ECLI:NL:RBNHO:2025:1333

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
352591
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en schadevergoeding in een civiele zaak tussen een aannemer en opdrachtgever

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] B.V. en [gedaagde]. De zaak betreft een vordering van [eiser] tot betaling van facturen voor geleverde kozijnen en werkzaamheden, en een tegenvordering van [gedaagde] voor herstelkosten en schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] zijn betalingsverplichting niet kon ontlopen op basis van de door hem gestelde ondeugdelijkheid van het werk, omdat hij geen ontbinding van de overeenkomst had gevorderd. De rechtbank wees de vordering van [eiser] tot betaling van € 35.864,04 toe, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De tegenvordering van [gedaagde] werd afgewezen, omdat hij niet had aangetoond dat [eiser] tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] in het ongelijk was gesteld en hem werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/352591 / HA ZA 24-278
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. A. Hartland,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. L.E. Schalk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 september 2024
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de mondelinge behandeling van 7 januari 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft zijn woonhuis te [plaats 3] laten verbouwen door aannemer [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1]).
2.2.
Op 18 januari 2023 heeft [gedaagde] nieuwe kozijnen met beglazing bij [eiser] besteld. [gedaagde] heeft het voor de levering van de kozijnen gefactureerde bedrag van € 53.688,00 aan [eiser] betaald. Het was aanvankelijk de bedoeling dat [bedrijf 1] de kozijnen zou plaatsen.
2.3.
Vervolgens heeft [gedaagde] [eiser] verzocht de kozijnen ook te plaatsen. Op 28 januari 2023 heeft [eiser] voor het plaatsen van de kozijnen een offerte van € 35.778,73 aan [gedaagde] uitgebracht, die [gedaagde] heeft geaccepteerd.
2.4.
[eiser] is op 13 maart 2023 met de montage begonnen.
2.5.
Op 14 april 2023 heeft [gedaagde] [eiser] aangesproken op fouten van een onderaannemer van [eiser]. [gedaagde] heeft [eiser] tijdens dat gesprek een offerte voorgehouden van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]), een ter plaatse werkzame onderaannemer van [bedrijf 1]. De offerte van [bedrijf 2] had onder meer betrekking op herstel van het onjuist inzagen van de gevels. [bedrijf 2] heeft vervolgens de fouten van de onderaannemer van [eiser] hersteld.
2.6.
[eiser] heeft [gedaagde] op 5 juni 2023 een deelfactuur gestuurd van € 30.411,92.
2.7.
Na het verrichten van afrondende werkzaamheden heeft [eiser] [gedaagde] op 27 juni 2023 laten weten dat het werk conform de offerte was afgerond. Diezelfde dag heeft [eiser] [gedaagde] een eindfactuur gestuurd van € 6.329,70, voor montage en meerwerk.
2.8.
[gedaagde] heeft [eiser] op 27 juni 2023 het volgende gemaild:
"(...)
We hebben er in gezamenlijk overleg voor gekozen de herstelwerkzaamheden door een derde te laten uitvoeren. Destijds hebben wij een snelle opgave gevraagd voor de kosten voor herstelwerkzaamheden. Het betrof toen vooral kosten voor metselwerk voor een bedrag van ongeveer € 3.000 ex BTW. We hebben besproken dat deze kosten voor jouw rekening zouden komen.
Op het moment dat de herstelwerkzaamheden verricht werden, stuitten we op nog veel meer gebreken. Ik heb getracht contact met je op te nemen maar jij hebt weken niets van je laten horen. Achteraf begrijpelijk, omdat je in het ziekenhuis lag, maar voor ons onacceptabel, de werkzaamheden moeten doorgaan.
Daarom heb ik ook de bijkomende herstelwerkzaamheden door een derden moeten laten verrichten. Alle kosten die daarvoor aan mij zijn gefactureerd, komen uit op € 11.006,02 ex btw. Deze kosten komen voor jouw rekening. (…)Daarbij komt dat er nog meer herstelwerk verricht moet worden. Aangezien ik er geen vertrouwen in heb dat jij deze gebreken naar tevredenheid kan oplossen, stel ik voor al het herstelwerk door een derde te laten verrichten. Deze kosten worden begroot op € 1.500 ex BTW. Zoals gezegd komen ook deze kosten voor jouw rekening.
