ECLI:NL:RBNHO:2025:12053

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
C/15/359041 / HA ZA 24-645
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aanbod en aanvaarding tussen ex-partners met betrekking tot de verdeling van een vennootschap onder firma

In deze zaak, uitgesproken op 15 oktober 2025 door de Rechtbank Noord-Holland, gaat het om een geschil tussen twee ex-partners, [eiser] en [gedaagde], die samen een vennootschap onder firma (VOF) hebben opgericht. De partijen zijn in een emotionele situatie verwikkeld geraakt na de beëindiging van hun relatie in april 2024. [eiser] heeft op 24 april 2024 een aanbod gedaan aan [gedaagde] om de gehele onderneming om niet te verkrijgen, maar heeft dit aanbod later willen herroepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] het aanbod tijdig heeft aanvaard, waardoor er een overeenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen, omdat deze niet konden worden onderbouwd met voldoende argumenten dat de verdeling van de VOF naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] recht heeft op de activa van de VOF, en dat [eiser] de proceskosten moet vergoeden. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.726,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/359041 / HA ZA 24-645
Vonnis van 15 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. E. Hoekstra,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. D.L.A. van Voskuilen.
De zaak in het kort
Partijen zijn ex-partners van elkaar en hadden samen een vennootschap onder firma. In dit geschil twisten zij over de vraag of [gedaagde] het aanbod van [eiser] - om de gehele onderneming om niet toebedeeld te krijgen - heeft aanvaard voordat [eiser] zijn aanbod wilde herroepen. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] het aanbod inderdaad heeft aanvaard voordat [eiser] het heeft herroepen. Dit betekent dat er een overeenkomst (en daarmee verdeling van het vermogen van de vennootschap onder firma) tot stand is gekomen tussen partijen. [eiser] heeft daarnaast nog aangevoerd dat die verdeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank volgt dit standpunt van [eiser] niet. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 september 2024;
- de conclusie van antwoord, met productie 1;
- de akte overlegging producties van [eiser] , met producties 1-9;
- het tussenvonnis van 29 januari 2025;
- de akte overlegging aanvullende producties, met producties 10-18;
- de mondelinge behandeling van 9 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Mrs. Hoekstra en Van Voskuilen hebben daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen;
- de rolberichten van 2 september 2025 waarin staat dat het tussen partijen opgestarte mediationtraject is beëindigd en partijen om vonnis vragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samen een zoon gekregen, [zoon] .
2.2.
Op of omstreeks 1 januari 2020 hebben partijen [de VOF] (hierna: de VOF) opgericht.
2.3.
De relatie tussen partijen verliep grillig. Omstreeks begin april 2024 is hun relatie verbroken.
2.4.
Bij brief van 24 april 2024 heeft [eiser] - voor zover van belang - het volgende aan [gedaagde] medegedeeld:

Hierbij kort op papier de afhandeling zoals al gedeelte besproken.
Ik stap per omgaande uit [de VOF] en krijg daar geen enkele vergoeding voor en/of kosten. De paarden zijn dan o.a. voor jou, zadels, hoofdstellen e.d. en paardenwagen.
(…)
Je huurt per 1 juni het gedeelte van de stallen, stapmolen, longeercirkel en naast gelegen weiland en paardenbak zoals [de VOF] al deed. De vergoeding is € 1000, ex btw p/mnd. Vanaf 1 januari gaat dit naar € 1500 p/mnd. Mocht wij (in overleg) het in 2026 willen door zetten de huur. Dan zal deze per 01-01-2026 (waarschijnlijk) naar € 2000, p/mnd gaan.
(…)
Ik gun jou je toekomst met de paarden maar alles moet wel leefbaar blijven. (…) Het was beter geweest indien je elders het paardenbedrijf zou voortzetten. Maar dat is momenteel vanuit jou gezien niet mogelijk.
(…)
Veel succes in de toekomst.
2.5.
Bij WhatsApp-berichten van 11 mei 2024 heeft [eiser] onder andere het volgende aan [gedaagde] medegedeeld:

