ECLI:NL:RBNHO:2025:11847

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
/15/351922 / HA ZA 24-240
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rekening en verantwoording door vereffenaar over projectwinsten uit onroerend goed projecten

In deze civiele zaak vordert eiser, [eiser], rekening en verantwoording van de vereffenaar, [gedaagde], over projectwinsten van onroerend goed projecten waarover eiser afspraken stelt te hebben gemaakt met de erflater, [erflater]. Eiser vordert ook betaling van 25% van de projectwinsten. De rechtbank wijst de vorderingen af. De rechtbank oordeelt dat er geen juridische grondslag is voor de gevorderde rekening en verantwoording, omdat de vereffenaar enkel verplicht is om aan het eind van de vereffening rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van de nalatenschap. De vordering om informatie te verstrekken op grond van artikel 843a (oud) Rv wordt ook afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde stukken. De vordering tot betaling van 25% van de projectwinst wordt afgewezen, omdat een schuldeiser volgens artikel 4:223 lid 1 BW niet bevoegd is zijn vordering op goederen van de nalatenschap ten uitvoer te leggen tijdens de vereffening. De rechtbank stelt de vordering van eiser op de nalatenschap vast op het door de vereffenaar erkende bedrag van € 530.700,00. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van € 3.533,00.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland
Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/351922 / HA ZA 24-240
Vonnis van 22 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. P.F. Keuchenius,
tegen
[gedaagde],
in de hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van [erflater],
te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. E.C.N. Sweep.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de producties 1 t/m 13
- de conclusie van antwoord met de producties 1 t/m 4
- de akte en akte overlegging producties met de producties 14 t/m 22 van [eiser]
- de antwoordakte met productie 5 van [gedaagde]
- de brief van 17 juli 2025 waarin de griffier meedeelt dat de rolrechter naar aanleiding van het verzoek van [eiser] een mondelinge behandeling heeft bepaald
- de brief van 29 augustus 2025 met de productie 23 t/m 28 en de voorwaardelijke eisvermeerdering van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 10 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Beide advocaten hebben tijdens de zitting spreekaantekeningen overgelegd.
1.2.
Hoewel de voorwaardelijke eiswijziging in de brief van 29 augustus 2025 formeel niet op de juiste wijze, te weten bij akte ter rolle, is gedaan, staat de rechtbank de eiswijziging in dit geval toch toe. De vermeerdering van eis was voldoende kenbaar voor [gedaagde] en hij had ter zitting de gelegenheid daar inhoudelijk op te reageren, wat hij ook heeft gedaan.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] desgevraagd bevestigd dat hij [gedaagde] in deze procedure heeft gedagvaard in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van [erflater].
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In de jaren 2012 tot en met 2016 heeft [eiser] in totaal € 90.000 ter beschikking gesteld aan [erflater] (hierna: [erflater]) voor – volgens [eiser] – investeringen in te maken kosten bij de ontwikkeling van een aantal onroerend goed projecten van [erflater] in onder meer Assen.
2.2.
[erflater] was 100% aandeelhouder van De Swette Beheer B.V. (hierna: De Swette) en van Romasa Holding B.V. (hierna: Romasa). Romasa heeft een 50% deelneming in dochtermaatschappij Clencke B.V. (hierna: Clencke). De andere 50% van de aandelen in Clencke werd gehouden door Ersa Sneek Beheer B.V., een vennootschap van [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]).
2.3.
Project Bolsward is ontwikkeld door De Swette. Project Arendstaete (Groningerstraat in Assen) is ontwikkeld in Clencke. Project Arendshorst was een privé project van [erflater] en [betrokkene 1].
2.4.
Op 28 augustus 2015 hebben [erflater] en [betrokkene 1] (via Clencke) de percelen aan de Groningerstraat 19 tot en met 35 in Assen (Arendstaete) gekocht voor € 1.647.800,00. Op dezelfde dag hebben zij dat pand voor een basiskoopprijs van € 2.350.000,00 en een aanvullende koopprijs van € 1.840.600,00 verkocht.
2.5.
Op 24 november 2015 hebben [erflater] en [betrokkene 1] een huurovereenkomst met een looptijd van 24 maanden gesloten met Stichting Accolade Zorggroep. De huurprijs per maand bedroeg € 91.667,00. Voor de gehele looptijd van 24 maanden komt dat neer op € 2.200.000,00. Op 25 november 2015 hebben [erflater] en [betrokkene 1] het pand Arendshorst gekocht van Stichting Accolade Zorggroep voor een koopprijs van € 3.759.999,00. Van dat bedrag is € 2.000.000,00 direct betaald. De resterende € 1.759.999,00 is omgezet in een lening.
2.6.
Project Bolsward betrof de ontwikkeling van een (Lidl) supermarkt.
2.7.
Vanaf 28 juni 2016 is [erflater] via zijn vennootschap De Swette als tegenprestatie voor de door [eiser] gedane investeringen begonnen met het in termijnen betalen van wisselende bedragen van enkele duizenden euro’s per maand aan R.Q. Kristaltechniek B.V. (hierna: Kristaltechniek), een vennootschap van [eiser]. De betalingen vonden plaats op basis van door Kristaltechniek aan De Swette verzonden facturen. In totaal heeft De Swette op deze wijze € 105.500,00 aan Kristaltechniek betaald.