Tevens zijn wij van mening dat door de fouten die gemaakt zijn het eindresultaat niet voldoet aan hetgeen wij vooraf mochten verwachten. Er is permanent schade aan onze woning ontstaan. Voor deze schade stellen wij jou aansprakelijk voor een bedrag van € 10.000,- ex BTW. Gezien het voorgaande verzoek ik je een bedrag van € 22.506,02 ex BTW te crediteren op de montage en meerwerkfactuur.(...)"
2.9.
[bedrijf 1] heeft [eiser] op 29 juni 2023 een opsomming verstrekt van de werkzaamheden die [bedrijf 1] in opdracht van [gedaagde] aan de kozijnen heeft verricht. Het gaat om werkzaamheden tot een bedrag van € 11.006,02. Verder heeft [bedrijf 1] in die e-mail aangegeven:
“(…) Alle uren van [bedrijf 2] zijn van de metselaar, een eerste opname is het grootste bedrag, daarna kwam [gedaagde] met verschillende aanvullende dingen.- lood herstel boven kozijnen, deze ontbrak of lag achter het kozijn;- lateien die niet goed zaten;- dorpels herstellen. (…)”
2.10.
In reactie op het afwijzende antwoord van [eiser] op zijn e-mail van 27 juni 2023, heeft [gedaagde] op 7 juli 2023 het volgende geschreven aan [eiser] geschreven:
“(…)
Ik heb je in de gelegenheid gesteld de gebreken te verhelpen. Dit heb je slechts voor een klein deel gedaan. (…) Wat betreft de overige mankementen heb je geen enkele reactie gegeven, laat staan herstelwerkzaamheden uitgevoerd. In verband met het uitblijven van je reactie/herstelwerkzaamheden was ik genoodzaakt om een derde in te schakelen om het werk te verrichten. De kosten die ik daarvoor heb moeten maken komen dan ook voor jouw rekening. Ik zal de openstaande facturen dan ook niet voldoen.
(…)”
2.11.
De advocaat van [gedaagde] heeft [eiser] bij brief van 8 augustus 2023 meegedeeld dat [gedaagde] de betaling van de facturen had opgeschort in afwachting van een creditering voor werkzaamheden die niet zijn verricht en/of zaken die niet zijn geleverd of gebruikt, en een creditering van in totaal € 22.006,02 als vergoeding van de door [gedaagde] geleden schade.
2.12.
In reactie hierop heeft [eiser] laten weten dat de opschorting niet rechtsgeldig is, omdat het werk op 27 juni 2023 volledig is afgerond en netjes is achtergelaten. [eiser] heeft daarbij aangegeven dat hij alleen akkoord was met aanpassing van het zaagwerk door [bedrijf 2] voor een bedrag van € 2.000,00. Verder heeft [eiser] weersproken verder dat zij schade heeft veroorzaakt.
2.13.
De advocaat van [gedaagde] heeft op 9 oktober 2023 het standpunt gehandhaafd dat [eiser] het werk gebrekkig heeft uitgevoerd, en meegedeeld dat na afronding van de werkzaamheden nog nieuwe gebreken zijn gebleken. [eiser] is in de gelegenheid gesteld om de gebreken uiterlijk 20 oktober 2023 te herstellen.
2.14.
ATP Bouwadvies heeft in opdracht van [gedaagde] het werk op 18 oktober 2023 geïnspecteerd. [eiser] was niet voor die inspectie uitgenodigd. ATP heeft geconcludeerd dat de kozijnen niet professioneel zijn geplaatst en niet voldoen aan het Bouwbesluit 2012.
2.15.
De advocaat van [eiser] heeft [gedaagde] op 1 maart 2024 aangeschreven om alsnog het openstaande factuurbedrag te betalen, met de aankondiging van een gerechtelijke procedure als [gedaagde] niet binnen vijf dagen tot betaling overgaat.
2.16.
