ECLI:NL:RBNHO:2025:13473

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
15/156690-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met vrijspraak voor artikel 6 WVW en veroordeling voor artikel 5 WVW

Op 20 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 4 juli 2022 op de N242 in Alkmaar. De verdachte werd vervolgd voor zijn gedrag als bestuurder van een motorrijtuig, waarbij hij werd beschuldigd van schuld aan het ongeval, resulterend in de dood van een andere verkeersdeelnemer, [slachtoffer 1]. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid van de verdachte, en sprak hem vrij van dit feit. Echter, de rechtbank achtte het tweede feit, de overtreding van artikel 5 WVW, wel bewezen. De verdachte had gevaar op de weg veroorzaakt door niet de nodige voorzichtigheid te betrachten en op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terecht te komen. De rechtbank legde een geldboete van 750 euro op, zonder ontzegging van de rijbevoegdheid, en hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lage recidiverisico en de impact van het ongeval op zijn leven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/156690-23 (P)
Uitspraakdatum: 20 november 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 november 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen: de verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt vervolgd voor zijn betrokkenheid bij een verkeersongeval op 4 juli 2022 op de N242 in Alkmaar. Als gevolg van dit ongeval is [slachtoffer 1] om het leven gekomen. Aan de verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat hij zich als bestuurder van een motorrijtuig zodanig heeft gedragen dat het verkeersongeval aan zijn schuld te wijten is en onder 2 dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Het onder 1 tenlastegelegde ziet op een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW) en het onder 2 tenlastegelegde ziet op een overtreding van artikel 5 WVW.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is van de zaak kennis te nemen, dat de officier van justitie ontvankelijk is en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat sprake is van afwezigheid van alle schuld, omdat de verdachte in verontschuldigbare onmacht verkeerde. Daartoe is het volgende aangevoerd. Er zijn geen rem- of blokkeersporen van het voertuig van de verdachte aangetroffen, van een (late) stuurreactie of snelheidsvermindering is niet gebleken, er is geen sprake van een psychische aandoening die van invloed kon zijn op het rijgedrag van de verdachte en de verdachte kan zich het ongeval niet herinneren. Gelet op deze omstandigheden is het aannemelijk dat de verdachte een black-out heeft gehad. Volgens de raadsman heeft de verdachte daarom geen schuld gehad aan het ongeval. Hij verzoekt om die reden de verdachte vrij te spreken van feit 1 en hem ten aanzien van feit 2 te ontslaan van alle rechtsvervolging.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte reed op 4 juli 2022 in zijn auto over de Provincialeweg N242 te Alkmaar, in noordelijke richting. Ter hoogte van de plek van het ongeval maakt de weg een flauwe bocht naar rechts. Voor het verkeer op deze weg gold een maximumsnelheid van 80 km/uur. Het slachtoffer [slachtoffer 1] reed met zijn auto in zuidelijke richting op een afzonderlijke rijbaan op de N242. De verdachte is, in plaats van de flauwe bocht in de weg naar rechts te volgen rechtdoor, door de middenberm gereden en op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen. Hier is hij frontaal tegen de auto van [slachtoffer 1] aangereden. Vervolgens is het tweede slachtoffer, [slachtoffer 2] , die (schuin) achter de auto van [slachtoffer 1] reed, tegen de linkerachterzijde van deze auto gebotst.
[slachtoffer 1] is door de botsing ernstig gewond geraakt en ter plaatse aan zijn verwondingen overleden, reanimatie mocht niet meer baten. [slachtoffer 2] raakte licht gewond.
Er golden ter plaatse geen tijdelijke verkeersmaatregelen. Het wegdek was droog, het was droog weer en het zicht was goed. Ook overigens heeft de politie geen bijzonderheden vastgesteld die van belang kunnen zijn voor de toedracht of oorzaak van het verkeersongeval.
De verdachte is blijkens het sporenbeeld zonder te remmen en zonder nog bij te sturen door de middenberm gereden en tegen de auto van [slachtoffer 1] gebotst. Niet is komen vast te staan dat de verdachte te hard heeft gereden of dat hij onder invloed was van alcohol of drugs. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte kort voor of tijdens het ongeval zijn telefoon heeft gebruikt of anderszins was afgeleid. De verdachte, die bij het ongeval zwaar hersenletsel opliep, heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij zich niets van de aanrijding herinnert.
3.3.2
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit
Naar het oordeel van de rechtbank is feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
De vraag die voorligt is of de verdachte zich als deelnemer aan het verkeer zo heeft gedragen, dat het ongeval aan zijn schuld te wijten is geweest. Of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW hangt volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor een bewezenverklaring van schuld. Een kort moment van onoplettendheid in het verkeer op zich hoeft nog geen schuld op te leveren. Daarnaast kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer verkeersvoorschriften worden afgeleid dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW. Van schuld in de zin van dit wetsartikel is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
De verdachte is via de middenberm op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer gekomen. Voor het overige kan de rechtbank geen vaststellingen doen over het verkeersgedrag van de verdachte, bijvoorbeeld over de gereden snelheid of andere omstandigheden die duiden op een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid aan de kant van de verdachte.
Aan de officier van justitie kan worden toegegeven dat het door de middenberm rijden de nodige vragen oproept over eventuele bijkomende verkeersfouten. Maar bij gebreke van nadere vaststellingen over de gedragingen van de verdachte, wijzen de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden (paragraaf 3.3.1) naar het oordeel van de rechtbank op een kortstondig moment van mentale afwezigheid bij de verdachte, zonder dat daarvoor een aanwijsbare verklaring is gevonden.
