ECLI:NL:RBNHO:2025:13406

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
15/262479-25 en 15/225305-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor twee diefstallen met oplegging van ISD-maatregel

Op 18 november 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee diefstallen. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 15/262479-25 en 15/225305-25 zijn geregistreerd, gevoegd behandeld. De verdachte, geboren in Polen en momenteel gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, heeft zich schuldig gemaakt aan het stelen van winkelgoederen van Albert Heijn op 6 oktober 2025 en een sandwich en koffie op 18 augustus 2025, beide in Zaandam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft bewezenverklaring van de feiten gevorderd, terwijl de verdediging zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de bekennende verklaringen van de verdachte en de processen-verbaal van aangifte als bewijs gebruikt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar opgelegd, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de recidive en de ernst van de feiten, en heeft geconcludeerd dat er geen passend alternatief is voor de ISD-maatregel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 18 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/262479-25 en 15/225305-25 (ter terechtzitting gevoegd)
Uitspraakdatum: 18 november 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 november 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
feitelijk verblijvende te [adres],
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van Galen, advocaat te Purmerend, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
15-262479-25
hij op of omstreeks 6 oktober 2025 te Zaandam, gemeente Zaanstad winkelgoederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
15-225305-25
hij op of omstreeks 18 augustus 2025 te Zaandam, gemeente Zaanstad een sandwich en/of een of meerdere verpakkingen met koffie, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn B.V., in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het bewijs en de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de beide feiten. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van deze feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit. Gelet daarop zal de rechtbank hieronder volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring is gekomen.
15-262479-25
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 4 november 2025;
  • Een proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 6 oktober 2025 (dossierpagina 5 e.v.).
15-225305-25
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 4 november 2025;
  • Een proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] van 18 augustus 2025 (dossierpagina 5 e.v.).
De hiervoor genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
15-262479-25
hij op 6 oktober 2025 te Zaandam, gemeente Zaanstad winkelgoederen, die aan de Albert Heijn toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
15-225305-25
hij op 18 augustus 2025 te Zaandam, gemeente Zaanstad een sandwich en meerdere verpakkingen met koffie, die aan Albert Heijn B.V. toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het onder 15-262479-25 en 15-225305-25 bewezenverklaarde levert op:
telkens: diefstal.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarbij de verdachte op 21 november 2025 vrijkomt (na aftrek van voorarrest), zodat hij Nederland kan verlaten met hulp van De Regenboog Groep. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat oplegging van de ISD-maatregel disproportioneel is, onder meer omdat niet is voldaan aan artikel 38m, eerste lid sub 3, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Subsidiair heeft de raadsman verzocht een geheel voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, zodat de verdachte alsnog op eigen gelegenheid naar Polen kan vertrekken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Dergelijke feiten zijn hinderlijk en veroorzaken overlast voor de maatschappij in het algemeen en voor winkeliers in het bijzonder. Zeker in het geval personen, zoals de verdachte, zich daaraan stelselmatig schuldig maken. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans goederen en eigendommen. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op zijn strafblad van 14 oktober 2024, waaruit blijkt dat hij al vele malen eerder voor diefstallen tot onherroepelijke vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid in het nadeel van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de reclasseringsrapporten van 1 februari 2025, 20 augustus 2025 en 7 oktober 2025. Deze adviezen houden - kort gezegd - onder meer in dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog en de reclassering geen mogelijkheden meer ziet om dit risico te beperken met voorwaarden. De verdachte voldoet zowel aan de zachte als aan de harde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Gelet op het gebrek aan binding dat de verdachte met Nederland lijkt te hebben, zou de vreemdelingenaanpak binnen de ISD-maatregel de meest passende aanpak zijn, zodat kan worden toegewerkt naar een succesvolle terugkeer naar Polen.
Onvoorwaardelijke ISD-maatregel
De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de reclassering en acht oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren passend en geboden.
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden van artikel 38m Sr is voldaan. Zij is van oordeel dat er geen passend alternatief is voor het opleggen van een ISD-maatregel. Immers, de feiten (diefstallen) die de verdachte heeft begaan betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is de afgelopen vijf jaren ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen en de onderhavige feiten zijn begaan na volledige tenuitvoerlegging hiervan. Er moet, zoals blijkt uit de rapportage van de reclassering, ook ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De verdachte is een veelpleger, er is sprake van verslavingsproblematiek en de verdachte heeft een bepaalde drang tot het plegen van diefstallen waardoor aan artikel 38m, derde lid, Sr is voldaan. Het laatste misdrijffeit dateert van november 2024 en eerder opgelegde straffen, waaronder (deels) voorwaardelijke straffen met reclasseringstoezicht, hebben niet kunnen voorkomen dat de verdachte blijft recidiveren.
Dat het enige tijd rustig is geweest en dat de verdachte geen geweldsfeiten pleegt, zoals de verdediging heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders.
Ook de omstandigheid dat er tijdens de looptijd van de ISD-maatregel wordt toegewerkt naar een terugkeer naar Polen doet aan de wenselijkheid van oplegging van de ISD-maatregel niet af. De ISD-maatregel strekt immers volgens de bewoordingen van het tweede lid van artikel 38m Sr zowel tot beveiliging van de maatschappij als tot beëindiging van de recidive door de verdachte. Bij deze stand van zaken is het stadium bereikt dat de veiligheid van goederen het opleggen van een ISD-maatregel eist. In februari 2025 heeft de reclassering al geadviseerd tot oplegging van een ISD-maatregel.
De verdachte heeft in september 2025 van de rechtbank een kans gekregen om in zijn schorsing Nederland te verlaten met hulp van Stichting Barka, welke stichting een busticket voor de verdachte had geregeld. Het is de verdachte desondanks niet gelukt Nederland te verlaten. Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij daarna op eigen initiatief een nieuw busticket heeft weten te regelen met geld van zijn ouders, maar dat hij weer de bus heeft gemist. In de tussentijd heeft de verdachte opnieuw een diefstal gepleegd.
Gelet op het niet benutten van de hem gegeven kans(en), heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat de verdachte, al dan niet met hulp van De Regenboog Groep, nu alsnog zelfstandig Nederland zal verlaten. De rechtbank betrekt in dit oordeel ook de verklaring van de verdachte op de zitting dat hij weliswaar voornemens is gedurende een zekere periode in Polen te willen verblijven (onder meer om daar aan zijn verslaving te werken), maar dat hij daarna ook weer wenst terug te keren naar Nederland. De rechtbank ziet gelet hierop ook geen reden om de ISD-maatregel in voorwaardelijke zin op te leggen.
Aangezien de insteek van de ISD-maatregel is om de verdachte terug te laten keren naar Polen, zal de rechtbank bepalen dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wel in mindering wordt gebracht op de duur van de maatregel.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de
maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 [twee] jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde maatregel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. van Muijden, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Saelens
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 november 2025.