ECLI:NL:RBNHO:2025:13556

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
15/062283-25 en 15/139685-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing met geweld en verboden wapenbezit door verdachte in Den Helder

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan afpersing en verboden wapenbezit. De verdachte heeft op 24 februari 2025 in Den Helder, onder bedreiging van geweld en met een vuurwapen, het slachtoffer gedwongen om een geldbedrag van ongeveer € 1900,- af te geven, dat het slachtoffer eerder had gewonnen in een casino. De verdachte werd ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in een publieke ruimte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten heeft gedragen, en dat er sprake was van een ernstige schending van de rechtsorde. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en eerdere veroordelingen. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 2150,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze reeds ten uitvoer was gelegd. De rechtbank heeft het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/062283-25 en 15/139685-22 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 30 september 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 september 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
nu gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. van Aert, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.J. Teeuwen, advocaat te Amsterdam, en mr. J.J. Jorna, advocaat van de benadeelde partij, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 februari 2025 te Den Helder tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van contant geld (ongeveer 1900 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [benadeelde] en/of een derde toebehoorde(n), door
- met zijn mededader, (beiden) voorzien van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp), naar die [benadeelde] toe te gaan en
- ( een) vuurwapen(s), althans een op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en) te tonen en in/tegen de nek van die [benadeelde] te drukken en daarmee meerdere malen tegen het (voor)hoofd van die [benadeelde] te slaan en
- tegen die [benadeelde] te zeggen: “geef me je kanker geld” en/of ‘geef me nog meer”, althans woorden van gelijkende dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2025 te Akersloot
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Blow, type TR92, kaliber 7,65mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 3 patronen, kaliber 7,65 x l7mm,
voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier
van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de overtuiging om tot een bewezenverklaring te komen, ontbreekt. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis.
Ten aanzien van feit 2 (voorhanden hebben vuurwapen en munitie)
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit
sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin
van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Omdat de verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- (…)
3.3.2
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1(medeplegen afpersing)
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Aangever [benadeelde] is op 24 februari 2025 samen met medeverdachte [medeverdachte 1] naar het casino in Leeuwarden geweest. Aangever heeft toen een bedrag gewonnen van € 2.200,-. Op verzoek van [medeverdachte 1] heeft aangever hem met de auto teruggebracht naar Den Helder. Onderweg heeft aangever gezien dat [medeverdachte 1] contact had met een Snapchataccount genaamd “[snapchataccount]”. Dit account behoort toe aan de verdachte.
Aangever heeft [medeverdachte 1] afgezet in de [adres 2] in Den Helder. Op dat moment stonden er plotseling twee personen aan de bestuurderskant van de auto. Eén van deze personen heeft op het raam van de auto getikt en daarna direct de deur aan de bestuurderskant opengetrokken. Die persoon had een vuurwapen in zijn hand. Dat vuurwapen werd in aangevers nek gedrukt. Die persoon zei “
geef me je kankergeld”. Daarna werd aangever meerdere keren geslagen met het wapen tegen zijn voorhoofd. Toen aangever een geldbedrag overhandigde, zei de persoon dat hij meer geld moest geven. Daarop heeft aangever al zijn geld gegeven.
De tweede persoon stond ook aan de bestuurderskant van de auto en had ook een vuurwapen in zijn hand.
Op verschillende camerabeelden in de omgeving van de plaats delict zijn rond het tijdstip van de beroving twee verdachten te zien. Eén persoon is volledig in het zwart gekleed. De tweede persoon is langer dan de eerste persoon, draagt een donkere jas en schoenen en een lichtgekleurde trainingsbroek met aan de zijkanten verticale donkere strepen.
Betrokkenheid verdachte
Gelet op het Snapchatcontact tussen [medeverdachte 1] en de verdachte op de terugweg van het casino gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 1] de verdachte op de hoogte heeft gebracht van het door aangever gewonnen geldbedrag. Tijdens de beroving herkende de aangever de stem van de verdachte. Verder heeft de politie een foto van de verdachte aan aangever getoond, waarna de aangever verklaarde dat dat de persoon was die een vuurwapen in zijn nek had gezet.
