ECLI:NL:RBNHO:2025:12609

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
369404
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toedeling van een gemeenschappelijke woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man over de toedeling van een gemeenschappelijke woning na de beëindiging van hun affectieve relatie. Partijen hebben van 1 februari 2021 tot 11 december 2024 samengewoond in een gezamenlijk aangekochte benedenwoning in [plaats 2]. De vrouw heeft de woning op 3 januari 2025 verlaten, terwijl de man sindsdien alleen in de woning verblijft. De vrouw vordert in kort geding dat de woning aan haar wordt toegedeeld, terwijl de man zich verzet en de woning zelf wil overnemen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de woning aan de vrouw moet worden toegedeeld, omdat zij financieel in staat is om de man zijn aandeel in de overwaarde te vergoeden. De man wordt veroordeeld om binnen drie maanden na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de vrouw. Tevens wordt bepaald dat de man de woning moet verlaten op de datum van levering, met een dwangsom voor het geval hij hieraan niet voldoet. De vorderingen van de man in reconventie worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/369404 / KG ZA 25-573
Vonnis in kort geding van 31 oktober 2025
in de zaak van
[de vrouw],
te [plaats 1],
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Vosmeijer,
tegen
[de man],
te [plaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. H. Plantenga.

1.De zaak in het kort

1.1.
Partijen hebben een geschil over aan wie en tegen vergoeding van welk deel van de overwaarde de door hen gezamenlijk aangekochte en deels verbouwde woning, waarin zij enige jaren hebben samengewoond, moet worden toegescheiden. Partijen vorderen beiden dat de woning aan hen moet worden toegedeeld.
1.2.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat de woning aan de vrouw moet worden toegedeeld en licht dat in dit vonnis toe. De (verdeling en) levering van de woning zal moeten plaatsvinden drie maanden na betekening van het vonnis. De man zal uiterlijk één dag voor de levering de woning moeten ontruimen. De vraag welk deel van de overwaarde de vrouw wegens overbedeling aan de man moet vergoeden, zal in een bodemprocedure of in onderling overleg moeten worden beantwoord. Voor het geval afrekening tussen partijen niet leidt tot een concrete instructie aan de notaris over de uitbetaling van de (netto) overwaarde, wordt in dit vonnis bepaald hoe met de uitbetaling moet worden omgegaan. Voor de vraag of de man aan de vrouw een gebruiksvergoeding moet betalen, is geen voorziening vereist omdat het spoedeisend belang ontbreekt. De vorderingen van de vrouw worden dus gedeeltelijk toegewezen en de vorderingen van de man worden afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 8 producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met 1 productie;
- de vrijwillige verschijning van de man;
- de mondelinge behandeling van 17 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van de vrouw.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben in een affectieve relatie samengeleefd van 1 februari 2021 tot 11 december 2024. Zij woonden sinds december 2021 samen in de gezamenlijk aangekochte benedenwoning aan de [adres] te [plaats 2] (hierna: de woning in [plaats 2]).
3.2.
De man heeft de relatie eind 2024 verbroken, waarna de vrouw de woning op 3 januari 2025 heeft verlaten. Zij woont sindsdien in de door haar aangehouden woning in [plaats 1], waarvan zij de volledige eigendom heeft. De man woont sindsdien alleen in de woning in [plaats 2].
3.3.
Partijen hebben geen samenlevingscontract.
3.4.
Partijen hebben tot augustus van dit jaar ieder de helft van de lasten van de woning in [plaats 2] gedragen. Daarna heeft de vrouw alleen de helft van de eigenaarslasten betaald. De vrouw draagt de lasten van haar woning in [plaats 1].
3.5.
Partijen hebben de woning in [plaats 2] gekocht voor € 500.000 en zijn daartoe, mede met het oog op financiering van een verbouwing, een hypothecaire financiering aangegaan. De restschuld bedroeg begin september 2025 € 621.303,00 en per medio oktober € 614.000.
3.6.
Een deel van de woning in [plaats 2] is verbouwd en een deel moet nog verbouwd worden.
3.7.
