6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Dergelijke feiten zijn hinderlijk en veroorzaken overlast voor de maatschappij in het algemeen en voor winkeliers in het bijzonder. Zeker in het geval personen, zoals de verdachte, zich daaraan stelselmatig schuldig maken. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans goederen en eigendommen. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op zijn strafblad van 14 oktober 2024, waaruit blijkt dat hij al vele malen eerder voor diefstallen tot onherroepelijke vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid in het nadeel van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de reclasseringsrapporten van 1 februari 2025, 20 augustus 2025 en 7 oktober 2025. Deze adviezen houden - kort gezegd - onder meer in dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog en de reclassering geen mogelijkheden meer ziet om dit risico te beperken met voorwaarden. De verdachte voldoet zowel aan de zachte als aan de harde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Gelet op het gebrek aan binding dat de verdachte met Nederland lijkt te hebben, zou de vreemdelingenaanpak binnen de ISD-maatregel de meest passende aanpak zijn, zodat kan worden toegewerkt naar een succesvolle terugkeer naar Polen.
Onvoorwaardelijke ISD-maatregel
De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de reclassering en acht oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren passend en geboden.
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden van artikel 38m Sr is voldaan. Zij is van oordeel dat er geen passend alternatief is voor het opleggen van een ISD-maatregel. Immers, de feiten (diefstallen) die de verdachte heeft begaan betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is de afgelopen vijf jaren ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen en de onderhavige feiten zijn begaan na volledige tenuitvoerlegging hiervan. Er moet, zoals blijkt uit de rapportage van de reclassering, ook ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De verdachte is een veelpleger, er is sprake van verslavingsproblematiek en de verdachte heeft een bepaalde drang tot het plegen van diefstallen waardoor aan artikel 38m, derde lid, Sr is voldaan. Het laatste misdrijffeit dateert van november 2024 en eerder opgelegde straffen, waaronder (deels) voorwaardelijke straffen met reclasseringstoezicht, hebben niet kunnen voorkomen dat de verdachte blijft recidiveren.
Dat het enige tijd rustig is geweest en dat de verdachte geen geweldsfeiten pleegt, zoals de verdediging heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders.
Ook de omstandigheid dat er tijdens de looptijd van de ISD-maatregel wordt toegewerkt naar een terugkeer naar Polen doet aan de wenselijkheid van oplegging van de ISD-maatregel niet af. De ISD-maatregel strekt immers volgens de bewoordingen van het tweede lid van artikel 38m Sr zowel tot beveiliging van de maatschappij als tot beëindiging van de recidive door de verdachte. Bij deze stand van zaken is het stadium bereikt dat de veiligheid van goederen het opleggen van een ISD-maatregel eist. In februari 2025 heeft de reclassering al geadviseerd tot oplegging van een ISD-maatregel.
De verdachte heeft in september 2025 van de rechtbank een kans gekregen om in zijn schorsing Nederland te verlaten met hulp van Stichting Barka, welke stichting een busticket voor de verdachte had geregeld. Het is de verdachte desondanks niet gelukt Nederland te verlaten. Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij daarna op eigen initiatief een nieuw busticket heeft weten te regelen met geld van zijn ouders, maar dat hij weer de bus heeft gemist. In de tussentijd heeft de verdachte opnieuw een diefstal gepleegd.
Gelet op het niet benutten van de hem gegeven kans(en), heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat de verdachte, al dan niet met hulp van De Regenboog Groep, nu alsnog zelfstandig Nederland zal verlaten. De rechtbank betrekt in dit oordeel ook de verklaring van de verdachte op de zitting dat hij weliswaar voornemens is gedurende een zekere periode in Polen te willen verblijven (onder meer om daar aan zijn verslaving te werken), maar dat hij daarna ook weer wenst terug te keren naar Nederland. De rechtbank ziet gelet hierop ook geen reden om de ISD-maatregel in voorwaardelijke zin op te leggen.
Aangezien de insteek van de ISD-maatregel is om de verdachte terug te laten keren naar Polen, zal de rechtbank bepalen dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wel in mindering wordt gebracht op de duur van de maatregel.