In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de gemeente Texel en de gedaagden, waaronder de Coöperatieve Rabobank U.A. De gemeente had een vordering ingediend tot opheffing van een erfdienstbaarheid, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen. In het tussenvonnis van 7 augustus 2024 was de gemeente al in de gelegenheid gesteld om een nadere onderbouwing te geven van het algemeen belang, zoals bedoeld in artikel 5:78 van het Burgerlijk Wetboek. De gemeente heeft echter aangegeven geen gehoor te geven aan dit verzoek, wat heeft geleid tot de afwijzing van de vordering.
De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende had aangetoond dat het voortbestaan van de erfdienstbaarheid in strijd was met het algemeen belang. De gemeente had betoogd dat het realiseren van een woonzorgcomplex een algemeen belang diende, maar de rechtbank vond dat er meer toelichting nodig was over de gevolgen van het in stand houden van de erfdienstbaarheid. De gemeente had weliswaar alternatieven aangedragen, maar deze waren niet voldoende onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de gemeente moesten worden afgewezen en dat de gemeente in het ongelijk was gesteld, waardoor zij de proceskosten van de gedaagden moest vergoeden.
De proceskosten werden begroot op een totaal van € 2.641,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gemeente direct aan de veroordeling moest voldoen, ook al zou zij in hoger beroep gaan.