dat met de schade verband houdt. Nu de verdachte door de rechtbank wordt vrijgesproken van het geweld en slechts de diefstal van de scooter toebehorende aan M. Radjabzadeh bewezen wordt geacht is hiervan geen sprake. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien aan de benadeelde partij niet rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36b, 36c, 36f, 45, 46, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9. Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder parketnummer 15/122951-24 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 15/122951-24 subsidiair en parketnummer 15/254196-24 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder parketnummers 15/122951-24 subsidiair en 15/254196-24 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.3.4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
210 (tweehonderdtien) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
121 (honderdéénentwintig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
  • meewerkt aan het (jeugd)reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en zich meldt bij de (jeugd)reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de (jeugd)reclasseringsinstelling dit in overleg met de officier van justitie, noodzakelijk acht;
  • onderwijs volgt c.q. een zinvolle en leeftijdsadequate dagbesteding heeft;
  • meewerkt aan hulpverlening vanuit Boba en/of soortgelijke hulpverlening ter bepaling van de Jeugdreclassering;
  • zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in [plaats] tenzij met toestemming van de Jeugdreclassering;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum] , voor de maximale duur van één (1) jaar, of zoveel korter als de Jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de politie toezicht houdt op de naleving van dit contactverbod.
  • zich ter controle op voornoemd locatie en contactverbod zal meewerken aan elektronische controle, zolang de Jeugdreclassering dit in overleg met de officier van justitie noodzakelijk acht, met een maximale duur van 3 maanden;
Geeft opdracht aan de Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslissingen over beslag
Onttrekt aan het verkeer: 1 BUS Pepperspray ( [nummer] )
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
2.057,45 euro (zegge tweeduizend zevenenvijftig euro en vijfenveertig cent), bestaande uit materiële en immateriële schade, en veroordeelt de veroordeelde tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening aan, [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de veroordeelde verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken
kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de veroordeelde als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
2.057,45 euro (zegge tweeduizend zevenenvijftig euro en vijfenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 (nul) dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot
betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Beslissingen over voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Lintjer, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. N. Cuvelier en mr. E.K.A. van den Bos, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.A. Spoelstra,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2025
mr. E.K.A. van den Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.