2.8.
Tussen 18 maart en 18 juli 2018 hebben drie gesprekken plaatsgevonden over de winstdeling. Bij het gesprek op 18 maart 2018 waren [erflater], [eiser], [gedaagde] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) aanwezig. Van dit gesprek is een verslag gemaakt dat is ondertekend door [eiser] en [betrokkene 2]. In dit verslag staat voor zover van belang het volgende:
“(…)
[gedaagde] (de rechtbank: [gedaagde]): ik ben door [erflater] (de rechtbank: [erflater]) gevraagd om als bewindvoerder en later als executoir testamentair op te treden (…).
(…)
[eiser] (de rechtbank: [eiser]): hier op de lijst van berekende facturen staat er een totaalbedrag van €105.500,00. Als ik een vergoeding van € 183.000,00 (zoals opgelegd op 2 April 2016) dan moet ik nog € 77.500,00 ontvangen
[erflater]: maar je krijgt ook wat we zijn overeengekomen, de grond aan de Groningerstraat is namelijk verkocht met een winst van € 720.000,00 en daar krijgt [betrokkene 1] (de rechtbank: [betrokkene 1]) 50% van (€ 360.000,00) en wij gezamenlijk 50%. Dat bedrag moeten wij delen dus 25% voor mij en 25% voor jou dus € 180.000,00
[eiser]: nu uitgaande van jouw bedrag € 180.000,00 dan moet ik nog € 74.500,00 berekenen en factureren. In de loop der jaren heb ik cq R.Q. Kristaltechniek aan [erflater] geleend een bedrag van € 90.000,00 hiervan moet in mindering worden gebracht € 35.000,00 voor de hypotheek die [betrokkene 3] heeft verstrekt en € 5.000,00 achterstallige betaling van compagnon [gedaagde]. Resteert een openstaand bedrag van € 50.000,00.
[gedaagde]: stelt dat we wederzijds geen rente berekenen over de openstaande bedragen, dit komen we gezamenlijk overeen
(…)
[eiser]: (…) Ik vraag daarna nogmaals aan [erflater] waarom ik zo weinig geld ontvang € 180.000,00. De stukken grond met opbouw zijn verkocht en het te realiseren gebouw bestaat uit 103 appartementen met op de begane grond een restaurant, daar zit toch wel veel meer winst in als dit gerealiseerd is.
[erflater]: maar nogmaals je krijgt ook wat we zijn overeengekomen nl 25% van de winst, de grond is namelijk verkocht met een winst van € 720.000,00 en daar krijgt [betrokkene 1] 50% van (…) en wij gezamenlijk ook 50%. Dat bedrag moeten wij gezamenlijk delen dus 25% voor mij en 25% voor jou (€ 180.000,00)
[eiser]: wij hebben overeengekomen dat ik 25% van de totaal winst zou ontvangen. Maar de cijfers die je net opgeeft zijn gebaseerd op de verkoop van gronden met de bestaande gebouwen daarvan moet ik maar aannemen dat dit klopt. Waarom geen openheid van zaken, laat maar cijfers zien. [erflater] je weet dat het anders is gelopen, je belde me eind maart 2016 op of we een vergadering konden beleggen met ons drie ([betrokkene 2], jij en ik) bij [betrokkene 2] (de rechtbank: [betrokkene 2]) thuis In de vergadering deelde je me mede dat ik € 183.000,00 zou ontvangen en gaf tegelijk een voorbeeld hoe ik een factuur moest maken en overhandigde deze aan mij (…). Tijdens deze vergadering overlegde je niet maar “kreeg ik de mededeling “dat ik hiermee genoegen moest nemen en ik niets meer zou ontvangen. Hierop reageerde ik dat dit niet kon accepteren omdat er veel meer winst in het project zit en ik wil dat betaald hebben
(…)
[erflater]: maar het gebouw wordt gerealiseerd met een Koop/Aannemingsovereenkomst en de winst kan pas opgemaakt worden nadat het gebouw gerealiseerd is en opgeleverd is.
(…)
[erflater]: tot nog toe hebben we veel meerwerk op het project Ahrend State en we hebben ook nog het project Bolsward daardoor kan ik je makkelijk betalen. (…)
(…)
[eiser]: waarom dat gedraai (eerst is er niet meer winst en moet ik genoegen nemen met €180.000,00) dan kan er weer meer betaald worden uit het vele meerwerk van de nieuwbouw en de winst wat uit Ahrendhorst komt, we hebben ook nog Bolsward (waar ik al een vergoeding krijg van 25%) dan kan ik daar een hogere vergoeding voor krijgen dan als afgesproken. (…)
(…)
[eiser]: nogmaals je weet dat ik recht heb op meer geld dan alleen 25% van de verkoop van de grond en je weet dat ik ook 25% van de wint van de bouw van Ahrend state. (…)”
2.9.
Op 21 april 2019 is [erflater] overleden.
2.10.
[gedaagde] is in het testament van [erflater] benoemd tot executeur. [gedaagde] heeft de benoeming aanvaard.
2.11.
Op 17 juli 2019 heeft [gedaagde] het volgende aan [eiser] gemaild:
“Hierbij bevestig ik uw vordering op de heer [erflater] (…).