Daarnaast is op de telefoon van de verdachte een video-opname aangetroffen die nog geen vijf minuten na het incident is gemaakt. Op deze video is een hand te zien van de maker van de video met een grote hoeveelheid geld en is een rap te horen. De rap komt er (vrij vertaald) op neer dat als je je geld laat zien, je daarna pech hebt en je wordt bestolen. Uit onderzoek van de politie naar de locatie van de video volgt dat de video is opgenomen voor een woning aan de [adres 3], enkele minuten lopen van de plaats delict. Op deze video is ook een tweede persoon te zien. Deze persoon draagt kleding die overeenkomt met de kleding van één van de personen die is te zien op de camerabeelden van de [adres 2], als ook met de kleding die is aangetroffen in de kledingkast van de cel van medeverdachte [medeverdachte 2].
Verder blijkt uit onderzoek naar de locatie van de telefoon van de verdachte dat de telefoon enkele minuten voor de overval als locatie de [adres 4] in Den Helder aangaf. Deze straat grenst aan de [adres 2]. Uit de zendmastgegevens van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] (dossierpagina’s 151 en 153) leidt de rechtbank voorts dat af dat zij de dag van het incident samen zijn opgetrokken en dat de telefoon van de verdachte vlak voor het incident een zendmast aanstraalde in de omgeving van de beroving.
Op de telefoon van de verdachte is tot slot nog een chatgesprek aangetroffen met een andere persoon op de avond van het incident waarin de verdachte zegt: “
heb net iemand gehouden”. De verdachte heeft daarnaast een audiobericht verstuurd waarop te horen is: “
22 barkies, snel he”. De rechtbank interpreteert deze berichten zo dat de verdachte in deze berichten aangeeft dat hij iemand heeft beroofd en dat de opbrengst daarvan € 2.200,- was. Dit bedrag komt overeen met het bedrag dat aangever had gewonnen in het casino.
De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] zijn een dag na de beroving samen aangehouden waarbij zij beiden in bezit waren van een doorgeladen vuurwapen.
Gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de verdachte de persoon is geweest die de deur van de auto heeft opengetrokken en het vuurwapen in de nek van aangever heeft gedrukt en aangever daarmee heeft geslagen.
De verklaring van de verdachte ter zitting dat hij die avond alleen in Den Helder was om hasj te halen, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, deze verklaring weerlegt niet al hetgeen uit de bewijsmiddelen blijkt. Bovendien heeft de verdachte hierover wisselend verklaard, nu hij eerder bij de politie heeft verklaard dat hij die avond in Hoorn was. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dan ook ongeloofwaardig.
Medeplegen
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten die was gericht op afpersing van aangever met geweld en bedreiging van geweld. De verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] stonden immers, na een tip, samen de aangever op te wachten met allebei een vuurwapen in hun hand. Het is de verdachte geweest die vervolgens aangever met zijn vuurwapen heeft geslagen en hem heeft gezegd dat hij zijn geld moest afgeven.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich samen met een of meer anderen schuldig heeft gemaakt aan afpersing met geweld en bedreiging van geweld.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 24 februari 2025 te Den Helder tezamen en in vereniging met een of meer anderen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van contant geld dat aan die [benadeelde] toebehoorde, door
- met zijn mededader, beiden voorzien van een vuurwapen, naar die [benadeelde] toe te gaan en
- vuurwapens te tonen en tegen de nek van die [benadeelde] te drukken en daarmee meerdere malen tegen het hoofd van die [benadeelde] te slaan en
- tegen die [benadeelde] te zeggen: “geef me je kanker geld” en ‘geef me nog meer”;
2.
