Uitspraak
RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11696321 \ CV EXPL 25-1793 (PA)
Vonnis van 26 november 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [bedrijf 1] ,
M.H.O.D.N. [bedrijf 2],
te Alkmaar,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 april 2025
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 2 juli 2025
- de mondelinge behandeling van 31 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. [eiser] is in persoon verschenen. [gedaagde] is, zonder bericht, niet op de zitting verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.
[eiser] verkoopt haar onderneming, een cafetaria, aan [gedaagde] . Partijen komen een koopprijs van € 55.000,00 overeen en de overdracht vindt plaats op 1 november 2023. [gedaagde] betaalt de koopprijs.
2.2.
In de koopovereenkomst staat verder het volgende:
“
6. De courante voorraden worden geacht niet tot de Onderneming te behoren en zullen door koper op de Overdrachtsdatum worden overgenomen van verkoper tegen de laatste inkoopprijzen van verkoper. Verkoper minimaliseert de komende weken haar voorraad.”
“
6. De courante voorraden worden geacht niet tot de Onderneming te behoren en zullen door koper op de Overdrachtsdatum worden overgenomen van verkoper tegen de laatste inkoopprijzen van verkoper. Verkoper minimaliseert de komende weken haar voorraad.”
2.3.
[eiser] telt op 6 november 2023 de voorraden. De waarde van de voorraden bedraagt € 13.359,04. [eiser] deelt dit mee aan [gedaagde] .
2.4.
Partijen komen een betalingsregeling overeen. [gedaagde] zal het bedrag van € 13.359,04 in vijf maanden betalen. De eerste betaling door [gedaagde] vindt plaats in januari 2024. In mei 2024 stopt [gedaagde] met betalen; er staat dan een bedrag van € 3.487,83 open.
3.Het geschil
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.487,83, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] moet worden veroordeeld tot betaling van € 3.487,83 aan [eiser] .
4.2.
[gedaagde] is niet op de zitting verschenen. [gedaagde] heeft dus geen vragen van de kantonrechter kunnen beantwoorden of inlichtingen kunnen geven. Ook heeft hij de nadere toelichting van [eiser] niet weersproken. Dat komt voor rekening en risico van [gedaagde] .
Het gevolg daarvan is dat moet worden geconcludeerd dat [gedaagde] zijn verweer onvoldoende heeft toegelicht en gemotiveerd. Dat betekent dat het standpunt van [eiser] voor juist wordt gehouden. De kantonrechter weegt daarbij mee dat partijen een betalingsregeling zijn overeengekomen en [gedaagde] een aantal betalingen heeft verricht.
4.3.
De stelling van [gedaagde] dat hij niet hoeft te betalen omdat er niets is afgesproken, kan niet worden gevolgd, omdat die stelling niet is onderbouwd en gemotiveerd. Bovendien volgt de afspraak uit de koopovereenkomst. Verder heeft [eiser] op de zitting gemotiveerd toegelicht hoe zij de voorraden heeft geteld, dat zij haar bevindingen heeft gedeeld met [gedaagde] en dat [gedaagde] nooit heeft geprotesteerd, hetgeen ook blijkt uit de door haar en [gedaagde] gemaakte betalingsregeling.
4.4.
De vordering van [eiser] tot betaling van het bedrag van € 3.487,83 wordt daarom toegewezen. Omdat [gedaagde] te laat is met betalen, moet hij ook de wettelijke rente betalen. De wettelijke rente zal als na te melden worden toegewezen.
4.5.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft aan [gedaagde] een of meer aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Daarom zal een bedrag van € 473,80 worden toegewezen.
4.6.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
€
149,71
- griffierecht
€
257,00
- salaris gemachtigde
- reis-verblijf- en verletkosten
- reis-verblijf- en verletkosten
€
€
238,00
50,00
(1 punt × € 238,00)
- nakosten
€
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€
829,71
5.De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.487,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 24 april 2025, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 473,80 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 829,71, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.D.M. Hazeu en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2025.