ECLI:NL:RBNHO:2025:12213

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
15-001226-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot zware mishandeling en vernieling met verwerping van noodweer

Op 9 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 januari 2025 in Haarlem met een rubberen hamer op het achterhoofd van het slachtoffer heeft geslagen, wat resulteerde in een poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie, aangezien de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 181 dagen, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde het in beslag genomen mes verbeurd. Daarnaast werd een locatieverbod opgelegd voor de straat waar het incident had plaatsgevonden. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering wegens gebrek aan onderbouwing. De rechtbank heeft ook de bijzondere voorwaarden voor eerdere voorwaardelijke straffen gewijzigd, waarbij de verdachte onder andere een meldplicht en ambulante behandeling opgelegd kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-001226-25; 15-174954-24 (tul); 15-304802-24 (tul) en 15-347454-24 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 9 oktober 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 september 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.A. Zwinkels en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 1 januari 2025 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [het slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een hamer, althans een hard en/of stomp voorwerp, op/tegen/in het (achter)hoofd, althans het lichaam, van [het slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2025 te Haarlem [het slachtoffer] heeft mishandeld door met een hamer, althans een hard en/of stomp voorwerp, op/tegen/in het (achter)hoofd, althans het lichaam, van [het slachtoffer] te slaan;
2
hij op of omstreeks 1 januari 2025 te Haarlemopzettelijk en wederrechtelijk een auto (met kenteken 88-HV-GD), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [het slachtoffer], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de poging tot zware mishandeling stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vraag of het onder 1 primair ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit, nu het dossier naast de aangifte geen ondersteunend bewijs bevat dat de auto die nacht door de verdachte is vernield.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
3.3.2
Bewijsmotivering
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte en het slachtoffer (hierna: [het slachtoffer]) staan op 1 januari 2025 rond 12:30 uur beiden voor hun huis aan de [A-straat] [perceel A] respectievelijk [perceel B] Haarlem. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat [het slachtoffer] een aluminium staaf vasthoudt en dat de verdachte in zijn ene opgeheven hand een rubberen hamer heeft en in zijn andere hand een mes vasthoudt. De verdachte rent op [het slachtoffer] af en komt vlak voor haar staan met nog steeds de hamer en het mes in zijn handen. [het slachtoffer] slaat de verdachte als eerste met de staaf. Zij geeft de verdachte twee klappen met de staaf op zijn linkerarm, waarna ze probeert nog een derde klap te geven. De verdachte reageert hierop, pakt de staaf vast en probeert [het slachtoffer] te raken met de hamer. [het slachtoffer] kan de hamer ontwijken. Hierop volgt een korte stoeipartij. Nadat de verdachte de staaf heeft afgepakt en op de grond heeft laten vallen, beweegt de verdachte de hamer in de richting van het hoofd van [het slachtoffer]. De snelheid neemt af ter hoogte van haar hoofd, dan wel nek, dan wel linkerschouder. De rechtbank stelt vast dat de verdachte [het slachtoffer] op dat moment de eerste keer raakt. Nadat [het slachtoffer] zich wegdraait en zich van de verdachte weg beweegt, houdt de verdachte de hamer met zijn rechterhand omhoog en brengt hem met een krachtige snelle beweging in de richting van [het slachtoffer] haar achterhoofd. Hierbij wordt [het slachtoffer] voor de tweede keer geraakt, nu op haar achterhoofd. De verdachte gaat met versnelde beweging achter [het slachtoffer] aan terwijl hij dit doet.
[het slachtoffer] had een grote bult op haar achterhoofd en erge hoofdpijn als gevolg van de klappen met de hamer.
Het dossier bevat tevens een aangifte van [het slachtoffer] van vernieling van haar auto door de verdachte.
De verdachte heeft ter plaatse aan de verbalisanten bekend dat hij die middag [het slachtoffer] met een rubberen hamer op haar achterhoofd heeft geslagen en dat hij de nacht ervoor met een ijzeren hamer op de auto van [het slachtoffer] heeft geslagen.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank stelt voorop dat zij niet kan vaststellen dat de verdachte [het slachtoffer] heeft geslagen met de intentie om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Wel heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank hier voorwaardelijk opzet op gehad. Wanneer de verdachte met kracht met een rubberen hamer op het achterhoofd van [het slachtoffer] slaat, bestaat de aanmerkelijke kans dat zij zodanig gewond raakt dat zij zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het hoofd is immers een kwetsbaar lichaamsdeel. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging, namelijk het met kracht slaan op het achterhoofd met een rubberen hamer, vloeit bovendien voort dat de verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [het slachtoffer].
Vernieling
Anders dan de raadsman acht de rechtbank de vernieling wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van de verdachte direct na zijn aanhouding. De rechtbank heeft geen reden om aan het waarheidsgehalte daarvan te twijfelen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 1 januari 2025 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [het slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een hamer tegen het achterhoofd van [het slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij omstreeks 1 januari 2025 te Haarlem opzettelijk en wederrechtelijk een auto (met kenteken 88-HV-GD) die aan [het slachtoffer] toebehoorde heeft beschadigd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1: poging tot zware mishandeling;
feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
4.2
Beroep op noodweer
4.2.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Ervan uitgaande dat het letsel bij [het slachtoffer] is ontstaan door de eerste klap met de hamer, is er sprake van een situatie waarin hij zich moest en mocht verweren. Op basis van de camerabeelden kan volgens de raadsman namelijk worden vastgesteld dat [het slachtoffer] op de verdachte is afgekomen met een metalen staaf. Zij is degene geweest die de eerste en vermoedelijk tweede klap heeft gegeven. De verdachte heeft zich hiertegen verdedigd met de hamer.
4.2.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt, nu het de verdachte is geweest die zelf de confrontatie met [het slachtoffer] heeft opgezocht.
4.2.3
Oordeel van de rechtbank
Zoals reeds onder 3.3.2 is vastgesteld, is de verdachte op [het slachtoffer] af komen rennen met een opgeheven hand waarmee hij een hamer vasthoudt en in zijn andere hand een mes. De verdachte heeft zelf de confrontatie met [het slachtoffer] opgezocht, waarna zij met elkaar in gevecht zijn geraakt waarbij over en weer is geslagen met een voorwerp.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen het noodzakelijk was dat de verdachte zich verdedigde. Van een noodweersituatie was daarom geen sprake. Daaraan doet niet af dat [het slachtoffer] kennelijk als eerste met de staaf heeft geslagen. De verdachte komt om die reden geen beroep op noodweer toe.
Er is dus geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Beroep op noodweerexces
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweerexces, voor het geval het letsel bij [het slachtoffer] is ontstaan door de tweede klap toen zij wegrende. Zoals hiervoor onder 4.2.3 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Om die reden kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen.
Er is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 181 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een locatieverbod op te leggen op grond van de artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor de straat [A-straat] in Haarlem.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De spanningen in een langslepende burenruzie hebben ertoe geleid dat de verdachte de verwijtbare keuze heeft gemaakt om op [het slachtoffer] af te gaan met een rubberen hamer en haar hiermee op het achterhoofd te slaan. Met de poging tot zware mishandeling heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte mag van geluk spreken dat het bij een bult en hoofdpijn is gebleven, want het had ook veel erger kunnen aflopen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan beschadiging van de auto van [het slachtoffer]. Door aldus te handelen heeft de verdachte geen respect getoond voor andermans eigendom. Zowel de poging tot zware mishandeling als de vernieling, waar omstanders getuige van zijn geweest, dragen bij aan een gevoel van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 5 september 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 18 september 2025. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld tot hoog en adviseert om bij een voorwaardelijk strafdeel de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
  • meldplicht bij reclassering;
  • ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • contactverbod;
  • locatieverbod (zonder elektronische monitoring);
  • meewerken aan middelencontrole.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia onderzoeken betreffende de verdachte.
Het psychologisch onderzoek gedateerd 13 juni 2025 houdt onder meer in dat er bij betrokkene sprake is van ADHD, een stoornis in het gebruik van cocaïne en alcohol, een psychotische stoornis door een middel en antisociale persoonlijkheidstrekken. Differentiaal diagnostisch is er daarnaast nog sprake van een niet gespecificeerde neurocognitieve stoornis. Deze stoornissen waren ten tijde van het plegen van het feit aanwezig en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten dele. De gebrekkige emotie- en frustratieregulatie, de beperkte probleemoplossende vaardigheden, de impulsiviteit en het beperkte inlevingsvermogen, hebben hierbij een rol gespeeld.
Het neuropsychologisch en neurologisch onderzoek gedateerd 1 juli 2025 houdt onder meer in dat er aanwijzingen zijn voor objectieve cognitieve deficiënties. Uit het neuropsychologisch onderzoek is een patroon naar voren gekomen van structurele beperkingen op meerdere domeinen, waaronder aandacht, geheugen, executieve functies, visueel-constructieve vaardigheden en sociale cognitie. De cognitieve deficiënties waren allen aanwezig ten tijde van het plegen van het feit. De cognitieve deficiënties versterken de bestaande psychiatrische klachten en alcohol verergert op zijn beurt de cognitieve stoornissen. Deze combinatie kan van invloed zijn geweest op zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van (een deel van) het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft de uitkomsten van de onderzoeken zo begrepen dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank neemt deze conclusie van de officier van justitie over en acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Op te leggen straf
De rechtbank is gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten van oordeel dat een gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank zal in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 181 dagen, gelijk aan de duur van het door de verdachte reeds ondergane voorarrest.