De advocaat van [gedaagde] heeft bij e-mail van 22 maart 2024 volhard in het standpunt dat het werk gebrekkig was, en dat de herstelkosten voor rekening van [eiser] komen. De advocaat heeft daarbij een door ATP Bouwadvies gemaakte schadebegroting van in totaal € 28.910,78 meegestuurd. Deze begroting gaat uit van het verwijderen en herplaatsen van alle kozijnen en ruiten.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert – samengevat, na vermeerdering van eis - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 54.315,39, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat zij in opdracht en voor rekening van [gedaagde] kozijnen heeft geleverd en werkzaamheden heeft verricht en dat [gedaagde] zonder geldige reden weigert de daarvoor overeengekomen prijs van € 36.741,62 te betalen.
Verder heeft [eiser] schade geleden ter grootte van € 16.431,35 (inclusief btw) wegens extra uren die haar onderaannemers hebben moeten maken omdat zij door toedoen van [gedaagde] niet in staat waren het werk af te ronden binnen de afgesproken termijn van twee weken. Ten slotte vordert [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.142,42.
3.3.
[gedaagde] voert als verweer aan dat [eiser] geen recht heeft op betaling van haar facturen omdat [eiser] de opgedragen werkzaamheden ondeugdelijk heeft uitgevoerd en dus is tekort geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. [eiser] heeft de door [gedaagde] gestelde tekortkomingen deels (voor wat betreft het inzagen van de kozijnopeningen) erkend en is akkoord gegaan met herstel daarvan door [bedrijf 2] op kosten van [eiser]. Voor het overige blijken de gestelde gebreken uit het door [gedaagde] ingebrachte deskundigenrapport. [eiser] was niet bereid die gebreken te herstellen.
[gedaagde] betwist ook de gestelde vertragingsschade omdat partijen geen termijn voor het uitvoeren van de werkzaamheden waren overeen gekomen, hij daarvoor ook niet in gebreke is gesteld en omdat de door [eiser] gestelde vertraging niet aan [gedaagde] te wijten was.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert - samengevat - [eiser] te veroordelen te veroordelen € 13.317,28 aan [gedaagde] te betalen als vergoeding van de herstelkosten. Ook vordert [gedaagde] [eiser] te veroordelen tot betaling van € 28.910,78 als vergoeding van de door [eiser] veroorzaakte schade aan de woning van [gedaagde], te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde] legt aan de vordering ten grondslag dat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst door de overeengekomen werkzaamheden niet naar behoren uit te voeren. Omdat sprake is van verzuim aan de kant van [eiser], is [eiser] op grond van artikel 6:74 BW aansprakelijk voor de kosten van herstel van het gebrekkige werk. Ook is [eiser] volgens [gedaagde] aansprakelijk voor de schade die [eiser] tijdens het werk aan de woning van [gedaagde] heeft veroorzaakt.
4.3.
[eiser] concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid, althans afwijzing van de vorderingen van [gedaagde]. Zij betwist dat zij het werk ondeugdelijk heeft uitgevoerd. Verder is zij ter zake niet deugdelijk in gebreke gesteld en dus niet in verzuim komen te verkeren, nog daargelaten dat [gedaagde] de gestelde gebreken al door een derde had laten herstellen. Verder zijn de gestelde gebreken, de gestelde schade en het causaal verband niet of onvoldoende door [gedaagde] onderbouwd.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
Betaling facturen
5.1.
[eiser] vordert betaling van de facturen voor het monteren van de kozijnen van in totaal € 36.741,62. Vast staat dat de betreffende werkzaamheden zijn verricht en [gedaagde] heeft niet betwist dat het bedrag dat [eiser] hiervoor in rekening heeft gebracht, in overeenstemming was met de door hem aanvaarde offerte. Zijn betoog dat zijn betalingsverplichting op grond van de door hem gestelde ondeugdelijkheid van het werk vervalt, gaat niet op. Behoudens een (in deze zaak niet aan de orde zijnde) afwijkend beding kan een partij bij een wederkerige overeenkomst wanneer de wederpartij haar verplichtingen onvolledig of ondeugdelijk nakomt, slechts van haar eigen verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst worden bevrijd door ontbinding van de overeenkomst. [1] Ontbinding van de overeenkomst is echter niet gevorderd of buitengerechtelijk ingeroepen. Uit het betoog van [gedaagde] valt ook niet af te leiden dat hij zich beroept op opschorting. Integendeel uit zijn tegenvordering volgt nu juist dat hij geen nakoming door [eiser] verlangt, maar schadevergoeding zodat derden de volgens hem nog noodzakelijke werkzaamheden kunnen verrichten. Kortom, de door [gedaagde] gestelde ondeugdelijkheid van de werkzaamheden maakt niet dat hij de facturen van [eiser] niet hoeft te betalen.
