ECLI:NL:RBNHO:2025:13531

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
15/062365-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing met geweld en verboden wapenbezit in Alkmaar

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan afpersing en verboden wapenbezit. De verdachte heeft het slachtoffer, na een bezoek aan het casino, onder bedreiging van geweld en een vuurwapen gedwongen om een geldbedrag van ongeveer 1900 euro af te staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer hebben opgewacht en met vuurwapens hebben gedreigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van 2150 euro, die de verdachte moet betalen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/062365-25 (P)
Uitspraakdatum: 30 september 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 september 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. van Aert, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, en mr. J.J. Jorna, advocaat van de benadeelde partij, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 februari 2025 te Akersloot
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver van het merk Bruni, model Olympic 38, kaliber .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4 patronen, kaliber .22,
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 24 februari 2025 te Den Helder tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van contant geld (ongeveer 1900 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [benadeelde] en/of een derde toebehoorde(n), door
- met zijn mededader, (beiden) voorzien van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp), naar die [benadeelde] toe te gaan en
- ( een) vuurwapen(s), althans een op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en) te tonen en in/tegen de nek van die [benadeelde] te drukken en daarmee meerdere malen tegen het (voor)hoofd van die [benadeelde] te slaan en
- tegen die [benadeelde] te zeggen: “geef me je kanker geld” en/of “geef me nog meer”, althans woorden van gelijkende dreigende aard of strekking.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier
van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de overtuiging om tot een bewezenverklaring te komen, ontbreekt.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis.
Ten aanzien van feit 1 (voorhanden hebben vuurwapen en munitie)
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit
sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin
van het Wetboek van Strafvordering. Omdat de verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- (…)
3.3.2
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2(medeplegen afpersing)
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Aangever [benadeelde] is op 24 februari 2025 samen met medeverdachte [medeverdachte 1] naar het casino in Leeuwarden geweest. Aangever heeft toen een bedrag gewonnen van € 2.200,-. Op verzoek van [medeverdachte 1] heeft aangever hem met de auto teruggebracht naar Den Helder. Onderweg heeft aangever gezien dat [medeverdachte 1] contact had met een Snapchataccount genaamd “[snapchataccount]”. Dit account behoort toe aan de medeverdachte [medeverdachte 2].
Aangever heeft [medeverdachte 1] afgezet in de [adres 2] in Den Helder. Op dat moment stonden er plotseling twee personen aan de bestuurderskant van de auto. Eén van deze personen heeft op het raam van de auto getikt en daarna direct de deur aan de bestuurderskant opengetrokken. Die persoon had een vuurwapen in zijn hand. Dat vuurwapen werd in aangevers nek gedrukt. Die persoon zei “geef me je kankergeld”. Daarna werd aangever meerdere keren geslagen met het wapen tegen zijn voorhoofd. Toen aangever een geldbedrag overhandigde, zei de persoon dat hij meer geld moest geven. Daarop heeft aangever al zijn geld gegeven.
De tweede persoon stond ook aan de bestuurderskant van de auto en had ook een vuurwapen in zijn hand.
Op verschillende camerabeelden in de omgeving van de plaats delict zijn rond het tijdstip van de beroving twee verdachten te zien. Eén persoon is volledig in het zwart gekleed. De tweede persoon is langer dan de eerste persoon, draagt een donkere jas en schoenen en een lichtgekleurde trainingsbroek met aan de zijkanten verticale donkere strepen.
Betrokkenheid verdachteGelet op het Snapchatcontact tussen [medeverdachte 1] en de medeverdachte [medeverdachte 2] op de terugweg van het casino gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 1] de medeverdachte op de hoogte heeft gebracht van het door aangever gewonnen geldbedrag. Tijdens de beroving herkende de aangever de stem van de medeverdachte. Verder heeft de politie een foto van de medeverdachte aan aangever getoond, waarna de aangever verklaarde dat dat de persoon was die een vuurwapen in zijn nek had gezet. Dit maakt dat de rechtbank ervan uitgaat dat medeverdachte [medeverdachte 2] degene is geweest die de portierdeur heeft opengetrokken, het wapen in de nek van aangever heeft gezet, geroepen heeft dat hij zijn geld moest afgeven en aangever heeft geslagen met het wapen.
