ECLI:NL:RBNHO:2025:12738

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
C/15/367900 / KG ZA 25-487
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap in kort geding met betrekking tot depotbedrag

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, gaat het om de verdeling van een nalatenschap die bestaat uit een bij de notaris in depot gehouden koopsom van bijna € 12.000.000,- na de verkoop van onroerend goed. De bodemrechter had partijen geadviseerd om een bedrag van € 1.000.000,- in depot te houden en de overige gelden naar rato van ieders aandeel in de nalatenschap te verdelen. Eisers, die al jaren procederen over deze nalatenschap, hebben gedaagde aangeklaagd omdat deze weigerde mee te werken aan de gedeeltelijke vrijgave van het depot. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eisers toegewezen, waarbij het verzoek om een voorschot op schadevergoeding werd afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang. De zaak is complex, met meerdere erfgenamen en een bodemprocedure die nog aanhangig is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang is voor de vrijgave van een deel van het depot, gezien de gemiste rendementen die eisers zouden lijden.

Uitspraak

6RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/367900 / KG ZA 25-487
Vonnis in kort geding van 4 november 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [plaats 1],
2.
[eiser 2],
te [plaats 2] (Luxembourg),
3.
[eiser 3],
te [plaats 3],
4.
[eiser 4],
te [plaats 4],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers],
advocaat: mr. M.J. Sarfaty,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 5] (Pakistan),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. R.H. van Duivenboden.
De zaak in het kort
Partijen procederen al jaren over de verdeling van een nalatenschap. Deze nalatenschap bestaat, na verkoop van onroerend goed, onder meer uit een bij de notaris in depot gehouden koopsom van bijna € 12.000.000,-. De bodemrechter heeft partijen dringend in overweging gegeven om – vooruitlopend op het eindvonnis – een bedrag van € 1.000.000,- in depot te houden en de overige gelden vast te verdelen na rato van ieders aandeel in de nalatenschap.
Omdat [gedaagde] weigert mee te werken, hebben [eisers] deze procedure gestart waarin zij vorderen [gedaagde] te veroordelen tot medewerking aan gedeeltelijke vrijgave van het depot. De voorzieningenrechter wijst die vordering toe. Het door [eisers] gevorderde voorschot op een in een bodemprocedure nader vast te stellen bedrag aan schadevergoeding, wordt afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang bij die vordering.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 9
- de producties 1 t/m 4 van [gedaagde]
- de akte wijziging eis met producties 10 en 11 van [eisers]
- de mondelinge behandeling van 30 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van mr. Sarfaty namens [eisers]
- de pleitnota van mr. Van Duivenboden namens [gedaagde].
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- [eiser 1], [eiser 3], [eiser 4], bijgestaan door mr. Sarfaty voornoemd
- mr. Van Duivenboven voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 10 februari 2011 is overleden [erflater 1] (hierna: [erflater 1]).
2.2.
[erflater 1] heeft drie erfgenamen:
- [eiser 1] (eiser sub 1)
- [erflater 2] (hierna: [erflater 2])
- [gedaagde].
2.3.
Sinds 2019 procederen de erfgenamen over de verdeling van de nalatenschap van [erflater 1]. Op dit moment is een bodemprocedure bij deze rechtbank aanhangig, waarin [gedaagde] – kort gezegd – verdeling van de nalatenschap vordert en [eisers] bij wijze van tegenvordering namens de gemeenschap een schadevergoeding van [gedaagde] vorderen (hierna: de bodemprocedure).
2.4.
In de bodemprocedure heeft deze rechtbank op 14 juni 2023 een tussenvonnis gewezen waarin onder meer is overwogen dat bij de verdeling van de registergoederen in de nalatenschap als uitgangspunt geldt 1/3 deel voor [gedaagde] en 2/3 deel voor [eisers]
2.5.
Tijdens de bodemprocedure is [erflater 2] op 2 maart 2024 overleden. Haar erfgenamen [eiser 2] (eiser sub 2), [eiser 3] (eiser sub 3) en [eiser 4] (eiser sub 4) hebben haar nalatenschap zuiver aanvaard en de bodemprocedure in de plaats van [erflater 2] overgenomen.