De vordering is in een aantal gesprekken mondeling erkend door de heer [erflater].
Uw vordering is derhalve door mij in functie van executeur erkend.
(…)”.
2.12.
De broer van [erflater] heeft de nalatenschap vervolgens beneficiair aanvaard. Bij beschikking van deze rechtbank van 6 februari 2020 is [gedaagde] – op eigen verzoek – benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van [erflater].
2.13.
Bij brief van 23 mei 2022 heeft de advocaat van [eiser] het volgende geschreven aan de advocaat van [gedaagde]:
“(…)
Cliënt de heer [eiser] namens R.Q. Kristaltechniek B.V. heeft met u gecorrespondeerd inzake de vereffening en een vordering ingediend tot het bedrag van € 737.400. U heeft op 20 december 2021 namens de vereffenaar laten weten dat deze vordering tot een bedrag van € 48.500 wordt erkend en dat de overige vorderingen voorlopig worden betwist. (…)
Cliënt deelde mee dat tenminste één vordering op voldoende duidelijke wijze kan worden vastgesteld, te weten zijn recht op 25% van de winst van de aan- en verkoop van de percelen Groningerstraat 19 tot en met 35 te Assen, alsmede Zaagmolen 7 te Assen op 28 augustus 2015 voor een aankoopprijs van € 1.647.800 en een verkoopprijs van € 4.190.600, zijnde 25% van (€ 4.190.600 -/- € 1.647.800 =) € 2.542.800 derhalve € 635.700.
(…)
Aan cliënte is tot nu toe voldaan: € 105.000.
Derhalve verzoek ik u cliënte te plaatsen op de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen voor het bedrag van (…) € 530.700.
(…)”
2.14.
Op 13 augustus 2022 heeft [betrokkene 4], de broer van [erflater] – voor zover van belang – het volgende aan [gedaagde] geschreven:
“(…) In het laatste jaar van het leven van mijn broer [erflater], waarin ik bij hem thuis verbleef om voor hem te zorgen, hebben wij veelvuldig over allerlei projecten en financiële zaken gesproken.
Regelmatig terugkerend onderwerp was de claim van de heer [eiser] dat hij ook recht zou hebben op een percentage over nieuw te ontwikkelen projecten. Met name de projecten in Assen en Bolsward.
Mijn broer heeft mij meermalen verteld dat hij enkel en alleen toezegging had gedaan over de projecten die al liepen en nooit toezegging had gedaan om de heer [eiser] mee te laten delen in bovengenoemde nieuwe projecten, waar indertijd nog geen sprake van was.
(…)
Uiteindelijk vroeg mijn broer mij in de laatste fase van zijn ziekte, om hem op 8 december 2018 naar de heer [eiser] (…) te rijden en bij het gesprek aanwezig te willen zijn om twee redenen.
(…)
2. Hij wilde voor eens en voor altijd duidelijk maken, dat de heer [eiser] geen recht had op een percentage van nieuw in ontwikkeling zijnde projecten omdat dat nooit afgesproken was. Ik was persoonlijk aanwezig bij deze duidelijke uitleg van mijn broer. De heer [eiser] en zijn accountant probeerden mijn broer dreigend toe te laten zeggen dat zij daar wel recht op hadden maar mijn broer hield voet bij stuk. (…)”.
2.15.
[gedaagde] heeft de vordering uit hoofde van de winstdeling tot een bedrag van € 48.500,00 erkend en op naam van Kristaltechniek op de lijst van voorlopig erkende crediteuren geplaatst. De vordering van € 530.700,00 heeft [gedaagde] op de lijst van betwiste crediteuren gezet.
2.16.
Tijdens de vereffening heeft [gedaagde] Arendshorst verkocht. Na aftrek van kosten resulteerde een executieopbrengst van € 957.254,38 die in de nalatenschap is gevloeid.
2.17.
Volgens een tussentijds financieel verslag dat [gedaagde] op 20 december 2023 heeft ingediend bij de kantonrechter had de nalatenschap € 1.046.776,46 aan baten en is een bedrag van € 501.735,83 reeds betaald aan boedelschuldeisers. De nog te betalen boedelschulden bedragen volgens [gedaagde] € 574.431,42, waaronder € 371.712,00 aan salaris voor [gedaagde] als vereffenaar. Het voor uitdeling aan de schuldeisers beschikbare saldo bedraagt -/- € 29.390,79.
2.18.
Op 2 juni 2024 heeft [betrokkene 2] een schriftelijke verklaring opgesteld waarin – voor zover van belang – het volgende staat.
