ECLI:NL:RBNHO:2025:11826

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
15/233042-24 en 15/012118-25 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot doodslag en verkeersdelicten door minderjarige verdachte

Op 2 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van poging tot doodslag en diverse verkeersdelicten. De zaak betreft een incident op 8 juli 2024, waarbij de verdachte samen met anderen een slachtoffer heeft mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van het geweld dat werd gebruikt. De verdachte heeft het slachtoffer meerdere keren tegen het hoofd en lichaam geschopt en geslagen, terwijl deze op de grond lag. Dit geweld leidde tot ernstige verwondingen bij het slachtoffer, die ook psychische gevolgen ondervond van de aanval.

Daarnaast werd de verdachte op 22 oktober 2024 aangehouden terwijl hij op een bromfiets reed zonder rijbewijs en onder invloed van drugs. Hij had ook een vals kenteken op de bromfiets en was in het bezit van hasjiesj. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem een jeugddetentie opgelegd van vier maanden, die voorwaardelijk werd uitgesproken met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd een leerstraf en werkstraf opgelegd, evenals voorwaarden voor hulpverlening en begeleiding door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade die het slachtoffer had geleden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/233042-24 en 15/012118-25 (ttz. gev.)
Uitspraakdatum: 2 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis(P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 18 september 2025 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. A. Baadoudi, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is onder
parketnummer 15/233042-24ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 juli 2024 te Hillegom en/of Lisserbroek, gemeente Haarlemmermeer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde partij] [terwijl deze op de grond lag] een of meermalen [met kracht]
- in het gezicht/in de halsstreek/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft getrapt/geschopt en/of
- in het gezicht/in de halsstreek/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of
- met een helm tegen het lichaam heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 juli 2024 te Hillegom en/of Lisserbroek, gemeente Haarlemmermeer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde partij] [terwijl deze op de grond lag] een of meermalen [met kracht]
- in het gezicht/in de halsstreek/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft getrapt/geschopt en/of
- in het gezicht/in de halsstreek/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of
- met een helm tegen het lichaam heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Aan de verdachte is onder
parketnummer 15/012118-25ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 22 oktober 2024 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer een voertuig, te weten een bromfiets, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten THC, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 4.4 microgram per liter bedroeg, in elk geval een gehalte hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde
grenswaarde;
2.
hij, op of omstreeks 22 oktober 2024 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, op de weg, de Kleilandpad, een motorrijtuig te weten een bromfiets heeft bestuurd, terwijl hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat op dat motorrijtuig een teken, te weten een kentekenplaat met kenteken [kenteken] , was aangebracht dat, niet zijnde het ingevolge artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig opgegeven kenteken, door kon gaan voor een zodanig kenteken, of dat teken te doen doorgaan voor een overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften opgegeven buitenlands kenteken, of een met toepassing van artikel 37, derde lid van voornoemde wet, opgegeven kenteken;
3.
hij, op of omstreeks 22 oktober 2024 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer aanwezig heeft gehad ongeveer 1.60 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij, op of omstreeks 22 oktober 2024 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) heeft gereden op de weg, Kleilandpad, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder parketnummer 15/233042-24 primair ten laste gelegde feit, omdat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de aangever. Ook heeft de verdediging geconcludeerd tot vrijspraak van het onder parketnummer 15/012118-25 onder 2 ten laste gelegde feit, omdat de verdachte niet redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat het kenteken niet bij de scooter hoorde. De verdediging heeft zich ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair onder parketnummer 15/233042-24 ten laste gelegde feit alsook de onder parketnummer 15/012118-25 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Motivering parketnummer 15/233042-24 primair en parketnummer 15/012118-25 feit 2
Parketnummer 15/233042-24 primair (medeplegen poging tot doodslag)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen dat de verdachte ten aanzien van voornoemd feit ‘vol’ opzet heeft gehad op de dood van aangever [benadeelde partij] . De vraag is of de verdachte daarop voorwaardelijk opzet heeft gehad. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van de aangever – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte samen met anderen geweld heeft toegepast tegen aangever [benadeelde partij] , door hem verschillende keren tegen het hoofd, in de halsstreek en tegen het lichaam te schoppen en te stompen terwijl de aangever op de grond lag. De verdachte heeft verklaard dat hij degene was die de aangever heeft gesommeerd mee te lopen tot onder de brug, op zijn knieën te gaan zitten en sorry te zeggen. In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] wordt beschreven dat uit de videobeelden blijkt dat de verdachte de aangever vervolgens van korte afstand met kracht met zijn vuist tegen diens slaap slaat, terwijl medeverdachte [medeverdachte] aangever vasthoudt. De verdachte heeft ook bekend dat hij de aangever als eerste heeft geslagen. Vervolgens blijkt uit voornoemd proces-verbaal dat aangever op de grond ligt, dat medeverdachte [medeverdachte] hem tegen het hoofd schopt en dat de verdachte, terwijl medeverdachte [medeverdachte] aangever nogmaals op het hoofd trapt, aangever tegen de rug schopt. Daarna springt de verdachte in de lucht en komt hij met zijn voet nogmaals op het bovenlichaam van aangever terecht. Ter terechtzitting heeft de verdachte ook verklaard dat hij aangever twee keer heeft geschopt. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte en de medeverdachten in het geweld tegen aangever. Dat de verdachte stelt vervolgens te zijn weggelopen maakt voorgaande niet anders, nu er al fors geweld was ingezet en gebruikt door de verdachte en dit niet enkel plaatsvond nadat de verdachte zou zijn weggelopen.