hij op 25 februari 2025 te Akersloot
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Blow, type TR92, kaliber 7,65mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 3 patronen, kaliber 7,65 x l7mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie IIIenhandelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in
voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op de over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapporten en de (proces)houding van de verdachte ziet de officier van justitie geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat, mocht de rechtbank tot een strafoplegging komen, er rekening gehouden moet worden met de jeugdige leeftijd van de verdachte. De raadsvrouw ziet, anders dan de reclassering voldoende basis om bij een veroordeling van de verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen. De raadsvrouw acht in dat kader van belang dat de verdachte zwakbegaafd is en een laag IQ heeft, in combinatie met meerdere onstabiele leefgebieden en risicofactoren, en tot slot een gebrekkige impulsregulatie. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte per oktober in aanmerking komt voor een woonplek bij Vast & Verder in Zaandam. De raadsvrouw heeft daarom primair verzocht de onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoveel mogelijk te beperken en voor het overige te volstaan met oplegging van een voorwaardelijke straf. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de
rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een of meer anderen schuldig gemaakt aan afpersing door het slachtoffer met geweld tegen het hoofd en onder bedreiging van een vuurwapen te dwingen een geldbedrag dat hij zojuist bij het casino had gewonnen, af te staan. Voor het slachtoffer moet dit een angstaanjagende gebeurtenis zijn geweest. De verdachte had duidelijk alleen voor ogen dat hij makkelijk en snel veel geld kon verdienen. Hij heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de gevoelens van en de gevolgen voor het slachtoffer. Naast de gevolgen voor het slachtoffer veroorzaken dit soort feiten ook sterke gevoelens van onveiligheid bij de directe omgeving van de slachtoffers en in de gehele samenleving.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit door een doorgeladen pistool en bij dat pistool horende munitie voorhanden te hebben in een publieke ruimte (te weten: een hotellobby). Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Het stijgend aantal slachtoffers van (vuur)wapengeweld in de samenleving onderstreept de noodzaak van een krachtig optreden hiertegen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 7 augustus 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten (waaronder vuurwapenbezit en diefstal met geweld). Bovendien liep de verdachte voor een soortgelijk feit in een proeftijd op het moment dat hij de beroving pleegde en het wapen voorhanden had. De rechtbank weegt deze omstandigheden in het nadeel van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de rapporten van de reclassering van 27 februari 2025 en 7 mei 2025. De reclassering schrijft dat er veel risicofactoren zijn. De verdachte heeft vanaf zijn eerste levensjaar geen stabiliteit in zijn leven gekend. Ook op dit moment ontbreekt het bij hem aan huisvesting, inkomen en een dagbesteding. Daarnaast is sprake van een negatief sociaal netwerk en is in een eerder psychologisch en psychiatrisch onderzoek vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en mogelijk een stoornis in cannabisgebruik. De reclassering schetst een beeld van een verdachte die binnen het jeugdstrafrecht meermalen heeft laten zien dat hij zich niet aan de gemaakte afspraken houdt – en kortgezegd – kansen heeft verspeeld. Volgens de reclassering is het jeugdstrafrecht dan ook een gepasseerd station, ook omdat sprake is van verharding, en het advies is het volwassenenstrafrecht toe te passen. De reclassering noemt het zorgelijk dat de verdachte is gerecidiveerd ook nu hij onder toezicht van de volwassenreclassering staat. Het risico op recidive wordt dan ook ingeschat als hoog. Anderzijds volgt uit het reclasseringsrapport dat de verdachte in tegenstelling tot het verleden nu wel gemotiveerd lijkt te zijn voor een ambulant behandeltraject gericht op gedragsverandering. Daarnaast lijkt de verdachte maatschappelijk geaccepteerde doelen te willen nastreven, maar lijkt hij dit niet zelfstandig te kunnen gelet op zijn problematiek. Gelet op het voorgaande en de nog jonge leeftijd van de verdachte is de reclassering van mening dat een ambulant behandeltraject gericht op gedragsverandering op termijn zou kunnen bijdragen aan stabiliteit binnen de leefsituatie van de verdachte en recidive zou kunnen voorkomen. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan onderstaande bijzondere voorwaarden te verbinden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • contactverbod;
  • dagbesteding;
  • meewerken aan schuldhulpverlening.