Spaarneduin Makelaardij o.g. heeft de woning in opdracht van partijen op 19 maart 2025 in de huidige staat getaxeerd op € 725.000,00.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
De vrouw vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen, onder voorwaarde dat de man daarbij ontslagen wordt uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de gezamenlijke hypothecaire schuld, om binnen twee maanden na dit vonnis, alle medewerking te verlenen en daartoe alle handelingen te verrichten die voor de levering van de woning aan de vrouw voor de getaxeerde waarde van € 725.000,00 van zijn kant noodzakelijk zijn, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat de man daaraan niet voldoet en daarbij te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van zijn handtekening;
II. te bepalen dat met betrekking tot de op het moment van de overdracht van (de voorzieningenrechter leest:) de woning aan de vrouw gerealiseerde overwaarde, zijnde het verschil tussen de getaxeerde waarde van € 725.000,00 en de op dat moment bestaande restschuld, de vrouw daarvan toekomt € 59.852,83 en het overige ieder van partijen voor de helft toekomt;
III. te bepalen dat de man bij wijze van gebruiksvergoeding gehouden is tot het moment van de overdracht van de woning aan de vrouw, de volledige hypotheekrente voor zijn rekening te nemen en alle gebruikerslasten, naast zijn aandeel van de helft in de eigenaarslasten en de aflossingen op de hypotheek, primair per januari 2025, subsidiair per datum dagvaarding, een en ander op straffe van een dwangsom van € 750,00 per dag, voor iedere dag die verstrijkt na de 1e van de maand volgend op het niet volledig afgeschreven zijn van de hypotheeklasten om reden dat de man niet volledig heeft voldaan aan zijn verplichting;
IV. te bepalen dat de man het bedrag van € 6.893,88 aan de vrouw dient terug te betalen in het kader van de redelijke gebruiksvergoeding betreffende het teveel dat de vrouw over de periode januari tot augustus 2025 aan lasten van de woning heeft bijgedragen;
V. te bepalen dat de kosten van de overdracht voor rekening van partijen ieder voor de helft komen;
VI. de man te gebieden uiterlijk (de voorzieningenrechter leest:) twee weken voor de datum van levering, de woning te verlaten met al diegene die met hem in de woning verbleven met medeneming van zijn persoonlijke eigendommen, onder afgifte van alle sleutels aan de vrouw, een en ander op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag of deel daarvan dat de man daaraan niet voldoet en daarbij voor het geval de man niet aan de veroordeling voldoet de vrouw te machtigen te bewerkstelligen dat de man met behulp van de deurwaarder en de sterke arm van politie en justitie op kosten van de man zal worden ontruimd;
VII. de man te veroordelen in de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.2.
De vrouw legt aan de vordering ten grondslag dat partijen het er over eens zijn dat zij de woning over mag nemen. Zij is daar financieel ook toe in staat en kan aan de man zijn aandeel in de overwaarde voldoen. Hij is echter niet bereid om aan de overdracht mee te werken, tenzij hij een veelvoud van het hem toekomende aandeel in de overwaarde ontvangt. Omdat de man alleen in de woning woont sinds januari 2025 en de vrouw (tot augustus 2025) de helft van de eigenaars- en gebruikerslasten betaalt, is een gebruiksvergoeding op zijn plaats.
4.3.
De man concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw.
4.4.
De man voert aan dat hij de woning zelf wil en kan overnemen en daar een groter belang bij heeft dan de vrouw. Hij betwist dat de vrouw vanuit haar privévermogen investeringen heeft gedaan in de woning. Daarom is geen sprake van een vergoedingsrecht dat verrekend mag worden met de overwaarde van de woning aldus de man. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over een vergoedingsrecht en er zijn evenmin omstandigheden die meebrengen dat de vrouw een dergelijk vergoedingsrecht heeft.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.6.
