ECLI:NL:RBNHO:2025:12524

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
C/15/369106 FT RK 25-656
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkondiging afkoelingsperiode en aanwijzing observator in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 september 2025 een beschikking gegeven in het kader van een rekestprocedure betreffende de afkondiging van een afkoelingsperiode op grond van artikel 376 van de Faillissementswet (Fw). De besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V., een glastuinbouwonderneming, heeft een verzoek ingediend om een afkoelingsperiode van vier maanden af te kondigen, omdat zij in financiële problemen verkeert en een akkoord wil aanbieden aan haar schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat [bedrijf 1] in een toestand verkeert waarin het aannemelijk is dat zij niet in staat is om haar schulden te betalen, maar nog niet is opgehouden met betalen. De rechtbank heeft de noodzaak van de afkoelingsperiode onderbouwd door te stellen dat deze periode essentieel is voor het realiseren van een akkoord dat de belangen van de schuldeisers kan dienen. De rechtbank heeft ook een observator aangesteld om de belangen van de schuldeisers te waarborgen en om toezicht te houden op de financiële situatie van [bedrijf 1]. De afkoelingsperiode is vastgesteld van 25 september 2025 tot en met 9 november 2025, met de mogelijkheid tot verlenging afhankelijk van de bevindingen van de observator.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
rekestnummer: C/15/369106 FT RK 25-656
uitspraakdatum: 25 september 2025
beschikking op grond van artikel 376 Faillissementswet (Fw)
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 1] B.V.,
gevestigd te [plaats],
hierna ook: [bedrijf 1],
advocaat: mr. D. Steffens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de startverklaring van 28 augustus 2025;
  • het verzoekschrift ex artikel 376 Fw van 29 augustus 2025, met 8 bijlagen;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 3 september 2025;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 10 september 2025;
  • de brief van de rechtbank van 11 september 2025 met het verzoek om nadere stukken;
  • de e-mail van 12 september 2025 van mr. Steffens, met 9 bijlagen;
  • de mondelinge behandeling van 16 september 2025, waarbij mr. Steffens gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Het verzoek is op 16 september 2025 behandeld en nader toegelicht. Daarbij zijn, door middel van een online video-verbinding, verschenen:
- namens [bedrijf 1], [betrokkene 1] (middellijk bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 1], hierna: [betrokkene 1]), bijgestaan door mr. Steffens voornoemd;
- namens belanghebbende [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2]), mr. D. Madrawski.
1.3.
De rechtbank heeft ter zitting de uitspraak bepaald op uiterlijk 30 september 2025 met aankondiging dat indien mogelijk de uitspraak bij vervroeging zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf 1] (opgericht in december 2016) is een glastuinbouwonderneming die zich met name richt op de teelt en de handel in [vruchten].
2.2.
Bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] is [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3]). [betrokkene 1] is op zijn beurt bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 3].
2.3.
[bedrijf 3] B.V. is tevens enig aandeelhouder van [bedrijf 5] B.V. (hierna: [bedrijf 5]). Deze vennootschap is eigenaar van de onroerende zaken die [bedrijf 1] in het kader van haar onderneming gebruikt. Het betreft percelen (tuin)grond te [plaats] met bedrijfsopstallen (kassen). [bedrijf 1] pacht deze onroerende zaken.
2.4.
[bedrijf 1] heeft ter financiering van haar onderneming een lening afgesloten bij [bedrijf 4] B.V. c.s. (hierna: [bedrijf 4]). De hoofdsom van de lening bedraagt thans circa € 3.100.000.
2.5.
[bedrijf 1] heeft bij [bedrijf 4] tevens een oogstkrediet afgesloten. De schuld uit hoofde van dit krediet bedraagt thans circa € 1.131.800.
2.6.
[bedrijf 5] en [bedrijf 3] zijn mee verbonden voor de verstrekte financiering. Aan [bedrijf 4] zijn zekerheidsrechten verleend in de vorm van hypotheekrechten en pandrechten.
2.7.
