ECLI:NL:RBNHO:2025:12445

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
11832595
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loonbetaling in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerder] B.V. De werknemer was op 17 maart 2025 in dienst getreden als automonteur, maar werd op 29 juli 2025 op staande voet ontslagen. De werkgever trok het ontslag echter in, waarna de werknemer verzocht om loonbetaling. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de dringende reden ontbrak en het ontslag niet onverwijld was gegeven. De kantonrechter wees het verzoek van de werknemer tot loonbetaling toe en oordeelde dat de wettelijke verhoging van toepassing was, omdat het loon over de maanden juli tot en met oktober 2025 te laat was betaald. De kantonrechter stelde vast dat de werkgever geen rechtvaardiging had voor het uitblijven van de loonbetaling en dat financiële problemen van de werknemer geen reden waren om het dienstverband te beëindigen. De kantonrechter wees de verzoeken van de werknemer tot wedertewerkstelling af, omdat de arbeidsovereenkomst inmiddels was geëindigd. De proceskosten werden toegewezen aan de werknemer, omdat de werkgever overwegend ongelijk kreeg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk uitgevoerd moeten worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer / rekestnummer: 11832595 \ AO VERZ 25-109
Beschikking van 4 november 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats 1],
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: mr. A.D. van Koningsveld,
tegen
de besloten vennootschap
[verweerder] B.V.,
gevestigd te [plaats 2],
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder],
verschenen bij haar financieel medewerker, dhr. [betrokkene].
De zaak in het kort
De werkgever heeft het ontslag op staande voet ingetrokken. Het verzoek van de werknemer tot loonbetaling wordt toegewezen. De kantonrechter ziet geen reden om de wettelijke verhoging te matigen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de mondelinge behandeling van 7 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van [verweerder] met producties;
- de e-mail van 8 oktober 2025 waaruit de bevoegdheid van [betrokkene] blijkt.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.Feiten

2.1.
[verzoeker] is op 17 maart 2025 bij [verweerder] in dienst getreden als automonteur, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (tot 16 oktober 2025).
2.2.
Het salaris van [verzoeker] bedraagt € 2.950,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
2.3.
Op 29 juli 2025 is [verzoeker] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief staat (onder meer):
“Naar aanleiding van de gedraging rondom jouw persoon en ons niet informeren over je toestand. Zijn wij genoodzaakt je arbeidsovereenkomst per direct te beëindigen. Je hebt onze medewerkers onder druk gezet om jou geld te lenen.
Vanaf de start van je werkperiode bij ons is geld een probleem, je hebt zoveel schulden waardoor je geestelijk gezien de druk niet aan kan en dit bij het bedrijf neerlegt, dit kan niet de bedoeling zijn dat je werk daaronder lijdt.
(…) op 11 april 2025 vraag je een voorschot van € 1300,- aan ons, na weer een drammerige app betalen wij het voorschot op 12 april 2025. Daarna ontvangen wij een heleboel appjes waarom je niet op tijd kan komen, verandering van bankrekeningnummer, bezoeken aan artsen en over wanneer het salaris wordt uitbetaald.
Op 16 mei 2025 maakt je ruzie met 1 van onze receptioniste (…) dan vraagt je in begin juni weer een voorschot bij ons aan terwijl je het eerste voorschot nog niet eens hebt afbetaald. (…) Wij hebben deze aanvraag afgewezen (…).
In de eerste week van juli heb je contact gezocht met de eerder genoemde receptionist en gevraagd of zij jou het bovengenoemde bedrag kon lenen, zij heeft aangegeven dat dat niet kon.
Op 8 juli 2025 meldt je je zich ziek, wij zijn bij je langs geweest je was niet thuis. Wij hebben op je gewacht, je bent aankomen rijden in een vreemde auto. En je meldt dat je het belachelijk vindt dat andere werknemers minder uren per week hoeven te werken. (…) Je blijft ziek met als reden stress.