“(…)
Ik ben ervan op de hoogte dat er tussen [erflater] en [eiser] afspraken zijn gemaakt over het delen van winst uit onroerend goedprojecten. Ik ben bij de besprekingen daarover tussen de beide heren meermalen aanwezig en betrokken geweest. (…)
De heer [erflater] hield zich bezig met projectontwikkeling. (…) [eiser] financierde hem. (…) Ik denk dat [eiser] omstreeks 2016 voor circa € 90.000,- aan [erflater] gefinancierd, waartegenover [erflater] de projectwinsten met hem zou delen. (…) Zij waren met vierprojecten bezig, één in Oosterwolde, één in Bolsward en twee in Assen. Dit waren langetermijnprojecten. Op een gegeven moment wijzigden zich de afspraken, op verlangen van [betrokkene 1], in een andere verdeling, omdat [betrokkene 1] de helft eiste. [erflater] en [eiser] spraken toen af, dat zij de andere helft zouden verdelen, dus 25% voor [eiser], 25% voor [erflater] en de andere 50% van de projectwinst voor [betrokkene 1]. Dit waren mondelinge afspraken en er stond niets van op papier. Toen in de loop van 2016 projectwinst werd gemaakt begonnen de betalingen aan [eiser] door [erflater]. Op verzoek van [erflater] verliep dit via een B.V. van [eiser]. (…) Toen er naar ik meen iets van € 100.000,- was betaald, ontstond er discussie over de projectwinst. Ik ben in 2018 tot 2020 aanwezig geweest bij meerdere gesprekken hierover tussen [erflater], (…) [gedaagde] en [eiser]. (…) De eerste van deze besprekingen was op 18 maart 2018 (…) Direct na afloop van dit gesprek heeft [eiser] een verslag van het gesprek opgemaakt en mij gevraagd dit te ondertekenen. Dit heb ik gedaan, omdat het verslag correct was. (…)”.
2.19.
[gedaagde] heeft in het verslag van 24 september 2024 aan de kantonrechter de vordering op naam van [eiser] erkend tot een bedrag van € 530.700,00 en deze op de lijst met voorlopig erkende crediteuren geplaatst.
2.20.
In 2006 heeft [eiser] de woning aan de [adres] te [plaats 1] gekocht van mevrouw [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5]). [eiser] is economisch eigenaar van de woning. Juridisch eigenaar is de Stichting [adres]. [betrokkene 5] heeft [eiser] voor de aankoop een hypothecaire geldlening verstrekt. Op 2 november 2017 heeft [betrokkene 5] de hypothecaire geldlening gecedeerd aan [erflater]. Op 2 februari 2024 heeft [eiser] de woning verkocht. Op 5 april 2024 moest hij (althans Stichting [adres]) de woning vrij van hypotheek leveren aan de koper.
2.21.
Bij e-mail van 22 maart 2024 aan de advocaat van [gedaagde] heeft de advocaat van [eiser] een beroep gedaan op verrekening van de hypothecaire geldlening met de vordering van [eiser] uit hoofde van de winstdeling uit de projecten en verzocht de hypothecaire inschrijving door te halen.
2.22.
Bij e-mail van 26 maart 2024 aan de advocaat van [eiser] heeft de advocaat van [gedaagde] bericht dat het beroep op verrekening niet wordt erkend, onder meer omdat de hypothecaire geldlening een schuld van [eiser] in privé betreft en de vordering op de nalatenschap een vordering is van Kristaltechniek, zodat sprake is van twee gescheiden vermogens. In de e-mail heeft de advocaat van [gedaagde] ondanks dat standpunt het aanbod gedaan om de hypothecaire inschrijving door te halen tegen betaling van een boedelvergoeding van € 6.050,00 inclusief btw en verlening van finale kwijting door [eiser], Kristaltechniek en Stichting [adres] voor al hun gepretendeerde vorderingen op de nalatenschap, de vereffenaar pro se, De Swette dan wel elke andere vennootschap van [erflater]. [eiser] heeft dat aanbod (vanwege de geëiste finale kwijting) niet geaccepteerd.
2.23.
Bij e-mail van 4 april 2024 heeft de advocaat van [gedaagde] het volgende geschreven aan de advocaat van [eiser]:
“(…)
Inmiddels nam mevrouw [betrokkene 6] van [bedrijf 1] notarissen zojuist telefonisch contact met mij op met de mededeling dat zij reeds van u akkoord heeft ontvangen dat uw cliënt(en) er mee instemt (instemmen) dat de vordering van de nalatenschap op de heer [eiser] tot het beloop van de hypothecaire inschrijving ad € 56.000,- aan de nalatenschap wordt voldaan.
Ik zal cliënt vragen om de volmacht hedenmiddag ten kantore van de notaris ondertekend af te geven en vertrouw er op u hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd.”
2.24.
De advocaat van [eiser] heeft niet op voornoemde e-mail gereageerd.
2.25.
Na verkregen verlof hebben [eiser] en Kristaltechniek op 5 april 2024 conservatoir verhaalsbeslag ten laste van [gedaagde] laten leggen onder [bedrijf 1] Notarissen op hetgeen de notaris aan [gedaagde] verschuldigd is.

3.Het geschil

3.1.
Na voorwaardelijke wijziging van eis (in die zin dat [eiser] onder I en II een subsidiaire variant heeft toegevoegd voor het geval de rechtbank oordeelt dat de primaire vorderingen onvoldoende zijn toegesneden op de gevraagde vaststelling van zijn rechten), vordert [eiser] om
I. [gedaagde] te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording over de projectwinst in Assen, verband houdende met de verwerving en verkoop van de onroerend goed projecten Arendstaete en Arendshorst, alsmede over de projecten Oosterwolde en Bolsward, als in het lichaam van de dagvaarding nader omschreven,
althans [gedaagde] te veroordelen tot het verstrekken van zodanige informatie, zo nodig door de rechtbank nader te omschrijven, dat daaruit de voor [erflater] resulterende projectwinst en daarmee de omvang van het vorderingsrecht van [eiser] kan worden afgeleid;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van 25% van de projectwinst(en) als (zullen) resulteren uit de af te leggen rekening en verantwoording,
althans de vordering van [eiser] in de vereffening vast te stellen op een bedrag ter hoogte van 25% van de projectwinsten van [erflater];
III. [gedaagde] te veroordelen om te gehengen en te gedogen dat de bij [bedrijf 1] Notarissen te [plaats 1] op 5 april 2024 beslagen gelden, vermeerderd met de wettelijke rente en proceskosten worden betaald aan [eiser];
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rekening en verantwoording projectwinsten
4.1.