7.Beslag

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het mes verbeurd te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet verzet tegen verbeurdverklaring van het mes.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier is gebleken dat de verdachte het primair bewezen verklaarde feit heeft begaan terwijl hij het mes in zijn hand had. [1] De verdachte heeft weliswaar geen letsel toegebracht met het mes, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft het mes een zodanige rol gehad bij het bewezen verklaarde feit dat het mes verbeurd dient te worden verklaard.

8.Vrijheidsbeperkende maatregel

De rechtbank is, mede gelet op het recidiverisico, van oordeel dat oplegging van een maatregel ex artikel 38v Sr ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten door de verdachte passend en geboden is.
Deze maatregel behelst een locatieverbod, inhoudende dat de verdachte zich voor de duur van twee jaar niet zal ophouden in de [A-straat] in Haarlem.
De rechtbank zal bepalen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.

9.Vordering benadeelde partij

Mr. S. Vermeulen, advocaat te Culemborg, heeft namens de benadeelde partij [het slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 4.270,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering met betrekking tot de materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard, vanwege onvoldoende onderbouwing. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie ook tot niet-ontvankelijk geconcludeerd, nu in deze zaak sprake is van een mate van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer en een beoordeling daarvan een onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, wat ertoe leidt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. Voor zover de vordering is onderbouwd, stelt de rechtbank vast dat de verdachte eerder is veroordeeld waarbij een schadevergoeding is toegekend aan dezelfde benadeelde partij en dat de aangeleverde onderbouwende stukken allen betrekking hebben op deze periode.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de rechtbank oog voor het feit dat de benadeelde partij een klap op haar hoofd heeft gehad met een hamer, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel. De rechtbank acht het op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting echter niet onaannemelijk dat sprake is van een mate van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. Een juiste beoordeling daarvan vergt nader onderzoek, wat een onevenredige belasting zal opleveren voor het strafgeding. Om die reden verklaart de rechtbank de benadeelde partij ook voor het immateriële gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en zal bepalen dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