De rechtbank overweegt verder dat het hoofd een zeer kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam is. Naar algemene ervaringsregels brengt het meerdere malen met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd schoppen een aanmerkelijke kans op de dood met zich mee. Uit de aard van de geweldshandelingen van de verdachte en de medeverdachten volgt, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, dat zij deze aanmerkelijke kans ook bewust hebben aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever en hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, zoals primair ten laste gelegd onder parketnummer 15/233042-24.
Parketnummer 15/012118-25 feit 2 (rijden met vals kenteken)
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs kon vermoeden dat het kenteken dat op de scooter was aangebracht niet bij de scooter hoorde. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij heeft gezien dat het kenteken met duct tape achterop de scooter was vastgeplakt en dat hij de eigenaar, van wie hij de scooter leende, nog heeft gevraagd of hij een houder voor de kentekenplaat had, maar dat de eigenaar dat niet had. Kennelijk was het voor de verdachte duidelijk dat dit niet de manier is om een kenteken aan een scooter te bevestigen. Desondanks heeft de verdachte de scooter meegenomen en heeft hij erop gereden.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 15/233042-24 primair en de onder parketnummer 15/012118-25 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
15/233042-24
hij op 8 juli 2024 te Hillegom, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde partij] , terwijl deze op de grond lag, meermalen met kracht
- in de halsstreek, tegen het hoofd en het lichaam heeft getrapt en geschopt en
- tegen het hoofd heeft gestompt en
- met een helm tegen het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
15/012118-25
1.
hij op 22 oktober 2024 te Nieuw-Vennep een voertuig, te weten een bromfiets, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten THC, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 4.4 microgram per liter bedroeg;
2.
hij op 22 oktober 2024 te Nieuw-Vennep op de weg, het Kleilandpad, een motorrijtuig, te weten een bromfiets, heeft bestuurd, terwijl hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat op dat motorrijtuig een teken, te weten een kentekenplaat met kenteken [kenteken] , was aangebracht dat, niet zijnde het ingevolge artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig opgegeven kenteken, door kon gaan voor een zodanig kenteken;
3.
hij op 22 oktober 2024 te Nieuw-Vennep aanwezig heeft gehad 1.60 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij op 22 oktober 2024 te Nieuw-Vennep als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) heeft gereden op de weg, het Kleilandpad, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
15/233042-24primair: medeplegen van poging tot doodslag;
15/012118-25
de eendaadse samenloop van:
  • feit 1: overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
  • feit 2: overtreding van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wegenverkeerswet 1994;
  • feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
  • feit 4: overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een leerstraf TACt van 35 uur en een werkstraf van 115 uur, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Daarnaast heeft de officier van justitie een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier maanden gevorderd met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte meewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek, meewerkt aan hulpverlening gericht op agressie- en emotieregulatie, begeleiding door een IFA-coach en een vorm van dagbesteding heeft, alles indien en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de verdachte een leerstraf TACt van 35 uur op te leggen en hem daarnaast een voorwaardelijke werkstraf op te leggen voor een duur die past bij bewezenverklaring van het subsidiair onder parketnummer 15/233042-24 ten laste gelegde feit met een proeftijd van één jaar, zoals geadviseerd door de jeugdreclassering, en onder de bijzondere voorwaarden zoals gevorderd door de officier van justitie.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder een ernstig geweldsdelict.