Gesprek van 14 april 2023
5.2.
Uit het betoog van [gedaagde] volgt verder dat hij de facturen niet hoeft te betalen omdat [eiser] tijdens het gesprek van 14 april 2023 niet alleen de offerte van [bedrijf 2] volledig heeft aanvaard, maar ook alle herstelkosten van de gebreken in het werk die niet in offerte van [bedrijf 2] waren verdisconteerd. Kennelijk gaat [gedaagde] ervan uit dat na verrekening van de facturen met de voor rekening van [eiser] komende herstelkosten [eiser] niets meer van [gedaagde] heeft te vorderen. Omdat de betalingsverplichting van [gedaagde] niet is vervallen, zal de vordering tot betaling van € 34.741,62, zijnde het restant van de facturen (€ 36.741,62 - € 2.000,00) worden toegewezen.
5.3.
Vast staat dat partijen op 14 april 2023 hebben gesproken over herstel van het onzorgvuldig inzagen van de gevels aan de hand van de offerte van [bedrijf 2]. [eiser] erkent er tijdens dat gesprek mee te hebben ingestemd een bedrag van € 2.000,00 van de offerte van [bedrijf 2] voor haar rekening te nemen. [eiser] stelt dat zij de overige posten op de offerte van [bedrijf 2] heeft afgewezen, omdat die werkzaamheden niet vielen onder de oorspronkelijke aannemingsovereenkomst van 28 januari 2023. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] echter de hele offerte van [bedrijf 2] aanvaard, en ook de aansprakelijkheid erkend voor toekomstig opkomende gebreken.
5.4.
Omdat [gedaagde] zich beroept op de afspraak dat [eiser] ook de kosten van [bedrijf 2] boven een bedrag van € 2.000,00 en de herstelkosten voor toekomstige gebreken op zich zou nemen, rust op hem de stelplicht en bewijslast daarvan. Partijen hebben hierover niets op papier gezet. Tegenover de mondelinge verklaring van [gedaagde] dat een dergelijke afspraak is gemaakt staat de mondelinge weerlegging daarvan door [eiser]. Dat [eiser] alle op de offerte van [bedrijf 2] genoemde werkzaamheden voor haar rekening zou nemen,
ligt ook niet voor de hand. De offerte is ter sprake gekomen omdat gebleken was dat het zaagwerk verkeerd was uitgevoerd. Gesteld noch gebleken is dat op 14 april 2023 ook andere gebreken aan de orde zijn geweest. [gedaagde] heeft niet weersproken dat de overige in de offerte van [bedrijf 2] genoemde werkzaamheden geen betrekking hadden op het herstel van het door [eiser] uitgevoerde (zaag)werk. Verder blijkt uit de e-mail van [bedrijf 1] van 29 juni 2023 dat [gedaagde] later met aanvullende werkzaamheden is gekomen. Deze zijn niet met [eiser] besproken en het is niet aannemelijk dat [eiser] op voorhand al met uitvoering van al deze werkzaamheden op haar kosten heeft ingestemd. Dat [eiser] op 14 april 2023 ook aansprakelijkheid voor nog niet geconstateerde gebreken heeft aanvaard, is door [gedaagde] niet nader onderbouwd en evenmin aannemelijk.
5.5.
Gelet op het voorgaande moet op het door [eiser] gevorderde bedrag aan onbetaalde facturen € 2.000,00 wegens werkzaamheden van [bedrijf 2] in mindering worden gebracht. De verdere kosten van [bedrijf 2] komen niet voor rekening van [eiser].
Schadevergoeding kosten onderaannemers
5.6.