De man vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van de gemeenschappelijke woning, waarbij die woning tegen de taxatiewaarde van € 725.000,00 aan de man wordt toebedeeld en de vrouw op eerste verzoek van de man, doch uiterlijk binnen twee maanden na betekening van het te wijzen vonnis, haar medewerking dient te verlenen aan de levering van haar onverdeelde helft aan de man, onder de voorwaarde dat de vrouw van haar hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen, bij gebreke waarvan het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de voor de levering noodzakelijke handelingen en wilsovereenstemming van de vrouw;
II. te bepalen dat uit hoofde van de verdeling van de gezamenlijke woning in beginsel aan de vrouw toekomt een bedrag van € 51.848,50;
III. te bepalen dat de kosten voor overdracht van de woning voor rekening van partijen ieder voor de helft komen;
IV. de vrouw te veroordelen in de proceskosten te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.7.
De man legt aan de vordering ten grondslag dat hij de woning zelf wil en kan overnemen en daar een groter belang bij heeft dan de vrouw, omdat hij er nog steeds woont, inmiddels ook een sociaal leven in [plaats 2] heeft opgebouwd, en het niet eenvoudig is om andere huisvesting te vinden. De vrouw heeft andere woonruimte tot haar beschikking, hij niet. Ook heeft hij veel tijd, geld en energie in (de verbouwing van) de woning gestoken, een project dat hij graag wil afmaken. De man meent dat de vrouw daartoe minder goed in staat is.
4.8.
De vrouw blijft bij de stellingen die zij in conventie heeft ingenomen. Zij meent dat uit alle door haar overgelegde correspondentie blijkt dat er tussen partijen overeenstemming bestaat over het feit dat de man bereid was de woning aan de vrouw over te dragen. De man gaf eerder ook aan niet per se in [plaats 2] zelf te willen of hoeven wonen, terwijl hij weet dat de vrouw dat juist heel graag wel wil, aldus de vrouw.
4.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en reconventie
Spoedeisend belang
5.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op een bodemprocedure. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
5.2.
Het spoedeisend belang is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven, omdat partijen blijkens de over en weer ingestelde vorderingen beiden op korte termijn een beslissing over toedeling van de woning wensen en in een patstelling verkeren over de vraag aan wie de woning moet worden toegedeeld, zodat aan een inhoudelijke beoordeling wordt toegekomen.
5.3.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
Toedeling woning
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de voorzieningenrechter in kort geding een beslissing kan nemen over de toedeling van de woning in [plaats 2] aan één van beide partijen. De voorzieningenrechter komt op grond van wat in de stukken en op de zitting over en weer is aangevoerd tot het oordeel dat de woning aan de vrouw zal moeten worden toegedeeld. Hij licht dat hierna toe.
5.5.
De vrouw heeft toegelicht dat toedeling van de woning aan haar steeds het uitgangspunt is geweest. Volgens de vrouw heeft de man pas een dag voor het kort geding het standpunt ingenomen dat de woning aan hem moet worden toegescheiden. Anders dan de vrouw, heeft de man geen vrienden in [plaats 2]. Zij ervaart het als pijnlijk dat de man stelt meer belang te hebben bij de woning dan zij, omdat het van het begin af aan de bedoeling was dat zij zou terugkeren naar de woning en de man daaruit zou vertrekken.
Zij is direct na de breuk uit de woning vertrokken vanwege het verdriet over de gang van zaken rondom de verbreking van de relatie door de man. Omdat de man niet bereid was zelf te vertrekken en zij niet langer met hem in de woning kon verblijven, had de vrouw geen andere keus. Dat de man een groter belang zou hebben bij de woning is in tegenspraak met waar partijen het steeds expliciet over eens waren, aldus de vrouw.
5.6.
De man heeft het verloop van de onderhandelingen, zoals door de vrouw geschetst, onvoldoende weersproken. Nadat hij de relatie eind 2024 heeft afgebroken en daarmee de status quo heeft veranderd, hebben partijen beiden gekoerst op het toescheiden van de woning aan de vrouw. Uit de overgelegde e-mail correspondentie blijkt namelijk dat de discussie over de afwikkeling uitsluitend is gegaan over de berekening van de overwaarde en dat de man op geen enkel moment een kanttekening heeft geplaatst bij het uitgangspunt van de vrouw dat zij de woning over zou nemen. In zijn tegenvoorstel gaat de man zelf ook uit van toescheiding van de woning aan de vrouw. De man laat in een brief van 8 september 2025 aan de advocaat van de vrouw weliswaar weten dat ook hij in staat en bereid is de woning over te nemen, maar doet daarna het volgende voorstel (onderstreping voorzieningenrechter):
Omdat we er niet allebei kunnen wonen, heb ik [de vrouw] eerder de gelegenheid gegeven om met een passend overnamevoorstel te komen. Nu een acceptabel voorstel is uitgebleven, leg ikmijn voorstelneer om alsnog tot een oplossing te komen.