Op 11 juli 2025 ontvangen wij en brief van CAK dat je een betalingsachterstand hebt en een loonbeslag volgt. Wij hebben je hiervan op de hoogte gesteld en je in de gelegenheid gesteld om dit zelf op te lossen. je zegt dat het opgelost is, maar dit is niet zo, medewerkers van de administratie hebben hiervoor gebeld met CAK. Wij hebben dit ook naar je teruggekoppeld maar je reageert alleen; ik heb het geregeld. Wij hebben je verzocht om een schriftelijk intrekking van het loonbeslag van de opdrachtgever. Je geeft hier geen gehoor aan.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen en [verweerder] te veroordelen wedertewerkstelling en betaling van loon vanaf 1 juli 2025, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Daarnaast verzoekt [verzoeker] afgifte van deugdelijke bruto/netto-specificaties en heeft hij een verzoek gedaan om een voorlopige voorziening te treffen.
3.2.
Volgens [verzoeker] is het ontslag niet rechtsgeldig, omdat de dringende reden ontbreekt en het ontslag bovendien niet onverwijld is gegeven.
3.3.
[verweerder] voert verweer en verzoekt matiging van de wettelijke verhoging.

4.De beoordeling

Gevolgen intrekking ontslag
4.1.
[verweerder] heeft op de zitting laten weten dat zij het ontslag op staande voet intrekt. Daardoor heeft [verzoeker] geen belang meer bij de verzochte vernietiging van dat ontslag, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
4.2.
De intrekking van het ontslag heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst voortduurt en [verzoeker] recht heeft op loon. Omdat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd inmiddels op 16 oktober 2025 van rechtswege is geëindigd, wordt de verzochte loondoorbetaling tot aan deze einddatum toegewezen. De verzochte wedertewerkstelling wordt (gelet op het einde van de arbeidsovereenkomst) afgewezen.
Wettelijke verhoging
4.3.
De verzochte wettelijke verhoging wordt toegewezen, omdat [verweerder] het loon over de maanden juli tot en met oktober 2025 te laat heeft betaald. De wet schrijft voor dat de wettelijke verhoging voor de vierde tot en met de achtste werkdag, nadat het loon betaald had dienen te worden, vijf procent per dag bedraagt en voor elke volgende werkdag één procent, met dien verstande dat de verhoging in geen geval de helft van het verschuldigde te boven zal gaan. [1]
4.4.
Het voorgaande brengt mee dat [verweerder] over de maanden juli en augustus 2025 in beginsel de maximale wettelijke verhoging van 50% verschuldigd is. [2]
4.5.
Met betrekking tot het loon over september 2025 is [verweerder] per heden in beginsel de wettelijke verhoging van 40% verschuldigd. Voor elke (werk)dag dat [verweerder] na de datum van deze beschikking in gebreke blijft met de betaling van het salaris over september 2025, loopt dit percentage op met 1% (tot maximaal 50%).
4.6.
Voor wat betreft het loon over oktober 2025 geldt dat [verweerder] geen wettelijke verhoging verschuldigd is, indien hij het loon over deze maand vóór 6 november 2025 aan [verzoeker] betaalt. Daarna loopt de wettelijke verhoging tot en met 12 november 2025 op met 5% per (werk)dag, en met 1% per (werk)dag daarna (tot maximaal 50%).
4.7.
De kantonrechter ziet in de ontslagbrief geen enkele rechtvaardiging voor het uitblijven van de loonbetaling. De ontslagredenen hebben betrekking op de periode tot het loonbeslag van 11 juli 2025 en leveren geen dringende reden op. In dit verband overweegt de kantonrechter dat financiële problemen van de werknemer (waaronder een loonbeslag) geen reden zijn om het dienstverband per direct te beëindigen, dat het werknemers in beginsel vrijstaat om een voorschot op het salaris en/of een geldlening te vragen, en dat van bedreiging en/of chantage niet is gebleken (terwijl daar bovendien niets over in de ontslagbrief staat). Verder geldt dat voor zover [verweerder] twijfelde aan de ziekmelding van [verzoeker], het op haar weg had gelegen om de bedrijfsarts in te schakelen om een oordeel over de arbeidsgeschiktheid van [verzoeker] te krijgen. Gelet op het tijdsverloop tussen 11 juli 2025 en 29 juli 2025, is de kantonrechter bovendien van oordeel dat [verweerder] niet voldoende voortvarend heeft gehandeld bij het geven van het ontslag op staande voet. De conclusie is dat het ontslag zó evident onrechtmatig is geweest, dat de kantonrechter geen aanleiding ziet om de hiervoor berekende wettelijke verhoging te matigen.
