ECLI:NL:RBNHO:2025:1245

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
11356233 \ CV EXPL 24-3427
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van woonkosten na beëindiging van affectieve relatie

In deze zaak vordert eiser, na een beëindigde affectieve relatie met gedaagde, betaling van woonkosten die zij heeft gemaakt voor een gezamenlijke woning. De partijen hebben van september 2020 tot en met oktober 2023 samen in de woning gewoond. Eiser heeft in een kort geding vonnis van 20 september 2023 de woning toegewezen gekregen en gedaagde is veroordeeld tot ontruiming. Eiser vordert nu een bedrag van € 5.366,05 van gedaagde, bestaande uit hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat eiser ongerechtvaardigd is verrijkt, omdat zij in de periode van mei tot en met oktober 2023 niet in de woning heeft gewoond, maar wel de kosten heeft betaald. De kantonrechter oordeelt dat er een afspraak tussen partijen was over de verdeling van de kosten, en dat gedaagde gehouden is aan deze afspraak. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe voor een bedrag van € 1.840,27, vermeerderd met wettelijke rente, en kent ook buitengerechtelijke incassokosten toe. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11356233 \ CV EXPL 24-3427 TB
Vonnis van 5 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: K.W.A. van der Meer,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 oktober 2024
- het mondelinge antwoord van 23 oktober 2024
- het tussenvonnis van 6 november 2024
- de overlegging van aanvullende producties door [eiser] van 30 december 2024
- de mondelinge behandeling van 8 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. [eiser] en haar gemachtigde zijn op die zitting verschenen. [gedaagde] is niet verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad welke is geëindigd in 2023.
2.2.
[eiser] en [gedaagde] zijn vanaf september 2020 de woning aan het adres [adres] in [plaats] (hierna: de woning) gaan huren.
2.3.
Bij vonnis van de kantonrechter in kort geding van 20 september 2023 (hierna: het kort gedingvonnis) is de woning aan [eiser] toegewezen en is [gedaagde] veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 5.366,05 (bestaande uit hoofdsom € 4.620,28, rente € 130,25 en buitengerechtelijke incassokosten € 615,52), vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of [gedaagde] een bedrag van € 4.620,25 moet vergoeden aan [eiser] voor door [eiser] betaalde woonkosten voor de woning.
4.2.
[eiser] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt doordat zij in de periode van mei tot en met oktober 2023 niet in de woning heeft kunnen wonen, maar zij wel de volledige woonkosten (vaste lasten) over die periode heeft betaald. [gedaagde] heeft in die periode wel het woongenot van de woning gehad, maar heeft in die periode geen woonkosten betaald. Daarom moet hij de volledige woonkosten van € 4.620,25 die [eiser] heeft betaald vergoeden.
4.3.
[gedaagde] stelt in dit verband dat [eiser] in de woning had kunnen blijven maar dat heeft zij niet gedaan. Daarnaast heeft zij ook een aantal nachten in de woning verbleven. [eiser] en [gedaagde] hebben ook samen aan de auto betaald. Om die redenen klopt de hoogte van de vordering niet.
4.4.
Artikel 6:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander verplicht is, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.
4.5.
Voor zover [eiser] een beroep doet op ongerechtvaardigde verrijking, faalt dit. Als uitgegaan wordt van een verrijking van [gedaagde] en een verarming van [eiser] – wat door [gedaagde] is weersproken – geldt dat deze verrijking haar grondslag vindt in een tussen [eiser] en [gedaagde] gemaakte afspraak. [eiser] heeft ter zitting namelijk verklaard dat partijen ten aanzien van de vaste lasten een afspraak hadden gemaakt om deze te delen. [gedaagde] heeft deze afspraak niet weersproken, zodat de kantonrechter deze afspraak als uitgangspunt neemt. Dat [eiser] in de periode van mei tot en met oktober 2023 bij haar moeder is verbleven en niet in de woning, brengt niet met zich mee dat een van partijen daardoor niet gehouden kan worden aan de afspraak en de consequenties van deze afspraak. Niet gesteld of gebleken is dat partijen destijds een andere afspraak hebben gemaakt ten aanzien van de verdeling van de kosten voor de woning. Er ligt dan ook een afspraak aan de verdeling van de kosten ten grondslag, zodat er daarom geen sprake kan zijn van ongerechtvaardigde verrijking.
4.6.
[eiser] heeft zich tijdens haar verblijf bij haar moeder gehouden aan de afspraak en haar deel van de vaste lasten betaald. Na vertrek van [gedaagde] uit de woning heeft zij de achterstand die op dat moment bestond betaald. Gelet op de afspraak tussen partijen komt een deel van de vaste lasten voor rekening van [gedaagde] . [eiser] heeft in de periode van mei tot en met oktober 2023 totaal € 5.560,02 betaald. De afspraak is dat partijen de kosten delen zodat € 2.780,01 van de vaste lasten voor rekening van [gedaagde] komt. [eiser] heeft een overzicht in het geding gebracht waarin is opgenomen dat [gedaagde] een bedrag van € 939,74‬ daarvan heeft betaald, zodat een door [gedaagde] nog te betalen bedrag resteert van € 1.840,27.
4.7.
De conclusie is dat de vordering voor een bedrag van € 1.840,27 zal worden toegewezen. [eiser] vordert betaling van de hoofdsom vermeerderd met contractuele- of wettelijke (handels)rente vanaf 7 mei 2024. Uit het lichaam van de dagvaarding maakt de kantonrechter op dat [eiser] heeft bedoeld de wettelijke rente over de hoofdsom te vorderen. Daarom zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen over de hoofdsom waartoe [gedaagde] zal worden veroordeeld, zoals hierna zal worden vermeld.
4.8.
Gelet op het voorgaande, behoeven de overige verweren van [gedaagde] geen bespreking meer.
4.9.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen volgens het wettelijke tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe [gedaagde] zal worden veroordeeld. De kantonrechter wijst daarom € 276,04 toe.
4.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.116,31‬, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.840,27, met ingang van 7 mei 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.