Buiten voormelde leningen en buiten de intercompanyschulden heeft [bedrijf 1] een schuldenlast van circa € 800.000, verdeeld over circa 25 handelscrediteuren. Aan de belastingdienst is circa € 30.000 verschuldigd.
2.8.
[bedrijf 2] heeft het faillissement aangevraagd van [bedrijf 1]. Na een mondelinge behandeling op 2 september 2025 is de behandeling van het faillissementsverzoek ambtshalve aangehouden tot 30 september 2025.

3.Het verzoek en de onderbouwing daarvan

3.1.
[bedrijf 1] doet een verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode ex. artikel 376 Fw voor de duur van vier maanden en heeft toegezegd dat zij binnen een termijn van ten hoogste twee maanden een akkoord als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw zal aanbieden. Zij legt het volgende aan haar verzoek ten grondslag.
3.2.
Als gevolg van de aanzienlijke negatieve ontwikkeling van de marktprijzen van [vruchten] is [bedrijf 1] tot de conclusie gekomen dat het niet mogelijk is de exploitatie op een winstgevende wijze voort te zetten. Daarom heeft zij besloten de onderneming te gaan staken. Gezien het seizoenpatroon waren al vele voorbereidingen voor de teelt verricht en waren derhalve ook al veel kosten gemaakt. Thans is nog 900.000 kg aan paprika in de kassen aanwezig. De opbrengstwaarde hiervan wordt geschat op € 1,2 mln. Indien de onderneming nu naar aanleiding van het aangevraagde faillissement zou komen stil te liggen, zullen de [vruchten] niet meer kunnen worden geoogst en zal sprake zijn van een enorme kapitaalvernietiging. Daarnaast zullen [bedrijf 1] en [bedrijf 5] B.V. al hun activa als de oogst is afgerond gaan vervreemden. Gesprekken daarover zijn reeds gaande. Wanneer de activa door [bedrijf 1] zelf kunnen worden verkocht zal de opbrengst hiervan naar verwachting noemenswaardig hoger liggen dan bij een verkoop door een curator vanuit faillissement, waarbij uit moet worden gegaan van de liquidatiewaarde van de activa die veel lager ligt. Ook zullen dan hoge faillissementskosten worden gemaakt. Op basis van het voorgaande is [bedrijf 1] de komende periode in staat aanzienlijke waarde te creëren die bij een faillissement verloren zal gaan. Deze waarde zal in overleg met de financier ter beschikking kunnen komen aan de schuldeisers. Bij een faillissement zullen (concurrente) schuldeisers met zekerheid niets ontvangen.
De bedoeling is om ten behoeve van de schuldeisers de maximale opbrengsten te realiseren, op basis daarvan een akkoord aan te bieden en daarna uiteindelijk de vennootschap te liquideren. Met een afkoelingsperiode krijgt [bedrijf 1] de tijd om de oogst te voltooien, om een akkoord tot stand te brengen en om te voorkomen dat de meerwaarde die met een akkoord wordt gerealiseerd verdampt als gevolg van (verhaals)acties van individuele schuldeisers. Op basis van de te verwachten opbrengsten uit de oogst van de [vruchten] kunnen de lopende verplichtingen gedurende de afkoelingsperiode worden voldaan en kan in aanvulling daarop nog worden gespaard, welk spaargeld kan worden aangewend voor het aanbieden van het akkoord, aldus [bedrijf 1].
In het kader van het aan te bieden akkoord, zal [bedrijf 1] haar schulden fixeren per de datum waarop de afkoelingsperiode zal worden afgekondigd.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en bevoegdheid
4.1.
De rechtbank stelt vast dat het verzoek een afkoelingsperiode af te kondigen het eerste verzoek is in deze procedure. Dit betekent dat de rechtbank moet vaststellen voor welk soort procedure, zoals bedoeld in artikel 369 lid 6 Fw, is gekozen bij de voorbereiding van het akkoord. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of aan haar rechtsmacht en relatieve bevoegdheid toekomen om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
[bedrijf 1] heeft blijkens de startverklaring gekozen voor een besloten akkoordprocedure. Zij is statutair gevestigd in [plaats] en houdt daar kantoor. Gezien het bepaalde in artikel 369 lid 7 aanhef en onder b Fw juncto artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om het verzoek in behandeling te nemen. Uit artikel 262 Rv volgt verder dat deze rechtbank bevoegd is van het verzoek kennis te nemen.