Wettelijke rente
4.8.
De wettelijke rente over het achterstallige salaris is toewijsbaar (telkens) vanaf de dag van opeisbaarheid. In artikel 4.1 van de arbeidsovereenkomst hebben partijen afgesproken dat [verweerder] het loon uiterlijk op de laatste dag van de desbetreffende maand aan [verzoeker] betaalt, zodat het loon telkens op de eerste dag van de opvolgende maand opeisbaar is.
4.9.
De wettelijke rente over de wettelijke verhoging wordt toegewezen vanaf de datum van het verzoekschrift, nu gesteld noch gebleken is dat [verweerder] met de betaling daarvan eerder in verzuim was.
Verrekening
4.10.
De kantonrechter begrijpt dat [verweerder] een beroep doet op (gedeeltelijke) verrekening van het salaris over de periode juli-oktober 2025 met een aantal loonbeslagen en een openstaande geldlening van € 1.300,00. [verzoeker] heeft niet betwist dat het bedrag van de geldlening met het achterstallig salaris kan worden verrekend, zodat de kantonrechter zal bepalen dat [verweerder] dit bedrag mag verrekenen met het salaris over juli 2025. Voor het overige is de gegrondheid van het verrekeningsverweer van [verweerder] naar het oordeel van de kantonrechter niet op eenvoudige wijze vast te stellen. [3] Het gestelde met betrekking tot de loonbeslagen is door [verzoeker] gemotiveerd betwist en vaststelling van de gepretendeerde vordering zou uitgebreid nader onderzoek vergen waarvoor onder de gegeven omstandigheden in deze fase van de procedure geen plaats is. Het verweer slaagt in zoverre dus niet. Dat laat onverlet dat partijen kennelijk nog financiële kwesties te verrekenen hebben, ook over de maand juni 2025, zo blijkt uit de door [verweerder] overgelegde salarisspecificaties en het overzicht. De kantonrechter geeft partijen in overweging om hierover in onderling overleg tot een regeling te komen, teneinde verdere procedures te voorkomen.
Salarisspecificaties
4.11.
De kantonrechter gaat voorbij aan het verzoek van [verzoeker] tot verstrekking van salarisspecificaties, aangezien deze ter zitting door [verweerder] aan hem zijn overhandigd.
Voorlopige voorziening
4.12.
Het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen voor de duur van de procedure. Deze procedure is echter al geëindigd doordat een beslissing wordt genomen op het verzoek van [verzoeker]. [4]
Proceskosten
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder], omdat [verweerder] overwegend ongelijk krijgt en sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder]. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 1.039,00 (€ 90,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten).
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker], na verrekening van het loon over juli 2025 met een bedrag van € 1.300,00 in verband met een openstaande geldlening, het loon over de periode vanaf 1 juli tot 16 oktober 2025 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van opeisbaarheid, vermeerderd met de wettelijke verhoging zoals berekend onder 4.4 t/m 4.6, en vervolgens te vermeerderen met de wettelijke rente over de wettelijke verhoging vanaf 8 augustus 2025;
5.2.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 1.039,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
5.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [5] ;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Uit r.o. 4.10 zal blijken dat de werkgever een bedrag van € 1.300,00 mag verrekenen met het salaris over juli 2025, zodat over de maand juli de wettelijke verhoging uitsluitend verschuldigd is over het bedrag dat na verrekening resteert.
3.Artikel 6:163 BW.
4.Artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.