Volgens mij afspraak. Jij de paarden, fiat en bus.
en

Jij bent duidelijk op oorlogspad. Ik ben daarom helemaal klaar met je. [adres] (toevoeging rechtbank: het adres van de woning van [eiser] en de paardenstalling) is dan ook per heden verboden terrein voor jou. (…)
2.6.
Op 1 juni 2024 hebben partijen de VOF uitgeschreven bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel en heeft [gedaagde] de VOF voortgezet in de vorm van de eenmanszaak [eenmanszaak] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de VOF per 1 juni 2024 ontbonden is en per die datum met wederzijds goedvinden is geëindigd,
II. bepaalt dat de binnen de VOF gedreven onderneming per 1 juni 2024 voor rekening en risico van [gedaagde] wordt gedreven,
III. in het kader van de vereffening van het vermogen van de ontbonden VOF, de verdeling daarvan vaststelt op basis van 50/50,
IV. [gedaagde] veroordeelt om conform de verdeling de aan [eiser] toekomende uittredingsvergoeding te betalen,
V. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de wettelijke (handels)rente over de hiervoor bedoelde vergoeding,
VI. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt samengevat aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij - na een zoveelste knallende ruzie, waarbij [gedaagde] zich zeer bedreigend opstelde - in een emotionele opwelling heeft voorgesteld dat [gedaagde] alles van de VOF mocht hebben. Als tegenprestatie daarvoor moest [gedaagde] dan wel huur betalen voor het gebruik van de paardenfaciliteiten van [eiser] . Op een gegeven moment besefte [eiser] dat hij als gevolg van die emotionele opwelling te vrijgevig was geweest. Om die reden kwam [eiser] al snel terug op zijn voorstel; een voorstel wat op dat moment nog niet door [gedaagde] was geaccepteerd. Bovendien was daaraan ook van haar kant nog geen uitvoering gegeven. [gedaagde] weigerde bijvoorbeeld om de voorgestelde huur te betalen. Daar komt bij dat het uitermate onredelijk zou zijn als [gedaagde] - die nimmer iets had ingebracht terwijl partijen de VOF op basis van 50/50 deelden en het actief van de VOF een aanzienlijke waarde vertegenwoordigde - het recht van voortzetting zou krijgen zonder enige vorm van vergoeding of verdeling.
[eiser] is dan ook van mening dat nu de VOF ontbonden is, het vermogen van de VOF moet worden vereffend en vordert daarom nu dat de rechtbank de verdeling vaststelt. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de verdeling door het voorstel van [eiser] van 24 april 2024 (zie onder 2.4) wel tot stand is gekomen, is hij van mening dat die verdeling naar maatstaven van redelijk en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.3.
[gedaagde] voert daartegen aan dat [eiser] met zijn voorstel van 24 april 2024 niet heeft gehandeld vanuit een emotionele opwelling. De relatie van partijen is een aantal weken daarvoor al verbroken en daardoor had [eiser] de tijd om na te denken over zijn voorstel. Bovendien hebben partijen de VOF pas geruime tijd na 24 april 2024 - namelijk op 1 juni 2024 - uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Daar komt bij dat [eiser] op 11 mei 2024 per WhatsApp aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat de paarden en vervoersmiddelen aan haar toekwamen en dat zij niet meer welkom was op het terrein van [eiser] , waar de paarden op dat moment nog gestald stonden (zie onder 2.5).
Het huren van de paardenstallen kon daarom ook niet, omdat [eiser] [gedaagde] de toegang tot het terrein had ontzegd (onder andere door het wijzigen van de toegangscode van het hek). [gedaagde] heeft de paarden hierdoor noodgedwongen moeten verhuizen naar een andere plek.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De vraag die voorligt in dit vonnis is of [gedaagde] het aanbod van [eiser] in de brief van 24 april 2024 heeft aanvaard of dat [eiser] nadien nog terug kon komen op zijn aanbod.