[eiser] stelt dat hij in de jaren 2012 tot en met 2016 € 90.000,00 aan [erflater] ter beschikking heeft gesteld ter investering in te maken kosten bij de ontwikkeling van vastgoedprojecten. [eiser] heeft daarbij mondeling met [erflater] afgesproken dat hij als tegenprestatie voor zijn investeringen 25% zou ontvangen van de winst die [erflater] en [betrokkene 1] uit de onroerend goed projecten zouden realiseren. De gerealiseerde projecten zijn: twee projecten aan de Groningerstraat in Assen (Arendstaete en Arendshof), een project in Bolsward en een project in Oosterwolde. Volgens [erflater] bedroeg de winst uit het project Arendstaete € 720.000,00, zodat [eiser] recht had op € 180.000,00. Daarvan is via Kristaltechniek € 105.000,00 aan [eiser] betaald. Uit verkoopakten blijkt echter dat de werkelijke winst € 2.542.800,00 was, zodat [eiser] recht heeft op € 635.700,00. Verminderd met de € 105.000,00 die [eiser] al heeft ontvangen, heeft hij ter zake van het project Arendstaete dus nog recht op € 530.700,00. Daarnaast heeft [erflater] volgens [eiser] ook winst gemaakt uit de projecten Arendshorst, Oosterwolde en Bolsward. Deugdelijke verantwoording en afrekening van de projectwinsten is tot nu toe achterwege gebleven. Gelet op de afspraak dat 25% van de winst uit de vier projecten aan [eiser] toekomt en de feiten en documenten die wijzen op een veel hogere winst dan tot nu toe aan [eiser] is voorgehouden, stelt [eiser] dat hij recht heeft op rekening en verantwoording door [gedaagde] over de projectwinsten dan wel op zodanige informatie dat daaruit de voor [erflater] resulterende projectwinst en daarmee het vorderingsrecht van [eiser] kan worden afgeleid.
4.2.
Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat een juridische grondslag voor het afleggen van rekening en verantwoording ontbreekt. De vereffenaar is op grond van artikel 4:218 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts gehouden om aan het eind van de vereffening rekening en verantwoording af te leggen over het door hem tijdens de vereffening gevoerde beheer over de nalatenschap. Daaronder valt niet het afleggen van rekening en verantwoording over vastgoedprojecten die erflater (al dan niet via deelnemingen in vennootschappen) bij leven exploiteerde. Tenzij dat door partijen is afgesproken, rustte er overigens ook op [erflater] zelf geen verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording over zijn vastgoedprojecten. Dat een dergelijke afspraak is gemaakt, is niet gesteld of gebleken. Nog daargelaten dat een vereffenaar een erflater niet opvolgt in alle rechten en plichten, rust op [gedaagde] dus ook op basis van een overeenkomst niet een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording. De vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording over de projectenwinsten zal dan ook worden afgewezen.
Verstrekken informatie projectwinsten
4.3.
Subsidiair vordert [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot het verstrekken van zodanige informatie dat daaruit de voor [erflater] resulterende projectwinst en daarmee de omvang van het vorderingsrecht van [eiser] kan worden afgeleid. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiser] deze vordering baseert op artikel 843a (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) [1] . Een (andere) juridische grondslag is door [eiser] niet genoemd. Aan de toewijsbaarheid van een vordering op grond van dit artikel zijn drie cumulatieve voorwaarden verbonden: 1) het hebben van een rechtmatig belang, 2) het moet gaan om bepaalde bescheiden; en 3) het afschrift of uittreksel moet gaan om bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij eiser partij is.
Er is dus geen sprake van een algemeen informatierecht of een algemeen inzagerecht. Een partij kan slechts om inzage in bepaalde, met name genoemde stukken vragen en hij moet bij de inzage van die stukken een rechtmatig belang hebben. [eiser] moet als eiser in de vordering tot inzage, uittreksel of afschrift daarom aangeven om welke bescheiden het gaat. Het is niet – zoals in de vordering staat – aan de rechtbank om een nadere omschrijving te geven van de informatie of stukken die [gedaagde] zou moeten verstrekken.
4.4.