4.3.
De besloten akkoordprocedure en de bevoegdheid van de rechtbank liggen hiermee voor de volledige duur van de akkoordprocedure vast.
Afkoelingsperiode
4.4.
Het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode dient verband te houden met een (voorgenomen) akkoord als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw. Het aanbieden van een dergelijk akkoord staat open voor een schuldenaar die verkeert in een toestand waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat hij met het betalen van zijn schuldeisers niet zal kunnen voortgaan. Het gaat hier om een toestand waar de schuldenaar nog niet is opgehouden te betalen, maar waarbij hij voorziet dat er geen realistisch perspectief bestaat om een toekomstige insolventie af te wenden als zijn schulden niet worden geherstructureerd. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank genoegzaam aannemelijk geworden dat [bedrijf 1] verkeert in de in artikel 370 lid 1 Fw bedoelde toestand.
4.5.
Indien er (nog) geen herstructureringsdeskundige als bedoeld in artikel 371 Fw is benoemd, is – naast het deponeren van een startverklaring – voor het kunnen verzoeken van het afkondigen van een afkoelingsperiode vereist dat ofwel een akkoord als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw is aangeboden ofwel wordt toegezegd dat dit binnen twee maanden zal gebeuren. [bedrijf 1] heeft deze laatste toezegging gedaan, zodat ook aan dit vereiste is voldaan.
Noodzakelijkheid en belangen schuldeisers
4.6.
Op grond van artikel 376 lid 4 Fw wordt het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode toegewezen indien summierlijk blijkt dat aan drie vereisten wordt voldaan, namelijk (1) dat dit noodzakelijk is om de door de schuldenaar gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten of om de door schuldenaar gedreven onderneming door middel van een akkoord gecontroleerd af te kunnen wikkelen, (2) dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers hierbij gediend zijn en (3) dat de door de afkoelingsperiode getroffen derden niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad.
4.7.
De voorwaarden uit artikel 376 lid 4 Fw komen neer op een belangenafweging. De rechtbank moet in het kader van deze belangenafweging summierlijk toetsen wat de gevolgen zijn van voortzetting van de onderneming voor de (gezamenlijke) schuldeisers gedurende de afkoelingsperiode ten opzichte van een faillissementsscenario. Daarbij geldt als uitgangspunt dat gedurende een afkoelingsperiode de verhaalspositie van de gezamenlijke schuldeisers niet mag verslechteren en de schulden van de onderneming niet groter mogen worden ten opzichte van het beschikbare actief.
4.8.
[bedrijf 1] heeft de volgende financiële stukken in het geding gebracht:
-een liquiditeitsprognose op weekbasis vanaf week 36 tot en met week 45;
-een op 12 september 2025 ingediende nieuwe liquiditeitsprognose op weekbasis vanaf week 36 tot en met week 45;
-een financieel verslag over het boekjaar 2021 met de definitieve jaarrekening 2021;
-een concept jaarrekening 2022;
-een concept jaarrekening 2023;
-een concept jaarrekening 2024;
-concept tussentijdse cijfers over de periode 1 januari 2025 tot en met 31 augustus 2025.
4.9.
De rechtbank merkt hier over op dat de overlegde liquiditeitsprognoses positieve cijfers laten zien. Echter, de door [bedrijf 1] gepresenteerde cijfers bevatten een aantal onduidelijkheden/lacunes/fouten. De rechtbank heeft bijvoorbeeld geconstateerd dat in de nieuwe liquiditeitsprognose de door [bedrijf 1] in de weken 36 en 37 daadwerkelijk ontvangen bedragen ten onrechte zijn opgeteld bij de geprognosticeerde ontvangsten. Hierdoor geeft de prognose een vertekend beeld ten aanzien van het uiteindelijk voor de crediteuren uit te keren bedrag. Na correctie van deze dubbeltellingen blijkt dat de nieuwe prognose slechter uitvalt dan de bij het indienen van het verzoekschrift overgelegde prognose. Daarnaast is het grootste deel van de overgelegde jaarrekeningen niet vastgesteld (alleen het jaar 2021 is definitief) en zijn de schulden aan de financier ([bedrijf 4]) niet in deze stukken opgenomen. Ook ten aanzien van de concept tussentijdse cijfers, bijvoorbeeld met betrekking tot de huisvestingskosten, bestaan er onduidelijkheden. Ten slotte bestaat er onduidelijkheid over de positie van de zekerheidsgerechtigde financier [bedrijf 4] als separatist en diens standpunt ten aanzien van het aanbieden van een akkoord.