  • [de vrouw] neemt mijn aandeel in de woning aan de [adres] overtegen de getaxeerde waarde van € 725.000;
  • Overwaarde 50/50 verdeeld uitgaande van een restschuld per datum van overdracht, neerkomend op € 54.500, bij een geschatte restschuld, per 15 december 2025, van € 616.000;
  • (…)
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat partijen tot kort voor de zitting hebben gekoerst op het gedeelde uitgangspunt dat de woning aan de vrouw wordt toegescheiden, en in hun discussie over de afrekening beiden zijn uitgegaan van de getaxeerde waarde. De omstandigheid dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over die afrekening brengt niet mee dat aan de rest van hun opstelling bij de beantwoording van de vraag wat redelijk is geen betekenis meer toekomt. De redelijkheid en billijkheid die zij als deelgenoten en ex samenlevingspartners ten opzichte van elkaar moeten betrachten brengt mee dat daaraan het gewicht moet worden toegekend dat in overeenstemming is met de wijze waarop partijen zich hebben opgesteld.
5.7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de man niet heeft weersproken dat de vrouw destijds heeft voorgesteld om in [plaats 2] te gaan wonen, en dat zij de woning heeft gevonden. Ook heeft de man niet weersproken dat de vrouw een sociaal leven heeft in [plaats 2] en de man dat niet had, en ook niet heeft ontwikkeld omdat hij in verband met zijn werk veel reisde. Dat de man nu ook graag in [plaats 2] wil blijven wonen, omdat hij na verbreking van de samenleving ook een sociaal leven in [plaats 2] heeft opgebouwd, legt onder die omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal.
5.8.
Beide partijen geven aan dat ze veel tijd en energie in de verbouwing van de woning hebben gestoken. Het is daarom begrijpelijk dat zij dit project allebei af willen maken. Een doorslaggevend argument om de woning aan één van beiden toe te delen is dat echter niet. Dat de vrouw minder goed in staat zou zijn het project af te maken wordt weerlegd door het gegeven dat zij onweersproken heeft aangevoerd dat zij het merendeel van de verbouwing heeft gecoördineerd.
5.9.
Het verweer van de man ten slotte dat hij in tegenstelling tot de vrouw niet over een ander woonadres beschikt, maakt het oordeel ook niet anders. Gelet op de opstelling van de man tot de dag voor de zitting was het feit dat de man bij toescheiding van de woning aan de vrouw een andere woning zou moeten zoeken, tot vlak voor het kort geding voor hem kennelijk geen punt van zorg. Gelet op de hoogte van zijn inkomen (afgelopen twee jaar rond € 180.000 per jaar) is dat ook begrijpelijk. Met dat inkomen wordt de man in staat geacht om zich niet alleen een alternatieve koopwoning te verschaffen, maar ook een overbruggingskrediet of een tijdelijke huuroplossing in de vrije sector te kunnen regelen.
5.10.
De vordering van de vrouw om medewerking te verlenen aan de toescheiding van de woning aan haar, zal daarom worden toegewezen. De termijn waarbinnen de levering zal moeten plaatsvinden zal worden bepaald op drie maanden na betekening van het vonnis.
De voorzieningenrechter zal daarbij bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van zijn handtekening als de man daar niet aan voldoet. De gevorderde dwangsom wordt toegewezen, maar gemaximeerd op € 50.000,00.
5.11.
De voorzieningenrechter zal bepalen dat de kosten van de overdracht voor rekening van partijen ieder voor de helft komen.
Vordering tot ontruiming van de woning
5.12.
De vordering van de vrouw om de man te gebieden de woning te verlaten, zal veiligheidshalve eveneens worden toegewezen. De termijn waarop hij de woning zal moeten hebben verlaten, zal worden bepaald op de datum van levering. De sleutels moeten bij de notaris worden overhandigd of vóór de levering bij de notaris worden afgegeven. De man heeft dan drie maanden de tijd om vervangende woonruimte te vinden, te verhuizen en de woning schoon achter te laten, wat in zijn situatie voldoende moet worden geacht.