De rechtbank acht dit enkele moment van mentale afwezigheid onvoldoende voor de conclusie dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld.
3.3.3
Bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde
Naar het oordeel van de rechtbank moet het in paragraaf 3.3.1 beschreven handelen van de verdachte als (concreet) gevaarzettend gedrag worden gekwalificeerd. De rechtbank acht feit 2 daarom bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 4 juli 2022 te Alkmaar als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Seat), daarmee rijdende op de weg, N242,
- niet de nodige voorzichtigheid heeft gehad of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en
- met zijn voertuig niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en
- frontaal in botsing is gekomen met een tegemoetkomende personenauto (merk Volkswagen) waardoor de bestuurder van die personenauto (merk Volkswagen) werd gedood en waardoor een andere personenauto (merk Peugeot) met bestuurder [slachtoffer 2] tegen die Volkswagen is gebotst, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Voor een geslaagd beroep op verontschuldigbare onmacht is vereist dat de verdachte aannemelijk maakt dat hij buiten zijn eigen schuld in een toestand is geraakt waarin hij lichamelijk of geestelijk niet in staat was naar behoren te functioneren. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte een black-out heeft gehad, aangezien geen rem- of blokkeersporen van zijn auto zijn gevonden en hij niet meer heeft gestuurd. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat de verdachte een black-out heeft gehad en daardoor in verontschuldigbare onmacht verkeerde.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor feit 1 wordt veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf van 200 uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten te vervangen door 100 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie een rijontzegging voor de duur van 12 maanden gevorderd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de strafmaat.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt door een (kort) moment onvoldoende aandacht te hebben voor de verkeerssituatie ter plaatse, waardoor hij via de middenberm op de weg voor tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en frontaal op een andere auto is gebotst. Hierdoor heeft een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden, met onder andere als gevolg dat [slachtoffer 1] is overleden. Uit de ter terechtzitting voorgedragen verklaring van de nabestaanden blijkt dat zij zwaar gebukt gaan onder dit immense en onomkeerbare verlies. De rechtbank begrijpt dat het voor de nabestaanden pijnlijk is dat deze strafzaak lang op zich heeft laten wachten en zij is zich er terdege van bewust dat geen enkele op te leggen straf in verhouding staat tot hun verdriet.
Het bewezenverklaarde feit is echter geen misdrijf, maar een overtreding. De op te leggen straf dient daarbij passend te zijn. De onomkeerbare gevolgen van deze overtreding kunnen dan ook niet in de straftoemeting tot uitdrukking worden gebracht. Bij de strafoplegging betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die in enigszins vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 27 januari 2025. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte zijn leven op orde heeft. Hij heeft werk, een koopwoning, geen schulden en er is geen sprake van problematisch middelengebruik of psychische problematiek. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Evenals de reclassering ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om een reclasseringstoezicht op te leggen.
Uit het strafblad van de verdachte van 14 oktober 2025 blijkt dat hij eerder een strafbeschikking heeft gekregen voor een snelheidsovertreding. Verder is de verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking geweest. Ook niet na het verkeersongeval, terwijl hij, volgens zijn eigen verklaring, inmiddels ruim een jaar weer rijdt.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte het ongeval niet heeft gewild. Ook is hij zelf zwaar getroffen door de gevolgen ervan. Hij heeft forse verwondingen opgelopen, is lang arbeidsongeschikt geweest en heeft een lange periode moeten revalideren. Aangezien de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een verkeersovertreding, kan een straf echter niet uitblijven. Het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie betekent dat de op te leggen straf aanzienlijk lager is dan de straf die is geëist.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Wel ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting rekening te houden met het feit dat het ongeval geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden.
Alles afwegende acht de rechtbank een geldboete van € 750,00 passend. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen, ook niet in voorwaardelijke zin.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, en
artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 2 bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van
€ 750,- (zevenhonderd vijftig euro)bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. P. Reemst en mr. H.P.H.I. Cleerdin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. T.A.F. Pomper en M. Langendoen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 november 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 4 juli 2022 te Alkmaar, gemeente Alkmaar, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Seat), daarmede rijdende over de weg, N242, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- niet de nodige voorzichtigheid te betrachten en/of onvoldoende aandacht te hebben voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- met zijn motorrijtuig niet zoveel mogelijk rechts te houden en/of over een middenberm te rijden en/of op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht te komen en/of
- (frontaal) in botsing te komen met een tegemoetkomende personenauto (merk Volkswagen),
waardoor de bestuurder van die personenauto (merk Volkswagen) (te weten [slachtoffer 1] ) werd gedood;
2
hij op of omstreeks 4 juli 2022 te Alkmaar, gemeente Alkmaar, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Seat), daarmee rijdende op de weg, N242,
- niet de nodige voorzichtigheid heeft gehad en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- met zijn voertuig niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en/of op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en/of
- (frontaal) in botsing is gekomen met een tegemoetkomende personenauto (merk Volkswagen) en/of waardoor de bestuurder van die personenauto (merk Volkswagen) werd gedood en/of waardoor een andere personenauto (merk Peugeot) met bestuurder [slachtoffer 2] tegen die Volkswagen is gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.