De verdachte heeft op de zitting te kennen gegeven dat hij wil meewerken aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Tot slot adviseert de reclassering deze voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Toepassing van het jeugdstrafrecht?
Wat betreft de vraag of het volwassenstrafrecht of het jeugdstrafrecht moet worden toegepast, overweegt de rechtbank het volgende. De verdachte was ten tijde van de bewezen verklaarde feiten negentien jaar oud en dus meerderjarig. Het uitgangspunt is dan berechting volgens het volwassenenstrafrecht. De rechtbank kan, ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van achttien jaar, maar nog niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, beslissen het jeugdstrafrecht toe te passen, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechtbank ziet, gelet op de rapporten van de reclassering, de indruk die de rechtbank van de verdachte tijdens de zitting heeft gekregen en de omstandigheid dat de verdachte eerder al is berecht volgens het volwassenstrafrecht, onvoldoende aanknopingspunten voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Bij de bepaling van de straftoemeting zal de rechtbank wel rekening houden met de jonge leeftijd van de verdachte.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten, in samenhang bezien met het strafblad van de verdachte, acht de rechtbank in beginsel oplegging van een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. De rechtbank ziet, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering, aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van twintig maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat zes maanden daarvan vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd en zal daaraan een proeftijd van twee jaren verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden om het om het recidiverisico te verlagen en omdat de verdachte nu gemotiveerd lijkt om zijn leven een andere wending te geven.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn omdat de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank grondt dat oordeel op het strafblad van de verdachte en de inhoud van het reclasseringsrapport, waarin onder meer naar voren is gekomen dat de verdachte is gerecidiveerd terwijl hij in een proeftijd liep en de kans op recidive als hoog wordt ingeschat.
6.4
Voorlopige hechtenis
Namens de verdachte is verzocht om schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis, zodat de verdachte per oktober op zijn woonplek (begeleid wonen) terecht kan. Anders komt hij op een wachtlijst.
De rechtbank zal dat verzoek afwijzen. Uit de bewezenverklaring en de veroordeling tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur volgt dat de rechtbank nog immer ernstige bezwaren als ook de twaalfjaarsgrond en de geschokte rechtsorde aanwezig acht voor de voorlopige hechtenis voor de in het vonnis van heden bewezen verklaarde feiten. In een dergelijke situatie kan alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden worden overgegaan tot schorsing van de voorlopige hechtenis. De omstandigheid dat een woning beschikbaar komt voor de verdachte is hiervoor onvoldoende.

7.Beslissingen over in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

Onder de verdachte zijn, volgens de beslaglijst van 20 mei 2025 en blijkens de mededeling van de officier van justitie op de zitting, de volgende voorwerpen in beslag genomen en niet teruggegeven:
1. 550,00 EUR (Omschrijving: PL1100-2025041247-1702863);
2. 300,00 EUR (Omschrijving: PL1100-2025041247-1702858).
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide geldbedragen moeten worden teruggegeven aan de rechthebbende, zijnde het slachtoffer [benadeelde].
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht beide geldbedragen aan de verdachte terug te geven, dan wel aan de vriendin van de verdachte, zijnde [betrokkene].
7.3
Oordeel van de rechtbank
Het in beslag genomen bedrag van € 550,- is aangetroffen onder de verdachte op het moment van zijn aanhouding. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag moet worden teruggegeven aan [benadeelde], aangezien hij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat dit geldbedrag gelet op de coupures van € 50,-afkomstig is van de beroving en daarom toebehoort aan [benadeelde].
Het in beslag genomen bedrag van € 300,- is niet onder de verdachte in beslag genomen, maar aangetroffen in een huurauto waarin de verdachte, zijn medeverdachte en de vriendin van de verdachte ([betrokkene]) reden voordat zij werden aangehouden. Deze huurauto stond niet op naam van de verdachte. De rechtbank kan niet vaststellen dat dit bedrag uit de beroving is verkregen. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat dit bedrag op de voet van artikel 353, tweede lid, onder c van het Wetboek van Strafvordering (Sv) moet worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, aangezien tot nu toe geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [benadeelde] is tegen de verdachte een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 2.700,- wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit € 2.200,- aan materiële schade (te weten de uitgekeerde winst uit het casino) en € 500,- aan immateriële schade.