In de brief waar de vermeerdering van eis met de subsidiaire vordering is opgenomen zijn geen concrete stukken genoemd. Voor het eerst in de pleitnota zijn enkele concrete stukken genoemd die [eiser] wil hebben. Het gaat om de vaststellingsovereenkomst van 8 november 2022 met Lidl Nederland GmbH en [bedrijf 2] B.V. (project Bolsward), de processtukken na de beslaglegging door [bedrijf 2] en de overeenkomst met Lidl Nederland waarbij [gedaagde] zich via De Swette heeft laten betalen. Waarom [eiser] (in het kader van de vaststelling van projectwinsten) een rechtmatig belang heeft bij deze stukken is in het geheel niet toegelicht. De rechtbank ziet dat belang ook niet, te meer nu [gedaagde] tijdens de zitting onweersproken heeft gesteld dat de gemeenteraad van Bolsward recent heeft besloten dat er toch geen supermarkt wordt gebouwd op de projectlocatie en dus geen winst heeft opgeleverd. De vordering zal wat deze stukken betreft dan ook worden afgewezen, omdat niet voldaan is aan de eisen die artikel 843a (oud) Rv aan inzage stelt. Naast de concreet genoemde stukken vordert [eiser] een financiële verantwoording van alle betalingen door Lidl Nederland B.V. aan De Swette en/of [gedaagde] en van betalingen door De Swette aan [gedaagde]. Ook hiervoor geldt dat een toelichting op het rechtmatige belang van [eiser] ontbreekt. Daar komt nog bij dat artikel 843a (oud) Rv alleen een recht geeft op inzage in stukken en niet op het afleggen van financiële verantwoording.
In de pleitnota is nog opgemerkt dat evenzeer vereist is de andere genoemde zaken op bladzijde 4 van de brief van de advocaat van [eiser] van 4 oktober 2022 aan de advocaat van [gedaagde]. Aan deze verwijzing in de pleitnota gaat de rechtbank voorbij. De vordering en toelichting daarop moeten in de processtukken zelf staan. Een enkele verwijzing naar producties is daarvoor onvoldoende. Bovendien ontbreekt ook hier een toelichting op het rechtmatige belang van [eiser] bij die stukken.
4.5.
Het vorenstaande betekent dat ook de subsidiaire vordering tot het verstrekken van informatie (in de vorm van stukken) wordt afgewezen.
Betaling van de aan [eiser] toekomende projectwinst
4.6.
Primair vordert [eiser] onder II betaling van de hem toekomende projectwinst. De rechtbank wijst deze vordering af, omdat een schuldeiser volgens artikel 4:223 lid 1 BW gedurende de vereffening niet bevoegd is zijn vordering op goederen van de nalatenschap ten uitvoer te leggen. Individueel verhaal door een schuldeiser is tijdens de vereffening dus niet mogelijk. Dat is wel wat [eiser] met zijn vordering tot betaling probeert te bereiken.
Vaststelling vordering
4.7.
Een schuldeiser kan de rechtbank wel vragen zijn vordering of de omvang daarvan vast te stellen, zoals volgt uit artikel 4:223 lid 2 BW. Dat is wat [eiser] na wijziging van eis subsidiair vordert, althans hij vordert zijn vordering in de vereffening vast te stellen op een bedrag ter hoogte van 25% van de projectwinsten van [erflater]. [eiser] vordert dus geen concreet bedrag.
4.8.
[gedaagde] voert aan dat [eiser] geen belang heeft bij deze vordering, omdat de nalatenschap negatief is en zelfs de boedelcrediteuren niet volledig betaald kunnen worden. De rechtbank verwerpt dit verweer. De uitdelingslijst is nog niet vastgesteld door de kantonrechter, zodat op dit moment - mede gelet op de stellingen van [eiser] daarover - niet kan worden aangenomen dat de nalatenschap negatief zal zijn. [eiser] heeft daarom voldoende belang bij de vaststelling van zijn vordering.
4.9.
Uit de dagvaarding kan worden opgemaakt dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat de projectwinst van [erflater] uit het project Arendstaete € 2.542.800,00 bedraagt, zodat zijn vordering wat dit project betreft € 635.700,00 is. Daarvan is € 105.000,00 door [erflater] al betaald, zodat een vordering van € 530.700,00 resteert. De vordering van [eiser] is tot dit bedrag ook bij [gedaagde] als vereffenaar ingediend. Aanvankelijk erkende [gedaagde] de vordering van [eiser] tot een bedrag van € 48.500 op naam van Kristaltechniek, maar in het verslag van 24 september 2024 aan de kantonrechter heeft [gedaagde] de vordering op naam van [eiser] erkend tot een bedrag van € 530.700,00 en deze op de lijst met voorlopig erkende crediteuren geplaatst. Nu [gedaagde] de vordering tot dit bedrag niet langer betwist, zal de ingediende vordering in ieder geval tot een bedrag van € 530.700,00 worden vastgesteld.
4.10.
[eiser] heeft tijdens de zitting betoogd dat zijn totale vordering uit hoofde van de projectwinsten € 1,7 miljoen bedraagt. De afspraak dat hij recht heeft op 25% van de projectwinst zag volgens [eiser] niet alleen op het project Arendstaete, maar ook op de projecten Arendshorst, Bolsward en Oosterwolde. [gedaagde] betwist niet dat [eiser] en [erflater] hebben afgesproken dat [eiser] recht heeft op 25% van de projectwinst, maar stelt dat die afspraak alleen betrekking heeft op het project Arendstaete. De daaruit voortvloeiende vordering van € 530.700,00 is door [gedaagde] (inmiddels) erkend. [gedaagde] betwist echter dat is afgesproken dat [eiser] ook recht heeft op 25% winst uit de projecten Arendshorst, Bolsward en Oosterwolde.