2.6.
Tot de nalatenschap van [erflater 1] behoorde onroerend goed. Na het overlijden van [erflater 2] hebben partijen besloten tot de verkoop van het onroerend goed, hetgeen heeft geleid tot een koopovereenkomst. Het onroerend goed is op 4 juni 2025 tegen een koopsom van € 12.000.000,- aan een koper geleverd.
2.7.
Het na verrekening van kosten resterende bedrag van de koopsom van € 11.987.915,92 wordt sinds de levering door notaris Hartman LMH N.V. in depot gehouden (hierna: het Depot). Partijen hebben hiertoe op 4 juni 2025 een depotovereenkomst gesloten, waarin onder meer is bepaald:
Depotbepalingen; specifiek
Artikel 3
3.1
Totdat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van het Depotbedrag, dan wel voor de duur dat in de verdelingsprocedure tussen Partijen, thans aanhangig bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, onder zaakkenmerk C/15/319477, rolnummer 21/445, een gerechtelijke uitspraak is verkregen en deze kracht van gewijsde heeft gekregen, houdt de Notaris het Depotbedrag onder zijn berusting op diens Kwaliteitsrekening in de zin van de Wet op het notarisambt, met dien verstande dat het Depotbedrag door de Notaris wordt uitgekeerd zoals hierna vermeld.
3.2
Partijen verkrijgen ten gevolge het in artikel 3.1 bepaalde een voorwaardelijke vordering op de Notaris ter zake het Depotbedrag. Deze vordering wordt voor Partijen op één van de hierna vermelde wijzen onvoorwaardelijk:
1) nadat blijkens ondubbelzinnige gelijkluidende schriftelijke opdracht tussen Partijen een minnelijke regeling is getroffen, in welk geval het Depotbedrag, of het betreffende gedeelte daarvan, door de Notaris wordt uitgekeerd overeenkomstig de minnelijke regeling,
of;
2) na een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis, in welk geval het Depotbedrag, of het betreffende gedeelte daarvan, door de Notaris wordt uitgekeerd overeenkomstig dat vonnis. (…)
2.8.
De nalatenschap van [erflater 1] bestaat, naast de hiervoor genoemde koopsom, uit:
- een depot onder notaris mr. R.P. Jager (opvolgend notaris van mr. Struijt), waarvan het saldo op 4 sept 2025 € 1.284.177,72 bedraagt,
- een depot onder [naam] Makelaars, waarvan het bij [eisers] laatst bekende saldo € 2.500,- bedraagt.
2.9.
Rondom de levering van het onroerend goed hebben [eisers] met één van de aandeelhouders van de koper daarvan, de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) gesproken over de mogelijkheid dat [eisers] aan [betrokkene] (dan wel één van zijn vennootschappen) een lening zal verstrekken om hem in staat te stellen nieuwe (vastgoed)projecten te verwerven, te ontwikkelen en nadien te verkopen. In een e-mail van 7 juli 2025 heeft [betrokkene] daartoe een concreet voorstel gedaan, inhoudende dat [eisers] gedurende een periode van maximaal drie jaar een bedrag van € 8.000.000,- aan [betrokkene] beschikbaar stelt, waarvoor [betrokkene] op jaarbasis een rentevergoeding van 8% zal betalen.
2.10.
[eisers] hebben, onder meer in e-mails van 12 juni 2025, 27 juni 2025 en 11 juli 2025, aan [gedaagde] verzocht om medewerking te verlenen aan vrijgave van het voor hen bestemde (2/3 deel) van het Depot. In een e-mail van 25 augustus 2025 heeft [gedaagde] laten weten dat [eisers] gelden die tot een onverdeelde gemeenschap behoren niet voor eigen voordeel kunnen beleggen en dat als zij een partiële verdeling wensen zij zich tot de bodemrechter kunnen wenden.
2.11.