4.2.
Op grond van artikel 6:217 Burgerlijk Wetboek (BW) komt een overeenkomst tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Een aanbod kan op grond van artikel 6:219 BW worden herroepen, tenzij het een termijn voor de aanvaarding inhoudt of de onherroepelijkheid ervan op andere wijze uit het aanbod volgt. Verder kan een herroeping alleen geschieden, zolang het aanbod niet is aanvaard en ook geen een mededeling, houdende de aanvaarding is verzonden. Bevat het aanbod de mededeling dat het vrijblijvend wordt gedaan, dan kan de herroeping nog onverwijld na de aanvaarding geschieden.
[gedaagde] heeft aanbod aanvaard
4.3.
De rechtbank komt tot het oordeel dat [gedaagde] het aanbod van [eiser] heeft aanvaard en dat het [eiser] niet meer vrijstond om zijn aanbod te herroepen. Zij licht dit hierna toe.
4.4.
[eiser] heeft niet weersproken dat de relatie van partijen begin april 2024 is beëindigd. [eiser] heeft in ieder geval op 24 april 2024 zijn aanbod gedaan. Mogelijk zelfs eerder. Zo schrijft hij zelf op 24 april 2024: “
Hierbij kort op papier de afhandelingzoals al gedeelte besproken.” (zie randnummer 2.4, onderstreping rechtbank).
Anders dan [eiser] aanvoert heeft [gedaagde] zijn aanbod weldegelijk aanvaard. Dit blijkt bijvoorbeeld uit zijn WhatsApp-bericht van 11 mei 2024 (randnummer 2.5) waarin [eiser] bevestigt dat partijen een afspraak hadden, te weten: “
Jij de paarden, fiat en bus”. Op 1 juni 2024 hebben partijen ook daadwerkelijk uitvoering gegeven aan die afspraak door de uitschrijving van de VOF bij het handelsregister en de inschrijving van de eenmanszaak van [gedaagde] .
4.5.
Omdat [gedaagde] het aanbod van [eiser] (tijdig) heeft aanvaard, is een overeenkomst betreffend de verdeling van de VOF tot stand gekomen. Voor zover [eiser] zijn aanbod heeft willen herroepen, is hij daar dus te laat mee.
4.6.
Voor zover [eiser] stelt dat [gedaagde] zijn aanbod niet heeft aanvaard omdat zij geen huur heeft betaald voor het gebruik van zijn paardenaccommodatie, is dat standpunt onjuist. Dat [gedaagde] (mogelijk) een verplichting uit de overeenkomst niet is nagekomen, tast op zich het bestaan van die overeenkomst niet aan. Daar komt bij dat [gedaagde] onweersproken heeft aangevoerd dat zij uitvoering wilde geven aan dit gedeelte van de overeenkomst, maar dat zij geen toegang meer had tot het terrein van [eiser] en dat zij daarom noodgedwongen moest verhuizen met haar paarden.
4.7.
De conclusie is dan ook dat er een overeenkomst en daarmee een verdeling tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand is gekomen, als gevolg waarvan [gedaagde] recht heeft op alles wat de onderneming omvatte.
Niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
4.8.
[eiser] heeft subsidiair aangevoerd dat voor zover de rechtbank van oordeel is dat er een verdeling tussen partijen tot stand is gekomen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank volgt dit standpunt niet en zij legt hierna uit waarom. Onbetwist heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij het vermogen van VOF heeft ingebracht en de werkzaamheden van de VOF feitelijk uitvoerde. Verder heeft zij onbetwist aangevoerd dat er tussen partijen een scheve financiële positie was. [eiser] bleef achter in een geheel afbetaalde boerderij en daarnaast had [eiser] ook nog € 600.000,00 uitgekeerd gekregen. [gedaagde] had daarentegen, behoudens de VOF, niets. In dat licht bezien heeft [eiser] onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat uitvoering van de overeenkomst tot verdeling van de VOF naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Conclusie
4.9.
Op basis van het voorgaande worden de vorderingen van [eiser] afgewezen.
Proceskosten
4.10.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.726,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.726,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025.