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat het aan [eiser] als schuldeiser is om zijn vordering en de hoogte daarvan onderbouwd te stellen. Daar is [eiser] wat de projecten Arendshorst, Bolsward en Oosterwolde betreft niet in geslaagd. Hij heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat deze projecten winst voor (de nalatenschap van) [erflater] hebben opgeleverd. De vraag of deze projecten onder de tussen [erflater] en [eiser] gemaakte afspraak vielen, hoeft daarom niet te worden beantwoord. De rechtbank zal hieronder toelichten waarom [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht.
Project Arendshorst
4.12.
[eiser] stelt dat [erflater] en [betrokkene 1] op 25 november 2015 een huurovereenkomst hebben gesloten met Stichting Accolade Zorggroep (hierna: de Stichting) voor het pand Arendshorst in Assen. De dag erna hebben zij het pand van de Stichting gekocht voor € 3.759.999,00. Van die koopprijs hebben zij € 2.000.000,00 betaald en de overige € 1.759.999,00 is omgezet in een lening van de Stichting aan [erflater] en [betrokkene 1]. Van de koopprijs is door de verhuurconstructie waarbij de Stichting maandelijks een huurprijs van € 91.667,00 betaalde, in twee jaar tijd € 2.200.000,00 door de Stichting terugbetaald aan [erflater] en [betrokkene 1], waardoor dus feitelijk slechts € 1.560.000,00 is betaald voor de Arendshorst. [gedaagde] heeft het pand volgens [eiser] verkocht voor € 6.300.000,00.
4.13.
[gedaagde] betwist dat het pand Arendshorst is verkocht voor € 6.300.000,00 en [eiser] heeft de door hem genoemde verkoopprijs in het geheel niet toegelicht, laat staan onderbouwd. In het financiële verslag dat [gedaagde] op 20 december 2023 bij de kantonrechter heeft ingediend is daarentegen een verkoopopbrengst van € 1.191.492,56 opgenomen waarvan na aftrek van diverse posten een bedrag van € 972.254,38 resteert. De rechtbank gaat in deze procedure van dat bedrag uit. Nu het pand in 2015 door [erflater] en [betrokkene 1] voor € 3.759.999,00 is aangekocht, kan niet zonder meer vastgesteld worden dat op het project winst is gemaakt. [eiser] wijst er weliswaar op dat in twee jaar tijd € 2.200.000,00 miljoen is terugverdiend middels de huuropbrengst, maar gaat er daarbij aan voorbij dat niet de gehele huuropbrengst zonder meer als winst kan worden aangemerkt. Eigendom van een pand en verhuur daarvan brengt ook kosten met zich mee die in mindering moeten worden gebracht. Uitgaande van een netto verkoopopbrengst van € 972.254,38 heeft [eiser] dan ook onvoldoende gesteld dat project Arendshorst winst heeft opgeleverd voor (de nalatenschap van) [erflater].
Project Bolsward
4.14.
[eiser] heeft ook onvoldoende gesteld dat het project Bolsward heeft geleid tot projectwinst van [erflater] dan wel de nalatenschap. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] onweersproken gesteld dat de gemeente recent een streep heeft gezet door de vergunning voor een supermarkt in Bolsward. Het project wordt (uiteindelijk) dus niet ontwikkeld. Dat het project Bolsward desondanks toch winst heeft opgeleverd voor [erflater] dan wel nalatenschap heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd gesteld. Het verwijt aan [gedaagde] dat deze zich in privé via De Swette heeft laten betalen door Lidl en dat sprake is van belangenverstrengeling hoort niet thuis in deze vaststellingsprocedure. [eiser] kan dat aan de orde stellen door te zijner tijd in verzet te gaan tegen de door [gedaagde] opgemaakte rekening en verantwoording en de uitdelingslijst.
Project Oosterwolde
4.15.
[gedaagde] heeft aangeven dat het door [eiser] genoemde project Oosterwolde hem niet bekend is en hij betwist dat [eiser] enige aanspraak kan maken op projectwinst. Over het project Oosterwolde heeft [eiser] in deze procedure niet meer gesteld dan dat het de bouw betrof van een gezondheidscentrum in een voormalig gebouw van de Rabobank. Over de door [erflater] behaalde winst heeft [eiser] niets gezegd. Hij heeft wat de winst uit dit project betreft dan ook niet voldaan aan zijn stelplicht. Dat betekent dat de rechtbank alleen daarom al geen vordering van [eiser] op de nalatenschap zal vaststellen voor het project Oosterwolde.
Conclusie
4.16.
De conclusie van wat hiervoor is overwogen is dat de rechtbank de vordering van [eiser] op (de nalatenschap van) [erflater] zal vaststellen op het door [gedaagde] erkende bedrag van € 530.700,00. De rechtbank zal de vordering niet op een hoger bedrag vaststellen, omdat [eiser] daarvoor onvoldoende heeft gesteld. Om die reden komt de rechtbank ook niet toe aan bewijslevering.
Verrekening en uitbetaling beslagen bedrag
4.17.