10.Vordering tot tenuitvoerlegging

Parketnummer 15-174954-24
Bij vonnis van 4 september 2024 heeft de politierechter van de rechtbank Noord-Holland de verdachte veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren. De vastgestelde proeftijd is ingegaan op 18 september 2024.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht over te gaan tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.
De raadsman heeft afwijzing van de vordering bepleit gelet op het aandeel van [het slachtoffer] in het conflict.
De rechtbank zal de vordering afwijzen. Het is gebleken dat de verdachte al grote gevolgen heeft ondervonden van wat zich op 1 januari 2025 heeft afgespeeld, namelijk het verlies van zijn woning waardoor hij momenteel dakloos is. Mede hierom vindt de rechtbank het niet opportuun om de verdachte de voorwaardelijk opgelegde taakstraf uit te laten voeren.
Parketnummer 15-304802-24
Bij vonnis van 7 oktober 2024 heeft de politierechter van de rechtbank Noord-Holland de verdachte veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. De vastgestelde proeftijd is ingegaan op 22 oktober 2024.
De officier van justitie heeft ter zitting de rechtbank verzocht om niet over te gaan tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging, maar om de reeds opgelegde bijzondere voorwaarden gekoppeld aan de voorwaardelijke straf te wijzigen naar een deel van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft verzocht om de bijzondere voorwaarden te wijzigen naar de meldplicht, de ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, het meewerken aan middelencontroles en het begeleid wonen.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank zal de vordering afwijzen en de bijzondere voorwaarden gekoppeld aan de voorwaardelijke straf wijzigen naar de volgende bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • meewerken aan middelencontrole.
Parketnummer 15-347454-24
Bij vonnis van 13 november 2024 heeft de politierechter van de rechtbank Noord-Holland de verdachte veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken. De vastgestelde proeftijd is ingegaan op 28 november 2024.
De officier van justitie heeft ter zitting de rechtbank verzocht om niet over te gaan tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging, maar om de reeds opgelegde bijzondere voorwaarden gekoppeld aan de voorwaardelijke straf te wijzigen naar een deel van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft verzocht om de bijzondere voorwaarden te wijzigen naar de meldplicht, de ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, het meewerken aan middelencontroles en het begeleid wonen.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat de door de officier van justitie voorgestelde wijziging van de bijzondere voorwaarden voor dit parketnummer niet mogelijk is, aangezien er geen bijzondere voorwaarden gekoppeld zijn aan de bij dit vonnis voorwaardelijk opgelegde straf. De rechtbank ziet mede gelet op het door de officier van justitie ingenomen standpunt geen aanleiding de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen dan wel over te gaan tot verlenging van de proeftijd die ook zonder een verlenging nog geruime tijd loopt. Dit betekent dat de rechtbank de vordering afwijst.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 33, 33a, 38v, 38w, 45, 57, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
181 (honderdeenentachtig) dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd: 1 STK Mes
Legt op de maatregel dat de verdachte voor de duur van 2 (twee) jaren zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: [A-straat] te Haarlem.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan deze maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft.
Verklaart de benadeelde partij [het slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering ter zake immateriële schade bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15-174954-24 opgelegde voorwaardelijke straf.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15-304802-24 opgelegde voorwaardelijke straf en wijzigt de bijzondere voorwaarden gekoppeld aan de voorwaardelijke straf naar de volgende bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
De veroordeelde meldt zich bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Zijlweg 148C, 2015 BJ Haarlem. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
De veroordeelde laat zich behandelen door Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. De behandeling zal zich moeten richten op betrokkene adequaat instellen op medicatie, het vergroten van regulerende vaardigheden en het motiveren tot het behouden van abstinentie.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Meewerken aan middelencontrole
De veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15-347454-24 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Ramondt, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.S. Speelman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2025.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 44 e.v.) van 1 januari 2025; proces-verbaal van aangifte door [het slachtoffer] (dossierpagina 12 e.v.) van 2 januari 2025 en proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 74 e.v.) van 1 januari 2025.