4.10.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [bedrijf 1], bij monde van mr. Steffens en [betrokkene 1], het verzoek nader toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord, ook ten aanzien van voormelde onduidelijkheden. Concluderend biedt volgens hen het toewijzen van het afkoelingsverzoek [bedrijf 1] de mogelijkheid om de oogst af te maken en de activa onderhands te gelde te maken en daarmee een hogere opbrengst te realiseren voor de schuldeisers. Op basis daarvan kan een akkoord worden aangeboden dat anders niet aangeboden zal kunnen worden, aldus [bedrijf 1].
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is summierlijk gebleken dat een afkoelingsperiode noodzakelijk is om de door [bedrijf 1] gedreven onderneming door middel van een akkoord gecontroleerd af te kunnen wikkelen. Het beoogde akkoord en de afwikkeling zullen bij faillissement van [bedrijf 1] immers worden doorkruist. Door de afkondiging van de afkoelingsperiode kan [bedrijf 1] zonder (de dreiging van) executiemaatregelen in relatieve rust een akkoord aanbieden aan haar schuldeisers.
4.12.
Ook is summierlijk gebleken dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] bij een afkoelingsperiode zijn gediend. Daarbij wordt overwogen dat het hier gaat om een liquidatieakkoord. De WHOA kan ook worden toegepast in het geval een onderneming geen overlevingskansen heeft. De WHOA kan in die situatie worden toegepast als met een liquidatieakkoord buiten faillissement een beter resultaat kan worden behaald dan met een afwikkeling in faillissement (de zgn. meerwaarde). Volgens [bedrijf 1] is dat het geval, onder meer omdat in geval van faillissement de financier/pandhouder als separatist haar recht van parate executie zal willen gaan uitoefenen. In dat scenario zal aan de overige schuldeisers in het geheel geen uitkering kunnen worden gedaan.
4.13.
Het is zorgelijk dat volgens de eerste liquiditeitsprognose € 482.814,- zou kunnen worden gespaard voor de schuldeisers, dat dit bedrag in de tweede liquiditeitsprognose – na verwijdering van de dubbeltelling – met € 195.351,- afnam naar € 287.463,- en dat rekening houdend met de gerealiseerde omzet van week 36 en 37 dit bedrag nog verder naar beneden moet worden bijgesteld. Bovendien blijkt uit de verklaringen op zitting dat het onzeker is of deze verliezen niet zullen aanhouden. De mededeling dat [bedrijf 1] ervan uitgaat dat ‘het ook een keer zal meezitten,’ boezemt weinig vertrouwen in. Daar komt bij dat geen verklaring kon worden gegeven voor het feit dat er geen pacht ad € 6.000,- aan kosten is opgenomen in week 38 van de meest recente liquiditeitsprognose en dat de maandelijkse huisvestingskosten in deze liquiditeitsprognose € 20.000,- lager zijn geraamd dan volgens de tussentijdse cijfers tot en met 31 augustus 2025 is betaald. Dat neemt niet weg dat (zelfs als de huidige tekorten aanhouden tot en met week 45 en onder aftrek van de missende pacht van € 6.000,- en twee maanden missende huisvestingskosten ad € 20.000,‑) er nog altijd een bedrag van ongeveer € 230.000,- overblijft voor de schuldeisers, dat naar verwachting (grotendeels) zal verdampen in geval van een faillissement. Aldus is summierlijk gebleken dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf 1] bij een afkoelingsperiode zijn gediend, zij het – in ieder geval zoals het er nu uitziet – een stuk minder dan in eerste instantie geprognotiseerd.
