In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 november 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagden]. [Eiser] vorderde de ontruiming van een platje dat aan het gehuurde behoort, waar [gedaagden] een lounge set en andere inrichting hadden geplaatst. [Eiser] stelde dat het platje geen deel uitmaakt van het gehuurde en dat [gedaagden] inbreuk maken op zijn eigendomsrecht. De kantonrechter moest beoordelen of er sprake was van een spoedeisend belang en of de vorderingen in de bodemprocedure kans van slagen hadden.
De kantonrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat het platje sinds 2018 op dezelfde manier door [gedaagden] werd gebruikt en [eiser] onvoldoende had onderbouwd waarom er nu schade zou kunnen ontstaan. Ook was niet gebleken dat het gebruik door [gedaagden] de toegang tot het schuurtje voor de uitbater van het restaurant belemmert. De kantonrechter concludeerde dat er in deze procedure geen plaats was voor bewijslevering en dat het niet aannemelijk was dat een rechter in een bodemprocedure de vordering van [eiser] zou toewijzen.
Daarom heeft de kantonrechter de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden]. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.