Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil in conventie
Verder heeft [eiser] schade geleden ter grootte van € 16.431,35 (inclusief btw) wegens extra uren die haar onderaannemers hebben moeten maken omdat zij door toedoen van [gedaagde] niet in staat waren het werk af te ronden binnen de afgesproken termijn van twee weken. Ten slotte vordert [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.142,42.
[gedaagde] betwist ook de gestelde vertragingsschade omdat partijen geen termijn voor het uitvoeren van de werkzaamheden waren overeen gekomen, hij daarvoor ook niet in gebreke is gesteld en omdat de door [eiser] gestelde vertraging niet aan [gedaagde] te wijten was.
4.Het geschil in reconventie
ligt ook niet voor de hand. De offerte is ter sprake gekomen omdat gebleken was dat het zaagwerk verkeerd was uitgevoerd. Gesteld noch gebleken is dat op 14 april 2023 ook andere gebreken aan de orde zijn geweest. [gedaagde] heeft niet weersproken dat de overige in de offerte van [bedrijf 2] genoemde werkzaamheden geen betrekking hadden op het herstel van het door [eiser] uitgevoerde (zaag)werk. Verder blijkt uit de e-mail van [bedrijf 1] van 29 juni 2023 dat [gedaagde] later met aanvullende werkzaamheden is gekomen. Deze zijn niet met [eiser] besproken en het is niet aannemelijk dat [eiser] op voorhand al met uitvoering van al deze werkzaamheden op haar kosten heeft ingestemd. Dat [eiser] op 14 april 2023 ook aansprakelijkheid voor nog niet geconstateerde gebreken heeft aanvaard, is door [gedaagde] niet nader onderbouwd en evenmin aannemelijk.
moetafleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten. [gedaagde] geeft echter aan dat [eiser] de opmerking over het klagen heeft gemaakt, in reactie op het verzoek van [gedaagde] om de herstelkosten te verrekenen. De opmerking is dus niet gemaakt in reactie op een verzoek om over te gaan tot herstel en kan daarom niet worden uitgelegd als een weigering de overeenkomst alsnog na te komen. De rechtbank volgt [gedaagde] dan ook niet in zijn betoog dat [eiser] op grond van artikel 6:83 onder c BW in verzuim is geraakt.
€ 2.000,00) zou dragen. Daarna hebben volgens [gedaagde] nog twee gesprekken plaatsgevonden die ook daadwerkelijk hebben geleid tot verdere werkzaamheden door [eiser]. Vervolgens heeft [eiser] het werk opgeleverd en heeft [gedaagde] geen aanspraak meer gemaakt op herstel.
- het bedrag van € 1.122,04 (aan buitengerechtelijke incassokosten),met ingang van 17 mei 2024,
telkens tot de dag van volledige betaling,