ECLI:NL:RBNHO:2025:128

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
C/15/347921 HA ZA 24-29
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing van erfdienstbaarheid door gemeente Texel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de gemeente Texel en de gedaagden, waaronder de Coöperatieve Rabobank U.A. De gemeente had een vordering ingediend tot opheffing van een erfdienstbaarheid, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen. In het tussenvonnis van 7 augustus 2024 was de gemeente al in de gelegenheid gesteld om een nadere onderbouwing te geven van het algemeen belang, zoals bedoeld in artikel 5:78 van het Burgerlijk Wetboek. De gemeente heeft echter aangegeven geen gehoor te geven aan dit verzoek, wat heeft geleid tot de afwijzing van de vordering.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende had aangetoond dat het voortbestaan van de erfdienstbaarheid in strijd was met het algemeen belang. De gemeente had betoogd dat het realiseren van een woonzorgcomplex een algemeen belang diende, maar de rechtbank vond dat er meer toelichting nodig was over de gevolgen van het in stand houden van de erfdienstbaarheid. De gemeente had weliswaar alternatieven aangedragen, maar deze waren niet voldoende onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de gemeente moesten worden afgewezen en dat de gemeente in het ongelijk was gesteld, waardoor zij de proceskosten van de gedaagden moest vergoeden.

De proceskosten werden begroot op een totaal van € 2.641,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gemeente direct aan de veroordeling moest voldoen, ook al zou zij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/347921 / HA ZA 24-29
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
GEMEENTE TEXEL,
te Den Burg, gemeente Texel,
eisende partij,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. H.B. de Regt LLM.,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
advocaat: mr. V.C. van der Velde,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
advocaat: mr. V.C. van der Velde,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
3.
COOPERATIEVE RABOBANK U.A.,
te Amsterdam,
niet verschenen,
hierna te noemen: de bank
gedaagde partijen.
De zaak in het kort
In het tussenvonnis is de gemeente in de gelegenheid gesteld een nadere onderbouwing te geven van het algemeen belang zoals bedoeld in artikel 5:78 Burgerlijk Wetboek (BW). De gemeente heeft meegedeeld geen gehoor te zullen geven aan dit verzoek, waardoor de rechtbank de vordering tot het opheffen van de erfdienstbaarheid afwijst.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 augustus 2024,
- de akte uitlaten na tussenvonnis van 2 oktober 2024 van de gemeente met productie 20,
- de akte uitlaten na tussenvonnis van 30 oktober 2024 van [gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 7 augustus 2024 overwogen dat de vordering tot opheffing van de erfdienstbaarheid niet toewijsbaar is op grond van artikel 5:79 BW. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het realiseren van een woonzorgcomplex weliswaar een algemeen belang dient, maar dat het beroep van de gemeente op artikel 5:78 aanhef en onder b BW nadere toelichting behoeft. De gemeente heeft de gelegenheid gekregen om inzichtelijk te maken wat voor gevolgen het in stand laten van de erfdienstbaarheid (dus het niet-situeren van parkeerplaatsen ter plaatse) heeft voor de mogelijkheid een woonzorgcomplex te realiseren. De rechtbank heeft de gemeente er daarbij op gewezen dat de gemeente daarbij inzicht moet geven in de mogelijkheden en onmogelijkheden van de diverse alternatieven en de eventuele financiële gevolgen daarvan.
2.2.
In haar akte van 2 oktober 2024 heeft de gemeente betoogd dat er tussen partijen overleg is geweest over een andere inrichting van de erfdienstbaarheid. Aspecten van toegankelijkheid en privacy van bewoners van het woonzorgcomplex, maar ook toegankelijkheid en privacy van [gedaagden] zijn uitvoerig besproken en verwerkt in het oorspronkelijke plan. Het tussenvonnis en het in de procedure vasthouden door [gedaagden] aan ongewijzigd behoud van de erfdienstbaarheid maken dat de uitvoering van het oorspronkelijke bouwplan van de baan is. Alternatieven die het recht van erfdienstbaarheid in zijn huidig vorm respecteren, brengen - bijvoorbeeld - de kap of verplaatsing van meerdere bomen mee, om zo toch de noodzakelijke hoeveelheid parkeerplaatsen te realiseren. De gemeente heeft twee voorbeelden van alternatieven in het geding gebracht.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeente aldus onvoldoende heeft onderbouwd dat het ongewijzigd voortbestaan van de erfdienstbaarheid in strijd is met het algemeen belang en dat de erfdienstbaarheid daarom moet worden opgeheven.
2.4.
Dat de gemeente in de planfase van het woonzorgcomplex gezamenlijk overleg heeft gehad met De Omring en [gedaagden] en dat de gemeente veel energie heeft gestoken in de inrichting van de buitenruimte die voor alle partijen naar tevredenheid was, laat onverlet dat [gedaagden] nooit akkoord is gegaan met het plan zoals de gemeente en De Omring dat nu willen gaan realiseren. De gemeente stelt verder dat door het ongewijzigd handhaven van de erfdienstbaarheid het oorspronkelijke bouwplan van de baan is. Dat zal zo zijn, maar daaruit blijkt niet dat het realiseren van een aangepast bouwplan voor een woonzorgcomplex met behoud van de erfdienstbaarheid van [gedaagden] onmogelijk is. De rechtbank begrijpt dat een alternatief plan ook voor- en nadelen heeft, maar de gemeente verliest uit het oog dat het aan de rechter is om zich een oordeel te vormen of het belang van [gedaagden] bij behoud van de erfdienstbaarheid daarvoor moet wijken. Tenslotte heeft de gemeente - kennelijk ter onderbouwing van de nadelen van eventuele alternatieven - twee voorbeelden (kaarten) van alternatieven overgelegd. Een toelichting op die alternatieven heeft de gemeente niet gegeven en al helemaal niet de mogelijkheden en onmogelijkheden van die alternatieven en de eventuele financiële gevolgen daarvan. De rechtbank doet daarom niets met die twee voorbeelden.
2.5.
De conclusie is dat de vorderingen van de gemeente worden afgewezen.
2.6.
De gemeente wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
2.149,00
(3,5 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.641,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van de gemeente af,
3.2.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten van € 2.641,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de gemeente niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.
DdD