ECLI:NL:RBNHO:2025:1267

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
15/180099-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door verdachte met medeplichtigen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij de opzettelijke invoer van 3.064 gram cocaïne. De verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne op 2 juni 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de openbare terechtzitting op 21 januari 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, die een gevangenisstraf van 30 maanden had geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de verdachte, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk opzet had op de invoer van de cocaïne. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bewijsmiddelen, waaronder Snapchat-berichten en foto's die in de telefoon van de verdachte waren aangetroffen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte een onmisbare rol had gespeeld in het proces van drugssmokkel en dat er sprake was van medeplegen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/180099-24
Uitspraakdatum: 4 februari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. I. Hermans, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. G.Th. Offreins, advocaat te Badhoevedorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op de zitting van 26 augustus 2024, ten laste gelegd:
primair
het medeplegen van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne op 2 juni 2024;
subsidiair
het medeplegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen om een hoeveelheid cocaïne opzettelijk binnen Nederland te brengen en/of af te leveren en/of te verstrekken en/of te vervoeren op 2 juni 2024.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Op het verweer van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte wordt onder het primair ten laste gelegde feit verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne. De verdachte ontkent dit feit. Hij heeft verklaard dat hij op verzoek van een vriend een andere man, te weten [naam 1] (hierna: [naam 1]) moest ophalen op Schiphol, om hem daarna naar Amsterdam Zuid te brengen en dat hij niet wist dat er cocaïne in zijn koffer zat. Het verweer van de verdediging komt erop neer dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de door [naam 1] ingevoerde cocaïne en dat er geen sprake is van medeplegen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Op 2 juni 2024 kwam [naam 1] met een vlucht vanuit Suriname aan op Schiphol. In zijn koffer werd 3.064 gram cocaïne aangetroffen. De verdachte heeft [naam 1] opgehaald op Schiphol en is met hem samen naar een taxi gelopen, en zij hebben daarin samen plaatsgenomen. Uit de analyse van de telefoon van de verdachte komt naar voren dat de verdachte via Snapchat, kort nadat de eerste ontmoeting met [naam 1] had plaatsgevonden, contact heeft gehad met gebruiker
[naam 2]. De verdachte stuurt
"Bingo", waarop
[naam 2]reageert
"Niks?Jaa".
De verdachte stuurt vervolgens naar
[naam 2]dat hij naar de locatie moet gaan, waarop
[naam 2]reageert
"Ai ik ben hier. Ik wacht op je. Pak een taxi buiten".In een voicememo laat de verdachte daarna aan
[naam 2]weten dat hij al een taxi heeft gepakt en dat hij naar de locatie gaat waar zij waren. Daarnaast zijn in de telefoon van de verdachte afbeeldingen van [naam 1], zijn koffer (waarin later cocaïne werd aangetroffen), zijn reisschema en een foto (gedateerd 2 juni 2024 7:51 uur) van het [hotelnaam] hotel in Amsterdam Zuid aangetroffen. Het is een bekend gegeven dat afhalers van koeriers vaak in het bezit zijn van foto’s van de koerier en zijn bagage en dat deze afhalers de koeriers na aankomst op Schiphol naar een hotel brengen.
Uit de inhoud van de Snapchat-berichten en de aangetroffen afbeeldingen leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat hij een koerier op Schiphol moest ophalen, dat hij wetenschap had van de cocaïne in de koffer van [naam 1] en dat hij [naam 1] naar de locatie moest brengen die hij met
[naam 2]had afgesproken. De verdachte had daarmee opzet op de invoer van de cocaïne. De door de verdachte afgelegde verklaring acht de rechtbank in het licht van het voorgaande niet geloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte als afhaler van de koerier en door tijdens en na de ontmoeting met de koerier in nauw contact te staan met
[naam 2]een onmisbare rol heeft gespeeld bij het invoeren van cocaïne en leverde daarbij een bijdrage van zodanig gewicht dat sprake is van medeplegen, in die zin dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen. Daarmee acht de rechtbank het medeplegen van het primair ten laste gelegde feit bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat:
hij op 2 juni 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
primair
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de op te leggen straf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 3.064 gram cocaïne. Harddrugs, waaronder cocaïne, bevatten voor de gezondheid van gebruikers zeer schadelijke stoffen. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in harddrugs gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Ook om die reden worden forse straffen opgelegd voor de invoer van harddrugs.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de hoogte van de straf in aanmerking dat de verdachte de koerier bij aankomst op Schiphol kwam afhalen. Deze rol van de verdachte is onmisbaar in het proces van drugssmokkel.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 januari 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 28 oktober 2024 van Reclassering Nederland. Uit het rapport blijkt dat het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan onderstaande bijzondere voorwaarden te verbinden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • meewerken aan middelencontrole.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gemotiveerd is om mee te werken aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit acht de rechtbank enkel oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Voor de invoer van tussen de 3.000 en 4.000 gram harddrugs is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 tot 36 maanden als oriëntatiepunt geformuleerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden is, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
De rechtbank wijkt daarmee af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank overweegt dat gelet op de regeling omtrent voorwaardelijke invrijheidstelling de eis van de officier van justitie, die inhoudt dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, ertoe zou leiden dat de verdachte een langere gevangenisstraf zou ondergaan dan indien enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan hem wordt opgelegd. De verdachte komt dan namelijk na het uitzitten van twee derde van de straf in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidsstelling. De rechtbank acht in het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling voldoende waarborgen aanwezig om de verdachte te begeleiden, zoals beschreven in het reclasseringsrapport, en zal daarom in het voordeel van de verdachte geen gedeeltelijke voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 [dertig] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. B. Voogd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D. Koppe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 februari 2025.
Bijlage 1
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a Sv op de zitting van 26 augustus 2024, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiairhij op of omstreeks 2 juni 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid (3046,4 gram aangetroffen op 2 juni 2024 onder [naam 1]) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet;
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uil te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door:
- een afbeelding op te slaan en/of aanwezig te hebben van drugskoerier [naam 1] en/of de betreffende koffer waarin de verdovende middelen door drugskoerier [naam 1] op 2 juni 2024 zijn ingevoerd; en/of
- zich naar luchthaven Schiphol te begeven teneinde drugskoerier [naam 1] af te halen en/of de cocaïne in ontvangst te nemen met het doel deze verder te laten vervoeren; en/of
- terwijl verdachte zich op de luchthaven Schiphol bevond, contact met '[naam 2]” en/of mededaders te onderhouden omtrent de (voortgang van de reis van de) drugskoerier [naam 1]; en/of
- zich samen met de drugskoerier [naam 1] naar een gereedstaande taxi/auto te begeven.
Bijlage 2
De bewijsmiddelen
(..)