[eiser] vordert een schadevergoeding omdat het door toedoen van [gedaagde] niet mogelijk was het werk binnen de afgesproken termijn van twee weken af te ronden, waardoor [eiser] haar onderaannemers extra uren heeft moeten uitbetalen. [eiser] stelt dat de onderaannemers niet bij het werk konden door openliggende rioolsleuven en in de weg liggende materialen.
5.7.
Op grond van artikel 6:58 BW komt een schuldeiser - in dit geval [gedaagde] - in verzuim als hij niet meewerkt aan de nakoming van de verbintenis van zijn wederpartij. Voor het intreden van verzuim aan de kant de schuldeiser is in beginsel geen ingebrekestelling vereist. In de aannemingsovereenkomst van 28 januari 2023 is echter geen uiterste termijn voor nakoming opgenomen. Verder heeft [eiser] het verweer van [gedaagde] dat hij op eerste aangeven van [eiser] ervoor heeft gezorgd dat de onderaannemers van [eiser] aan de slag konden, niet weersproken. Bij deze stand van zaken is van schuldeisersverzuim aan de zijde van [gedaagde] geen sprake. De gevorderde schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.8.
[eiser] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Dergelijke kosten zijn verschuldigd als het maken daarvan in de gegeven omstandigheden redelijk was en ook de hoogte daarvan redelijk is. [gedaagde] heeft niet (gemotiveerd) weersproken dat aan voormelde eisen is voldaan. De rechtbank zal de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten toewijzen tot € 1.122,42, zijnde de vergoeding die hoort bij het in hoofdsom toe te wijzen bedrag van € 34.741,62.
5.9.
De gevorderde wettelijke rente, die evenmin is weersproken, zal worden toegewezen met ingang van 25 juli 2023.
Conclusie / proceskosten
5.10.
De conclusie is dat de vorderingen van [eiser] zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 35.864,04.
5.11.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,99
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.712,99
5.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
5.13.
[gedaagde] vordert de kosten van herstel van € 13.317,28 en een vergoeding van € 28.910,78 wegens beschadiging door [eiser] van de woning van [gedaagde].
Herstelkosten
5.14.
Voor zover [gedaagde] stelt dat [eiser] voor de vergoeding van herstelkosten aansprakelijk is omdat zij dat op 14 april 2023 zou hebben toegezegd, wordt, onder verwijzingen naar de overwegingen in conventie, deze stelling ook in reconventie verworpen.
5.15.
Ook overigens kan de vordering niet slagen. Vast staat dat [eiser] op 27 juni 2023 heeft laten weten dat het werk overeenkomstig de offerte was afgerond. Het was vervolgens aan [gedaagde] het werk binnen een redelijke termijn te keuren en al dan niet onder voorbehoud te aanvaarden dan wel onder aanwijzing van de gebreken het werk te weigeren. In zijn e-mail van 7 juli 2023 wijst [gedaagde] [eiser] er echter alleen op dat hij gebreken in het werk door een derde heeft laten herstellen, en dat hij daarom de facturen van [eiser] niet zal voldoen. In de e-mail heeft [gedaagde] het werk niet onder voorbehoud dan wel aanwijzing van de gebreken aanvaard, zodat het werk per 27 juni 2023 als opgeleverd moet worden beschouwd. [2] Dit betekent dat [eiser] is ontslagen is ontslagen voor de gebreken die [gedaagde] op 27 juni 2023 redelijkerwijs had moeten ontdekken. [3] Een deel van de gestelde gebreken, zoals hoogteverschil in diverse kozijnen die naast elkaar of in dezelfde ruimte zijn geplaatst, te korte dorpels, cementsluier en het niet netjes aftimmeren moeten ook voor een opdrachtgever ook zonder inschakeling van een deskundige zichtbaar zijn geweest op 27 juni 2023. Voor deze gebreken (wat daar verder ook van zij) kan [eiser] niet meer op een later moment aansprakelijk worden gehouden.
5.16.
Voor de overige gebreken kan [gedaagde] slechts aanspraak maken op herstelkosten als sprake is van verzuim aan de kant van [eiser]. [4] Het verzuim treedt in na schriftelijke ingebrekestelling waarbij de schuldenaar een redelijke termijn wordt gesteld om alsnog na te komen, en de nakoming binnen die termijn uitblijft. [5] Vast staat dat [gedaagde] [eiser] niet schriftelijk in gebreke heeft gesteld. De e-mail van 27 juni 2023 kan niet als ingebrekestelling worden gezien omdat daarin geen aanspraak wordt gemaakt op nakoming maar op schadevergoeding en [gedaagde] de herstelwerkzaamheden door een derde wil laten uitvoeren.