Uit de aangifte en de hiervoor aangehaalde beschrijving van de camerabeelden volgt dat bij de beroving twee mannen betrokken waren. Eén van de twee mannen droeg een zwarte pufferjas met capuchon, lichte dan wel grijze joggingsbroek met een donkere streep op beide broekspijpen en zwarte schoenen. In de kledingkast van de verdachte in het cellencomplex heeft de politie op 27 februari 2025 een zwarte pufferjas, grijze joggingsbroek en schoenen aangetroffen die overeenkomen met de kleding die op de beelden te zien is.
Daarnaast leidt de rechtbank uit de zendmastgegevens van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] af dat zij de dag van het incident samen zijn opgetrokken (dossierpagina’s 151 en 153) en dat hun telefoons vlak voor het incident een zendmast aanstraalden in de buurt van de plaats delict.
Verder is in de telefoon van de medeverdachte een video-opname aangetroffen die nog geen vijf minuten na het incident is gemaakt. Op deze video is een hand te zien van de maker van de video met een grote hoeveelheid geld en is een rap te horen. De rap komt er (vrij vertaald) op neer dat als je je geld laat zien, je daarna pech hebt en je wordt bestolen. Uit onderzoek van de politie naar de locatie van de video volgt dat de video is opgenomen voor een woning aan de [adres 3], enkele minuten lopen van de plaats delict. Op deze video is ook een tweede persoon te zien. Deze persoon draagt kleding die overeenkomt met de kleding van één van de personen die is te zien op de camerabeelden van de [adres 2], als ook met de kleding die is aangetroffen in de kledingkast van de cel van de verdachte.
De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] zijn een dag na de beroving samen aangehouden waarbij zij beiden in bezit waren van een doorgeladen vuurwapen.
Gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de verdachte de persoon is geweest die samen met de medeverdachte aangever heeft staan opwachten met een vuurwapen en ook aan de bestuurderskant stond toen de medeverdachte aangever met een vuurwapen sloeg en hem zei dat hij zijn geld moest afgeven. Aan die conclusie draagt bij dat de verdachte voor geen van de bovenstaande feiten en omstandigheden een aannemelijke, ontzenuwende verklaring heeft gegeven.
Medeplegen
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten die was gericht op afpersing van aangever met geweld en bedreiging van geweld. De verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] stonden immers, na een tip, samen de aangever op te wachten met allebei een vuurwapen in hun hand, waarna de aangever met (bedreiging van) geweld zijn geld moest afstaan.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich samen met een of meer anderen schuldig heeft gemaakt aan afpersing met geweld en bedreiging van geweld.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 25 februari 2025 te Akersloot
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver van het merk Bruni, model Olympic 38, kaliber .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4 patronen, kaliber .22,
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 24 februari 2025 te Den Helder tezamen en in vereniging met een of meer anderen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van contant geld dat aan die [benadeelde] toebehoorde, door
- met zijn mededader, beiden voorzien van een vuurwapen, naar die [benadeelde] toe te gaan en
- vuurwapens te tonen en tegen de nek van die [benadeelde] te drukken en daarmee meerdere malen tegen het hoofd van die [benadeelde] te slaan en
- tegen die [benadeelde] te zeggen: “geef me je kanker geld” en “geef me nog meer.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie IIIenhandelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 2:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 27 mei 2025, te worden verbonden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en daarom de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen. Hierbij heeft de raadsman gewezen op de jonge leeftijd van de verdachte, zijn beïnvloedbare karakter, zijn blanco strafblad en de omstandigheid dat de verdachte geen afscheid van zijn inmiddels overleden oma heeft kunnen nemen omdat hij geen verlof kreeg vanuit de penitentiaire inrichting. De verdachte wil zijn leven een positieve wending geven. en de raadsman heeft als alternatieve straf dan ook voorgesteld aan de verdachte gedeeltelijk een taakstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een of meer anderen schuldig gemaakt aan afpersing door het slachtoffer met geweld tegen het hoofd en onder bedreiging van een vuurwapen te dwingen een geldbedrag dat hij zojuist bij het casino had gewonnen, af te staan. Voor het slachtoffer moet dit een angstaanjagende gebeurtenis zijn geweest. De verdachte had duidelijk alleen voor ogen dat hij makkelijk en snel veel geld kon verdienen. Hij heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de gevoelens van en de gevolgen voor het slachtoffer. Naast de gevolgen voor het slachtoffer veroorzaken dit soort feiten ook sterke gevoelens van onveiligheid bij de directe omgeving van de slachtoffers en in de gehele samenleving.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit door een revolver en bij die revolver horende munitie voorhanden te hebben in een publieke ruimte (te weten: een hotellobby). Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Het stijgend aantal slachtoffers van (vuur)wapengeweld in de samenleving onderstreept de noodzaak van een krachtig optreden hiertegen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 25 april 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit weegt dan ook niet in zijn nadeel mee.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de rapporten van de reclassering van 28 februari 2025, 7 maart 2025 en 27 mei 2025. De reclassering vindt het lastig vast te stellen wat de precieze risicofactoren zijn nu de verdachte de afpersing ontkent en zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Een reclasseringstoezicht zou kunnen helpen om meer zicht te verkrijgen op het psychosociaal functioneren van de verdachte en dan is er ook aandacht voor zowel de dagbesteding, financiën, het sociaal netwerk als het middelengebruik van de verdachte. Als binnen het toezicht blijkt dat diagnostiek of behandeling nodig is, zou de verdachte aangemeld kunnen worden bij een ambulante forensische behandelinstelling. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Bij een veroordeling wordt geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen en een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
  • meldplicht bij reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • contactverbod;
  • dagbesteding;
  • meewerken aan middelencontrole.
De verdachte heeft op de zitting te kennen gegeven dat hij wil meewerken aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten acht de rechtbank in beginsel oplegging van een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. De rechtbank ziet, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering, aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van zestien maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat zes maanden daarvan vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd en zal daaraan een proeftijd van twee jaren verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [benadeelde] is tegen de verdachte een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 2.700,- wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit € 2.200,- aan materiële schade (te weten de uitgekeerde winst uit het casino) en € 500,- aan immateriële schade.
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van gijzeling indien betaling uitblijft.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt in genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de beroving (het onder 2 bewezen verklaarde feit). De rechtbank overweegt dat uit de camerabeelden van het Holland Casino blijkt dat een bedrag van € 2.200,- is uitgekeerd aan de benadeelde partij, zodat in beginsel het volledige bedrag voor toewijzing vatbaar is. In het vonnis van de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft de rechtbank vastgesteld dat het onder hem in beslag genomen geldbedrag van € 550,- afkomstig is uit de beroving. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de benadeelde partij [benadeelde] als rechthebbende kan worden aangemerkt en dit bedrag aan hem moet worden teruggegeven. Nu de benadeelde partij het bedrag van € 550,- zal terugkrijgen, zal dit deel van de vordering worden afgewezen. Het overige deel van de vordering (€ 1.650,-), zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen als bedoeld in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek. De verdediging heeft het gevorderde bedrag ter grootte van € 500,- ter vergoeding van de geleden immateriële schade als gevolg van dat letsel niet betwist. De gevorderde vergoeding voor de immateriële schade zal daarom volledig worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van
€ 2.150,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 februari 2025.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij
heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen) aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
De verdachte is voor de gehele schade naar burgerlijk recht met zijn medeverdachte(n) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is en dat hij niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door een medeverdachte is betaald, en andersom.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht; en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 [zestien] maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 [zes] maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee [twee] jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102 te Alkmaar.
De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. De toezichthouder kan besluiten om de verdachte aan te melden bij de Waag, ten behoeve van diagnostiek, risicotaxatie en/of behandeling;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opzoekt met het slachtoffer, [benadeelde], geboren op 18 januari 2002 te [geboorteplaats 2], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk of een opleiding, met een
vaste structuur;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en/of drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.150,00, bestaande uit € 1.650,00 als vergoeding voor de materiële en € 500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, een en ander tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.150,00,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor een maximale duur van 31 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.H. Bouwers, voorzitter,
mr. A. Buiskool en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Maerman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 september 2025.