Op 8 oktober 2025 heeft deze rechtbank in de bodemprocedure opnieuw een tussenvonnis gewezen, waarin onder rechtsoverweging 2.14. is overwogen:
Het debat van partijen gaat verder over verrekening van verdeelposten voor een totaal bedrag van afgerond € 330.000.00. Dit betekent dat de eindbeslissing nog zal worden aangehouden. De rechtbank geeft partijen dringend in overweging om vooruitlopend op het eindvonnis voor de verdeelposten nog € 1.000.000.00 in depot te houden bij de notaris en de overige gelden vast te verdelen naar rato van ieders aandeel in de nalatenschap (zie 2.3).

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen, na wijziging van eis:
I. [gedaagde] te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan een gedeeltelijke verdeling c.q, vrijgave van het Depot, door de notaris die het Depot houdt onvoorwaardelijk en onherroepelijk opdracht te verlenen tot vrijgave van een bedrag van € 7.325.277,28 aan [eisers], zulks op straffe van een dwangsom van € 1,500,00 voor íedere dag, dan wel gedeelte van een dag dat [gedaagde] deze medewerking weigert;
II. [gedaagde] te veroordelen om aan Verburg te betalen wegens schadevergoeding, zulks bij wijze van voorschot op een in een bodemprocedure nader vast te stellen bedrag, de wettelijke rente over het onder I. bedoelde bedrag, te rekenen vanaf 12 juni 2025, dan wel vanaf een door de voorzieningenrechter nader te bepalen datum, tot aan de dag dat het onder I. bedoelde bedrag aan [eisers] is uitgekeerd;
III. [gedaagde] te veroordelen in de (na)kosten van deze procedure, met bepaling dat als deze kosten niet binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd.
3.2.
[eisers] leggen aan de vordering ten grondslag dat zij [gedaagde] gevraagd hebben om gevolg te geven aan het dringend advies van de rechtbank (zoals geformuleerd in het tussenvonnis van 8 oktober 2025) om vooruitlopend op het eindvonnis nog een bedrag van € 1.000.000,- in het Depot te houden bij de notaris en de overige gelden te verdelen naar rato van ieders aandeel in de nalatenschap. [eisers] kunnen het voor hen bestemde gedeelte van het Depot tegen een rentevergoeding van 8% op jaarbasis uitlenen aan [betrokkene]. Gelet op de rente van 1% die over het Depot wordt vergoed, lopen [eisers], indien en voor zover zij de uitkomst van de bodemprocedure moeten afwachten, een bedrag van € 1.555,55 per dag aan rendement mis.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers], met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] voert – kort gezegd – aan dat de vordering afstuit op het bepaalde in artikel 3.2 van de depotovereenkomst. In dat artikel is bepaald dat de notaris het Depot pas zal uitkeren als tussen partijen een schriftelijke minnelijke regeling tot stand is gekomen, of op basis van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis. Van geen van beide is sprake. De vordering van [eisers] kan bovendien niet los gezien worden van de verdelingskwestie en leent zich reeds daarom niet voor behandeling in kort geding.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vrijgave gedeelte van het Depot
4.1.
[eisers] stellen dat zij bij het uitblijven van de hiervoor sub 2.9 vermelde belegging iedere dag een rendement van € 1.555,55 mislopen zolang het voor hen bestemd gedeelte van de sub 2.7 vermelde verkoopopbrengst in depot wordt gehouden. De aannemelijkheid van die beleggingsmogelijkheid is betwist, maar de voorzieningenrechter stalt vast dat er een op schrift gestelde propositie is, waaraan [eisers] [betrokkene] kunnen houden. Dat is voldoende om een spoedeisend belang bij vrijgave van het aan [eisers] toekomende deel van het Depot aan te nemen.
4.2.