8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van gijzeling indien betaling uitblijft.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met de door haar gevraagde vrijspraak. Subsidiair heeft zij verzocht het gevorderde bedrag aan materiële schade te matigen tot € 1.900,-, omdat uit de aangifte volgt dat dit het bedrag is dat door de benadeelde partij is afgegeven door de afpersing.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de beroving (het onder 1 bewezen verklaarde feit). De rechtbank overweegt dat uit de camerabeelden van het Holland Casino blijkt dat een bedrag van € 2.200,- is uitgekeerd aan de benadeelde partij, zodat in beginsel het volledige bedrag voor toewijzing vatbaar is. Nu de rechtbank over zal gaan tot teruggave van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 550,- aan de benadeelde partij, zal dit deel van de vordering worden afgewezen. Het overige deel van de vordering (€ 1.650,-), zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen als bedoeld in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek. De verdediging heeft het gevorderde bedrag ter grootte van € 500,- ter vergoeding van de geleden immateriële schade als gevolg van dat letsel niet betwist. De gevorderde vergoeding voor de immateriële schade zal daarom volledig worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van
€ 2.150,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 februari 2025.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij
heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen) aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
De verdachte is voor de gehele schade naar burgerlijk recht met zijn medeverdachte(n) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is en dat hij niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door een medeverdachte is betaald, en andersom.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 1 september 2022 in de zaak met parketnummer 15/139685-22 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland de verdachte voor kort gezegd een straatroof, bedreiging en belediging veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 136 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bij onherroepelijke beslissing van 19 oktober 2023 in de zaak met parketnummers 15/139685-22 en 15/108975-22 heeft de meervoudige kamer jeugdstrafzaken van de rechtbank Noord-Holland gelast dat 34 dagen van die voorwaardelijke jeugddetentie alsnog ten uitvoer worden gelegd.
De officier van justitie heeft aanvankelijk gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de overige 102 dagen van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie alsnog ten uitvoer zal worden gelegd, maar heeft haar vordering op de zitting gewijzigd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Op de zitting is gebleken dat de overige 102 dagen van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie al ten uitvoer zijn gelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland van 29 oktober 2024. Het hoger beroep tegen dit vonnis is ingetrokken, waardoor deze uitspraak inmiddels onherroepelijk is geworden.
De raadsvrouw heeft in navolging hiervan verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie, gelet op het feit dat reeds onherroepelijk is beslist dat de gehele voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer moet worden gelegd, daarin niet-ontvankelijk is.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57 en 317 Sr; en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 [twintig] maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 [zes] maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 [twee] jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Leger des Heils
Jeugdbescherming en Reclassering op het adres Weesperzijde 70, 1091 EH te Amsterdam. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door een nog nader te bepalen GGZ instelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- verblijft in een woonsetting van Vast & Verder van het Leger des Heils of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opzoekt met de aangever, [benadeelde], geboren op [geboortedatum 2] te Rotterdam, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of
vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.150,00, bestaande uit € 1.650,00 als vergoeding voor de materiële en € 500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, een en ander tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.150,00,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor een maximale duur van 31 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Beslag
Gelast de teruggave aan de rechthebbende, [benadeelde], van:
550,00 EUR (Omschrijving: PL1100-2025041247-1702863).
Gelast de bewaring ten behoeve van de (onbekend gebleven) rechthebbende van:
300,00 EUR (Omschrijving: PL1100-2025041247-1702858).
Vordering tenuitvoerlegging
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/139685-22.
Voorlopige hechtenis
Wijst af het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.H. Bouwers, voorzitter,
mr. A. Buiskool en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Maerman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 september 2025.