Onder III vordert [eiser] om [gedaagde] te veroordelen om te gehengen en te gedogen dat de bij [bedrijf 1] Notarissen te [plaats 1] op 5 april 2024 beslagen gelden worden betaald aan [eiser]. In de dagvaarding heeft [eiser] over deze vordering niet meer gesteld dan dat [gedaagde] het op 22 maart 2024 door van [eiser] gedane beroep op verrekening van zijn vordering uit hoofde van de projectwinsten met de vordering van de nalatenschap van € 56.000,00 op hem vanwege het restant van de hypothecaire geldlening op de woning van [eiser] ten onrechte heeft geweigerd. [eiser] diende de woning na verkoop op 5 april 2024 hypotheekvrij te leveren aan de koper. Het gevolg van de weigering om de verrekening te erkennen is dat [gedaagde] de notaris bij levering ten onrechte heeft geïnstrueerd de gelden naar de door hem beheerde rekening over te maken. [eiser] heeft belang bij erkenning van de geldigheid van het door hem gedane beroep op verrekening en van zijn recht op de bij de notaris op 5 april 2024 gelegde beslagen.
4.18.
Tijdens de zitting heeft [eiser] aan zijn vordering onder III ten grondslag gelegd dat het negeren van [gedaagde] van het recht van [eiser] op verrekening kwalificeert als onrechtmatig handelen waardoor [eiser] schade lijdt van € 56.000,00.
4.19.
Volgens [eiser] bleek die grondslag ook al uit de dagvaarding. Uit de reactie van [gedaagde] ter zitting blijkt echter dat hij uit de dagvaarding niet had begrepen dat onrechtmatige daad en schadevergoeding de grondslag van het onder III gevorderde was en datzelfde geldt voor de rechtbank. De stellingen in de dagvaarding wezen erop dat [eiser] zijn recht op verrekening door de rechtbank vastgesteld wilde zien. Die vaststelling zou dan meebrengen dat [eiser] en niet [gedaagde] recht heeft op uitbetaling van de € 56.000,00 die onder beslag ligt bij de notaris. Over onrechtmatig handelen is in de dagvaarding in het geheel niet gesproken. Uit het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag onder de notaris blijkt weliswaar dat [eiser] aan het verzoek tot beslaglegging onrechtmatig handelen van [gedaagde] ten grondslag heeft gelegd, maar naar dat verzoekschrift is door [eiser] in de dagvaarding niet verwezen en het verzoekschrift is ook niet door [eiser] in het geding gebracht. Dat is bij conclusie van antwoord door [gedaagde] overgelegd
.De wijziging van de grondslag van de vordering van verrekening naar onrechtmatige daad en schadevergoeding is zodanig dat – zoals [gedaagde] ook heeft betoogd – dat eigenlijk bij wijziging van eis had gemoeten. Ter zitting is echter gebleken dat [gedaagde] zich voldoende tegen de nieuwe grondslag heeft kunnen verweren. De rechtbank zal de vordering daarom beoordelen op de grondslag onrechtmatig daad.
4.20.
Uit het verzoekschrift tot beslaglegging begrijpt de rechtbank dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat hij door het negeren door [gedaagde] van de wettelijk toegelaten verrekening schade lijdt, omdat hij nu € 56.000,00 minder aan verkoopopbrengst ontvangt, omdat dat bedrag wordt afgedragen aan [gedaagde] (als vereffenaar van de nalatenschap van [erflater]) in plaats van aan [eiser]. Deze schadevergoedings-vordering is een boedelschuld, zo heeft [eiser] ter zitting gesteld.
4.21.
De rechtbank overweegt het volgende. [eiser] maakt niet langer aanspraak op betaling van € 56.000,00 uit hoofde van verrekening, maar betaling uit hoofde van schadevergoeding. Hij stelt dat hij schade heeft geleden omdat het bedrag niet aan hem, maar aan de nalatenschap is toegekomen. De schadevergoedingsvordering is dus een (boedel)vordering op de nalatenschap. De vordering om [gedaagde] te veroordelen om te gehengen en te gedogen dat de bij [bedrijf 1] Notarissen te [plaats 1] op 5 april 2024 beslagen gelden worden betaald aan [eiser] komt daarmee feitelijk neer op een vordering tot betaling van € 56.000,00 door [gedaagde]. Zoals hiervoor ook al is overwogen, volgt uit de artikelen 4:223 en 4:224 BW dat geen individuele executie door een schuldeiser van de nalatenschap mogelijk is zolang er een vereffenaar werkzaam is. De enige uitzondering op die regel vormen de separatisten. [eiser] is geen separatist en hij heeft deze hoedanigheid ook niet verkregen door de beslaglegging voor zijn schadevergoedings-vordering. Het hebben van een boedelvordering maakt dat niet anders. Individuele executie door [eiser] is dus niet mogelijk. Na voltooiing van de vereffening zal, conform de wettelijke rangorde, een uitbetaling aan de schuldeisers plaatsvinden. Aan het door [eiser] gevorderde kan door de vereffenaar niet worden voldaan zonder doorkruising van de wettelijke rangorde. De vordering van [eiser] zal reeds daarom worden afgewezen.
4.22.
[eiser] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
3.035,00
(2,5 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.533,00
4.23.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt de vordering van [eiser] op de nalatenschap van [erflater] vast op € 530.700,00,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 3.533,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Boots en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.
977

Voetnoten

1.Deze bepaling, die tot 1 januari 2025 gold, is van toepassing omdat de zaak vóór 1 januari 2025 aanhangig is gemaakt.