5.13.
De hiervoor vermelde dwangsom wordt ook verbeurd wanneer de woning niet in ontruimde staat wordt geleverd, met dien verstande dat € 50.000 dan het maximum is en dat het tarief per dag € 1.000,00 bedraagt.
5.14.
De gevorderde machtiging om de man met behulp van de deurwaarder en de sterke arm van politie en justitie op kosten van de man te ontruimen wordt afgewezen. Immers op grond van de artikelen 556 lid 1 en 557 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de deurwaarder, zonder rechterlijke tussenkomst, bevoegd de hulp van de sterke arm van politie in te roepen, waarbij de kosten van de ontruiming ingevolge het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders voor rekening van de man komen. Bovendien acht de voorzieningenrechter niet goed voorstelbaar dat de man het zover zal laten komen.
Verdeling van de overwaarde
5.15.
Bij de toedeling van de woning in [plaats 2] moet worden uitgegaan van de taxatiewaarde van € 725.000,00. Partijen hebben daar immers overeenstemming over.
De afrekening tussen partijen, waaronder de vraag wat er over en weer aan verrekenposten in aanmerking moet worden genomen en welk deel van de overwaarde na die verrekening(en) aan ieder van partijen toekomt, zal in dit kort geding onbeantwoord worden gelaten. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat partijen, nu de belangrijkste knoop is doorgehakt, elkaar op dat punt wel zullen kunnen vinden in de tijd die nog rest totdat toescheiding moet worden geëffectueerd.
5.16.
Voor het geval overleg niet leidt tot een concrete instructie aan de notaris over de uitbetaling van de (netto) overwaarde, zal worden bepaald dat een voor uitkering beschikbaar bedrag van € 50.000,00 onder de notaris moet blijven totdat de notaris dit op basis van een eensluidende opdracht van partijen of een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde of onherroepelijke beslissing van de rechter, uit kan keren. Voor zover de overwaarde, nadat de kosten zijn voldaan, dit bedrag te boven gaat, kan de notaris het meerdere bij toedeling ieder voor de helft aan partijen uitkeren.
Gebruiksvergoeding
5.17.
Voor de vraag of de man aan de vrouw een gebruiksvergoeding moet betalen, is geen voorziening vereist. De voorzieningenrechter begrijpt dat de vrouw sinds januari 2025 geen huurinkomsten meer uit de woning in [plaats 1] ontvangt, omdat ze er zelf woont, en dat de dubbele lasten daardoor zwaarder wegen. Zij heeft echter niet gesteld dat zij deze lasten niet meer kan dragen, zodat een spoedeisend belang bij deze vordering ontbreekt. Het verweer van de man slaagt dus.
Vorderingen in reconventie
5.18.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van de man in reconventie zullen worden afgewezen.
Proceskosten in conventie en reconventie
5.19.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt de man, onder voorwaarde dat de man daarbij ontslagen wordt uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de gezamenlijke hypothecaire schuld, om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis, alle medewerking te verlenen en daartoe alle handelingen te verrichten die voor de toescheiding van de woning aan de vrouw tegen de getaxeerde waarde van € 725.000,00 van zijn kant noodzakelijk zijn,
6.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag dat hij niet aan de veroordeling onder 6.1 voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
6.3.
bepaalt dat het vonnis in de plaats treedt van de handtekening van de man als hij niet aan de hoofdveroordeling onder 6.1 voldoet,
6.4.
bepaalt dat als afrekening tussen partijen niet leidt tot een concrete instructie aan de notaris over de uitbetaling van de (netto) overwaarde, de uitbetaling daarvan zal plaatsvinden als omschreven in 5.16,
6.5.
gebiedt de man uiterlijk op de datum van toescheiding, de woning te verlaten met al diegene die met hem in de woning verbleven met medeneming van zijn persoonlijke eigendommen, onder afgifte van alle sleutels aan de vrouw zoals in 5.12 bepaald,
6.6.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat hij niet aan de veroordeling onder 6.5 voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
6.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.10.
wijst de vorderingen af,
6.11.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2025.
1621