Uit de namens [gedaagde] ter zitting gegeven toelichting volgt dat zij zich niet verzet tegen uitkering van het thans gevorderde deel van het Depot omdat onduidelijk is of dat wel geheel aan [eisers] toekomt – die onduidelijkheid is er niet – maar om [eisers] te bewegen om zich neer te leggen bij de afwijzing in eerste aanleg van een door [eisers] in de bodemprocedure ingestelde vordering uit onrechtmatige daad. Zij betoogt dat zij wel degelijk bereid is tot een minnelijke regeling als bedoeld in de depotovereenkomst, maar dat [eisers] haar condities niet willen accepteren.
4.3.
De depotovereenkomst geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of [eisers] op die vrijgave aanspraak kunnen maken. Het komt dus aan op uitleg van die overeenkomst.
In artikel 3.2 van de depotovereenkomst hebben partijen vastgelegd dat het Depot door de notaris kan worden uitgekeerd in geval van een schriftelijke minnelijke regeling tussen partijen, hetzij een gerechtelijk vonnis dat gezag van gewijsde heeft verkregen.
Deze bepaling kan niet los worden gezien van de aard van de overeenkomst. De reden waarom gelden in depot worden gehouden, is in het algemeen gesproken dat er tussen partijen onenigheid bestaat over de wijze waarop
de betrokken geldenmoeten worden verdeeld.
Waar [gedaagde] een ruimere uitleg verdedigt mag van haar worden verlangd dat zij feiten en omstandigheden stelt waaruit die ruimere uitleg volgt.
4.4.
Ter zitting hebben [eisers] toegelicht dat de aanleiding voor de totstandkoming van de depotovereenkomst was gelegen in de verkoop van het onroerend goed. Vanwege het bestaan van mogelijke verrekenposten – waarover ten tijde van de verkoop in de bodemprocedure nog moest worden beslist – wilde [gedaagde] niet meewerken aan verdeling van de koopsom. Partijen hebben vervolgens onder tijdsdruk een depotovereenkomst gesloten, omdat anders de geplande levering geen doorgang kon vinden. Volgens [eisers] heeft [gedaagde] daarbij op geen enkele wijze aangegeven dat de gelden in depot dienden te blijven totdat partijen ook over onderdelen van het geschil, voor zover die een aan een deelgenoot toekomend deel niet kunnen verkleinen, overeenstemming bereiken. [gedaagde] heeft tegen het bovenstaande niets meer of anders aangevoerd dan dat partijen over de bepalingen in de depotovereenkomst hebben onderhandeld. Dat is onvoldoende om de verdedigde ruimere uitleg van de depotovereenkomst aan te nemen.
Gegeven de omvang van de het gedeponeerde bedrag en het voor de deelgenoten nadelige verschil tussen de depotrente en de marktrente zou die uitleg ook volstrekt onredelijk zijn.
4.5.
De rechtbank heeft in de bodemprocedure in het vonnis van 8 oktober 2025 een schot voor de boeg gegeven door te overwegen welk gedeelte van het Depot vooruitlopend op een eindvonnis in de bodemprocedure kan vrijvallen.
De voorzieningenrechter zal daarbij aansluiten.
4.6.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordelen tot medewerking aan gedeeltelijke vrijgave van € 7.325.277,28 aan [eisers]
4.7.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als in de beslissing vermeld.
Voorschot op schadevergoeding
4.8.
[gedaagde] vorderen verder de wettelijke rente over het bedrag van € 7.325.277,28 vanaf 12 juni 2025, bij wijze van voorschot op een in de bodemprocedure nader vast te stellen bedrag aan schadevergoeding. [eisers] hebben niet gesteld welk spoedeisend belang zij hebben bij hun vordering. De vordering zal daarom worden afgewezen wegens gebrek aan een spoedeisend belang.
Proceskosten
4.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
144,47
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.760,47
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing, waarbij de rechtbank uitgaat van een redelijke termijn van veertien dagen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan gedeeltelijke verdeling c.q. vrijgave van het Depot, door de notaris die het Depot houdt onvoorwaardelijk en onherroepelijk opdracht te verlenen tot vrijgave van een bedrag van € 7.325.277,28 aan [eisers],
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 1.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling onder 5.1. voldoet, tot een maximum van € 1.000.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.760,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.
1589