4.14.
Voor zover nu kan worden overzien wordt geen van de schuldeisers door het afkondigen van een afkoelingsperiode wezenlijk in zijn belangen geschaad.
Aanstellen observator
4.15.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank wel aanleiding om een observator aan te stellen ter beveiliging van de belangen van de (gezamenlijke) schuldeisers (artikel 376 lid 9 Fw). De observator zal daarbij met name moeten bezien of de omzet en doorlopende kosten zich ontwikkelen conform de laatst ingebrachte liquiditeitsprognose, met name in het licht van de geschetste onduidelijkheden/lacunes/fouten in de gepresenteerde cijfers, wat de (separatisten)positie en visie is van financier [bedrijf 4] en wat de haalbaarheid van het aan te bieden akkoord is. Het verslag moet worden gedeeld met alle betrokken schuldeisers en de rechtbank. De kosten van de observator komen voor rekening van [bedrijf 1].
4.16.
De rechtbank draagt de observator op binnen een week, te rekenen vanaf 25 september 2025, een begroting te maken van de kosten van zijn werkzaamheden, en die van eventuele door hem in te schakelen derden, en deze aan de rechtbank toe te zenden. Vervolgens zal het bedrag dat deze werkzaamheden ten hoogste mogen kosten door de rechtbank worden vastgesteld. De observator hoeft pas verdere werkzaamheden te verrichten als voor dit bedrag genoegzaam zekerheid is gesteld.
Termijn afkoeling
4.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat een afkoelingsperiode zal worden afgekondigd. [bedrijf 1] verzoekt om deze af te kondigen voor een periode van vier maanden. De rechtbank ziet echter gelet op het hiervoor overwogene en het feit dat de door [bedrijf 1] aangeleverde prognose niet verder reikt dan week 45 van dit jaar aanleiding de afkoelingsperiode thans te beperken tot en met 9 november 2025. Afhankelijk van de bevindingen van de observator kan zo nodig een verlenging van de afkoelingsperiode worden verzocht.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
kondigt per heden een afkoelingsperiode af als bedoeld in artikel 376 Fw voor een periode van 25 september 2025 tot en met 9 november 2025, die inhoudt:
- dat elke bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen die tot het vermogen van [bedrijf 1] B.V. behoren of tot opeising van goederen die zich in de macht van [bedrijf 1] B.V. bevinden, gedurende deze periode niet kan worden uitgeoefend dan met machtiging van de rechtbank, mits die derden geïnformeerd zijn over de afkondiging van de afkoelingsperiode of op de hoogte zijn van het feit dat een akkoord wordt voorbereid;
- dat de behandeling van een jegens [bedrijf 1] B.V. ingediend verzoek tot faillietverklaring wordt geschorst,
5.2.
wijst aan als observator: mr. [betrokkene 2],
5.3.
draagt de observator op binnen een week na heden een begroting te maken van de kosten van zijn werkzaamheden, en die van eventuele door hem in te schakelen derden, en deze aan de rechtbank toe te zenden, en houdt de vaststelling van het bedrag dat deze werkzaamheden ten hoogste mogen kosten aan,
5.4.
bepaalt dat de kosten van de observator ten laste van [bedrijf 1] B.V. komen;
5.5.
draagt de observator voorts op de rechtbank uiterlijk gelijktijdig aan een eventueel verzoek tot verlenging dan wel een week voorafgaand aan het verstrijken van de afkoelingsperiode of zoveel vaker als hij dat nodig acht op hoofdlijnen te informeren over de voortgang van en belangrijke ontwikkelingen in het WHOA traject en de hiervoor overwogen aandachtspunten,
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. Drenth, voorzitter, mr. M.W. Koenis en mr. M. Aukema, rechters en in aanwezigheid van mr. M.F. Backx, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 september 2025.
omdat de voorzitter buiten staat is
deze beschikking te ondertekenen, is deze ondertekend door mr. M.W. Koenis