ECLI:NL:RBNHO:2025:1302

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
11076210
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur in het kader van aanneming van werk met verweer van gedaagde

In deze zaak heeft de eisende partij, [naam 1], een vennootschap onder firma, werkzaamheden verricht voor de gedaagde partij, [naam 3], op basis van een overeenkomst van aanneming van werk. De werkzaamheden betroffen het aanleggen van elektra, waaronder lichtpunten en schakelaars. [naam 1] vordert betaling van een factuur van € 2.856,11, maar [naam 3] heeft slechts een deel van dit bedrag betaald en stelt dat hij niet meer dan € 2.000,- verschuldigd is, omdat dit de afgesproken vaste prijs zou zijn. De gedaagde is niet verschenen op de zitting, waardoor zijn verweer onvoldoende is toegelicht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van [naam 1] toewijsbaar is, omdat het verweer van [naam 3] niet voldoende onderbouwd was. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten toegewezen aan [naam 1]. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het resterende bedrag van € 1.744,23, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zaanstad
Zaaknummer: 11076210 \ CV EXPL 24-881 (rvk)
Vonnis van 13 februari 2025
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[naam 1],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [naam 1] ,
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor Vermeer Schutte & Musen B.V.,
tegen
[naam 2], h.o.d.n. [naam 3] ,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [naam 3] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 juni 2024
- het bericht van 6 januari 2025 met productie(s) van [naam 1]
- de mondelinge behandeling van 17 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] heeft, op basis van een overeenkomst van aanneming van werk, voor [naam 3] werkzaamheden verricht op het gebied van elektra (aanleggen van lichtpunten, elektrapunten, spotjes en schakelaars).

3.Het geschil

3.1.
[naam 1] vordert - samengevat - betaling van een bedrag van € 1.744,23.
3.2.
[naam 1] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [naam 3] is op grond van de overeenkomst gehouden de factuur van € 2.856,11 voor de verrichte werkzaamheden te voldoen. [naam 3] is echter, ondanks betalingsherinnering niet overgegaan tot betaling van de factuur. Gelet op het betalingsverzuim heeft [naam 1] haar incassogemachtigde ingeschakeld en [naam 1] maakt ook aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 410,61. Vanwege de te late betaling is [naam 3] ook de wettelijke handelsrente verschuldigd van € 101,33, berekend tot 8 april 2024. [naam 3] heeft na aanmaning door de incassogemachtigde een bedrag van € 1.623,82 betaald, zodat te vorderen resteert € 1.744,23.
3.3.
[naam 3] voert verweer. [naam 3] voert aan dat de vordering moet worden afgewezen omdat voor het werk een vaste prijs van € 2.000,- is afgesproken en hij niet meer dan dat bedrag hoeft te betalen. [naam 1] heeft ook ten onrechte materiaal (spots) in rekening gebracht. Ook heeft [naam 1] het werk niet naar behoren verricht, waardoor schade is ontstaan. [naam 3] heeft een bedrag van ruim € 1.600,- betaald en hij wil dit aanvullen naar het afgesproken bedrag van € 2.000,- maar meer dan dat is [naam 3] niet verschuldigd.

4.De beoordeling

4.1.
[naam 3] is met een brief opgeroepen voor de zitting, maar niet verschenen. [naam 3] heeft dus geen vragen van de kantonrechter kunnen beantwoorden en heeft geen nadere inlichtingen of toelichting gegeven. Het gevolg daarvan is dat moet worden geconcludeerd dat [naam 3] zijn verweer onvoldoende heeft toegelicht en gemotiveerd. Dat betekent dat het standpunt van [naam 1] voor juist wordt gehouden. [naam 1] heeft op de zitting nog nader toegelicht dat er geen sprake is geweest van een vaste totaalprijs van € 2.000,- maar van een geschatte prijs en dat de prijs uiteindelijk hoger is uitgevallen omdat [naam 1] in overleg en met akkoord van [naam 3] meerwerk heeft verricht, bestaande uit het aanleggen van negen extra lichtpunten. Het verweer van [naam 3] dat hij niet meer hoeft te betalen dan € 2.000,- gaat daarom niet op. Ook de opmerking van [naam 3] dat [naam 1] ten onrechte spots in rekening brengt gaat niet op want [naam 1] heeft op de zitting toegelicht dat zij de extra lichtpunten in rekening heeft gebracht, maar niet de spots. Dat [naam 1] het werk niet goed zou hebben verricht, heeft [naam 1] ter zitting gemotiveerd weersproken en heeft [naam 3] onvoldoende onderbouwd. Ook heeft [naam 3] geen ingebrekestelling verstuurd en ontslaat dit hem niet van zijn betalingsverplichting. De vordering van [naam 1] tot betaling van de restantfactuur wordt daarom toegewezen. De rente wordt eveneens toegewezen. [naam 3] heeft daar ook geen verweer tegen gevoerd.
4.2.
[naam 1] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 410,61 toegewezen.
4.3.
[naam 3] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [naam 1] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
372,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
995,54
4.4.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [naam 3] om aan [naam 1] te betalen een bedrag van € 1.744,23, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente met ingang van 8 april 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [naam 3] in de proceskosten van € 995,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [naam 3] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [naam 3] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Slijkhuis en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2025.