5.17.
Volgens [gedaagde] kon een schriftelijk ingebrekestelling achterwege blijven omdat hij de in een telefoongesprek van 21 juni 2023 door [eiser] gemaakte opmerking dat hij niet zo moest klagen, mocht opvatten als een verklaring in de zin van artikel 6:83 onder c BW dat [eiser] in de nakoming van zijn verbintenis tekort zal schieten. Dat betoog kan niet slagen.
5.18.
Op grond van artikel 6:83 onder c BW treedt verzuim zonder ingebrekestelling in wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar
moetafleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten. [gedaagde] geeft echter aan dat [eiser] de opmerking over het klagen heeft gemaakt, in reactie op het verzoek van [gedaagde] om de herstelkosten te verrekenen. De opmerking is dus niet gemaakt in reactie op een verzoek om over te gaan tot herstel en kan daarom niet worden uitgelegd als een weigering de overeenkomst alsnog na te komen. De rechtbank volgt [gedaagde] dan ook niet in zijn betoog dat [eiser] op grond van artikel 6:83 onder c BW in verzuim is geraakt.
5.19.
Dat de advocaat [gedaagde] op 9 oktober 2023 [eiser] nog een termijn heeft gesteld voor aanpassing van voordeur en rabatdelen maakt dat niet anders omdat [gedaagde] niet heeft gesteld dat hij deze gebreken niet redelijkerwijs bij de oplevering had kunnen ontdekken. Ook het betoog dat hij meerdere malen mondeling heeft geklaagd over gebreken in het werk en [eiser] dus wist zij was tekortgeschoten en dat [gedaagde] aanspraak maakte op herstel, leidt niet tot een ander oordeel. De eerste klachten van [gedaagde], wat daarvan ook zij, hebben geleid tot het gesprek van 14 april 2023 waarbij de afspraak is gemaakt dat [bedrijf 2] de gebreken zou herstellen en [eiser] de kosten daarvan (tot een bedrag van
€ 2.000,00) zou dragen. Daarna hebben volgens [gedaagde] nog twee gesprekken plaatsgevonden die ook daadwerkelijk hebben geleid tot verdere werkzaamheden door [eiser]. Vervolgens heeft [eiser] het werk opgeleverd en heeft [gedaagde] geen aanspraak meer gemaakt op herstel.
Schadevergoeding
5.20.
[gedaagde] vordert een schadevergoeding van € 28.910,97 omdat [eiser] de woning van [gedaagde] heeft beschadigd. Hoewel [gedaagde] in zijn e-mail van 27 juni 2023 [eiser] nog aansprakelijk stelt voor € 10.000,00 wegens schade aan de woning, verwijst hij ter onderbouwing van de woningschade het rapport van ATP Bouwadvies. ATP Bouwadvies geeft alleen een raming van de kosten die zijn verbonden aan herstelwerkzaamheden aan de kozijnen.
Daarvan is al overwogen dat die kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat [gedaagde] de schade aan zijn woning verder niet heeft onderbouwd, wordt de gevorderde schadevergoeding afgewezen.
Conclusie / proceskosten
5.21.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat
1.214,00
(2 punten × factor 0,5 × € 1.214,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.353,00
5.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
,
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 35.864,04, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over:
- het bedrag van € 34.741,62 (aan hoofdsom), met ingang van 25 juli 2023,
- het bedrag van € 1.122,04 (aan buitengerechtelijke incassokosten),met ingang van 17 mei 2024,
telkens tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.712,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.353,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
6.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in conventie en in reconventie
6.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.9.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.

Voetnoten

1.(Hoge Raad 19-02-1988 ECLI:NL:HR:1988:AD0206,
2.artikel 7:758 lid 1 BW
3.artikel 7:758 lid 3 BW
4.artikel 6:74 BW
5.artikel 6:82 lid 1 BW