ECLI:NL:RBNHO:2025:11828

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
C/15/370213 / JU RK 25-1378
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van de verzorging en opvoeding

Op 2 oktober 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland in Alkmaar een beschikking gegeven over een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de thuissituatie van [de minderjarige] instabiel is en dat er zorgen zijn over haar fysieke en sociaal-emotionele ontwikkeling. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over hun opvoedvaardigheden en de veiligheid van [de minderjarige]. De gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft op 2 oktober 2025 een verzoek ingediend voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van vier weken, met de mogelijkheid voor een verlenging van zes maanden.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling meegenomen dat [de minderjarige] al voor haar geboorte onder toezicht is gesteld en dat er meldingen zijn gedaan van huiselijk geweld en verbale agressie in de thuissituatie. De ouders hebben niet altijd meegewerkt aan de hulpverlening en er zijn zorgen over het middelengebruik van de vader. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er een hoog risico is dat [de minderjarige] opnieuw wordt blootgesteld aan geweld en dat haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Daarom is besloten tot een onmiddellijke uithuisplaatsing, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De kinderrechter heeft de GI en de ouders opgeroepen voor een zitting om verdere beslissingen te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/370213 / JU RK 25-1378
Datum uitspraak: 2 oktober 2025
Beschikking van de kinderrechter over een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Velserbroek,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt mee in de beoordeling:
- het schriftelijke verzoek van de GI met bijlagen, ontvangen op 2 oktober 2025.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn, voor zover nu bekend, gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij haar ouders.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 februari 2025 (de toen nog ongeboren) [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 14 februari 2026.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie voor pleegzorg (pleeggezin) te verlenen voor de duur van vier weken en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De GI verzoekt hierop te beslissen zonder de belanghebbenden te horen.
3.2.
De GI verzoekt daarnaast om aansluitend aan de spoedmachtiging een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlenen voor de duur van 6 maanden in een accommodatie voor pleegzorg (pleeggezin).

4.De beoordeling

4.1.
De kinderrechter acht het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat zij met spoed uit huis wordt geplaatst. Uit de schriftelijke onderbouwing van het verzoek blijkt dat [de minderjarige] al voor haar geboorte onder toezicht is gesteld. Er zijn op dit moment zorgen over haar fysieke en sociaal-emotionele ontwikkeling, haar veiligheid in de thuissituatie, het middelengebruik en de opvoedvaardigheden van de moeder en het wantrouwen en de terughoudendheid van beide ouders in de richting van de hulpverlening.
De GI heeft de ouders al op 28 februari 2025 een schriftelijke aanwijzing gegeven met het oogmerk om [de minderjarige] onder meer te voorzien van goede gezondheidszorg en een affectief en stabiel opvoedklimaat. Daarna zijn er in ieder geval op 18 mei 2025 en 18 augustus 2025 meldingen gedaan bij Veilig Thuis over incidenten van huiselijk geweld en/of verbale agressie in het bijzijn van [de minderjarige] . De Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding (IAG) heeft beperkt zicht gekregen op de thuissituatie, omdat de ouders de hulpverlening niet altijd binnenlaten en zeggen dat zij geen hulp nodig hebben. De ouders hebben recent bij de GI melding gemaakt van veelvuldig drugsgebruik door de andere ouder, maar hebben dat op 1 oktober weer ingetrokken en verteld dat zij elkaar daarmee alleen maar in een slecht daglicht bij de GI wilden stellen. De moeder heeft tegen de GI gezegd dat de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] hoofdzakelijk op haar neerkomt, terwijl de moeder volgens de GI dringend hulp nodig heeft voor zichzelf.
Op 1 oktober 2025 zijn de ouders tijdens een huisbezoek van de GI opnieuw verbaal agressief geworden naar elkaar, waarna de vader van de politie een time-out heeft gekregen. De GI heeft de moeder opnieuw aangeboden om mee te werken aan een plaatsing in een moeder-kindhuis. De moeder heeft aanvankelijk haar medewerking toegezegd, maar die medewerking later op die dag weer ingetrokken. De moeder wil nog één kans om het te proberen met de vader in de thuissituatie.
De kinderrechter schat de kans dat [de minderjarige] in een thuissituatie met beide ouders opnieuw wordt blootgesteld aan huiselijk geweld en verbale agressie als zeer hoog in. De verklaring van de GI dat [de minderjarige] tijdens de huisbezoeken weinig tot niet reageert als er iets gezegd wordt en weinig geluid maakt, duidt erop dat [de minderjarige] door de instabiele thuissituatie al is beschadigd. Het is hoog tijd dat [de minderjarige] niet verder wordt beschadigd en dat zij wordt beschermd tegen de dynamiek die tussen haar ouders speelt. Om die reden acht de kinderrechter een onmiddellijke uithuisplaatsing in het belang van [de minderjarige] .
4.2.
Op basis van deze informatie is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding, onderzoek van haar geestelijke toestand en onderzoek van haar lichamelijke toestand dat [de minderjarige] uit huis wordt geplaatst. [1]
4.3.
De kinderrechter is ook van oordeel dat een zitting niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [de minderjarige] . Daarom machtigt de kinderrechter de GI om [de minderjarige] uit huis te plaatsen voor de duur van vier weken.
4.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
4.5.
De GI en de belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , in een accommodatie voor pleegzorg (pleeggezin) met ingang van 2 oktober 2025 tot 30 oktober 2025;
5.2.
verklaart de beslissing onder 5.1. uitvoerbaar bij voorraad
5.3.
houdt de beslissing op het verzoek voor het overige aan;
5.4.
roept de GI, de vader en de moeder op voor de zitting van mr. L. Grooten op
[zittingsdatum]in het gerechtsgebouw van deze rechtbank aan
Kruseman van Eltenweg 2 in Alkmaar;
5.5.
bepaalt dat deze beschikking geldt als oproep voor de zitting.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2025, in aanwezigheid van L. de Greef als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).