De verdachte heeft zich op 8 juli 2024 samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag tegen slachtoffer [benadeelde partij] . De verdachte kwam, met een groep jongeren, het slachtoffer tegen op weg naar McDonald’s in Hillegom. Het slachtoffer is toen door de verdachte gedwongen om mee te lopen tot onder een brug, waar hij van de verdachte op zijn knieën moest gaan zitten en sorry moest zeggen voor iets dat hij eerder gedaan zou hebben. Het slachtoffer werd hierbij gefilmd. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer een harde vuistslag tegen zijn hoofd gegeven, terwijl een medeverdachte het slachtoffer vasthield, waarna het slachtoffer in foetushouding op de grond is gaan liggen om zichzelf te beschermen. Terwijl het slachtoffer op de grond lag, werd hij door de verdachte en twee medeverdachten meerdere keren hard tegen zijn hoofd en lichaam geschopt, met vuisten tegen zijn hoofd geslagen en met een helm op zijn ribben geslagen. Al die tijd werd er nog steeds gefilmd. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij ook tegen zijn luchtpijp is geschopt, waarna hij geen lucht meer kreeg, en dat hij kort buiten bewustzijn is geweest. De verdachten zijn vervolgens weggegaan richting McDonald’s om daar te gaan eten en hebben het slachtoffer aan zijn lot overgelaten. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij nog nooit zo bang is geweest en dacht dat hij dood zou gaan. Hij heeft door dit geweld verschillende schaafwonden en bloeduitstortingen op zijn hoofd en lichaam opgelopen. Verder had hij last van duizeligheid, vermoeidheid, misselijkheid en slaapproblemen. Hij heeft daarnaast traumabehandeling gehad vanwege forse traumaklachten als gevolg van het geweld. De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer mee heeft genomen, omdat hij boos op hem was vanwege een eerder incident tussen vrienden van hem (de verdachte) en het slachtoffer. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich kennelijk geroepen voelde om zich hierin te mengen en daarbij fors geweld heeft gebruikt.
Een paar maanden daarna is de verdachte staande gehouden door de politie, terwijl hij op een scooter reed. De verdachte bleek niet in het bezit te zijn van een brommerrijbewijs, en kon bovendien vanwege zijn leeftijd nog niet eens in het bezit zijn van een dergelijk rijbewijs. Daarnaast bleek hij onder invloed van cannabis en in het bezit van hasjiesj. Ook bleek het kenteken dat op de scooter zat niet bij de scooter te horen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn handelen de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 10 september 2025 van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
- het over de verdachte uitgebrachte evaluatieverslag van 10 september 2025 van [jeugdreclasseerder] , als jeugdreclasseerder verbonden aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de jeugdreclassering).
De Raad heeft geadviseerd tot oplegging van een leerstraf TACt en daarnaast een voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd en onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte meewerkt aan onderzoek, hulpverlening en/of behandeling door een IFA-coach en/of eventuele andere hulpverlening, en structureel een vorm van dagbesteding of onderwijs volgt, beide indien en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. Het recidiverisico is hoog. Er zijn zorgen over drugsgebruik, agressie- en emotieregulatie, school en de geestelijke gezondheid van de verdachte. Ondanks de aandacht hiervoor tijdens de schorsingsperiode blijven de risico’s bestaan. De verdachte houdt zich in sommige periodes aan de afspraken en heeft dan controle over zijn emoties, maar kent ook periodes dat dit hem niet lukt. Daarom is een gedwongen kader noodzakelijk. Met de leerstraf TACt leert de verdachte pro-sociale keuzes te maken en kan hij ook werken aan zijn agressieregulatie, nu de verdachte niet gemotiveerd is voor behandeling. Voor een leerstraf staat hij wel open. Ook kan bij de leerstraf de focus liggen op het middelengebruik.
De Raad heeft het advies ter zitting gehandhaafd en nader gespecificeerd. De Raad adviseert een persoonlijkheidsonderzoek, mocht blijken dat dit nodig is. De geadviseerde hulpverlening is bewust algemeen gehouden, omdat nog niet precies duidelijk is wat de verdachte nodig heeft. Hulpverlening zou in ieder geval moeten zien op emotie- en agressieregulatie, en mogelijk op meer terreinen. De Raad adviseert daarom, in verband met deze nu nog bestaande onduidelijkheid, een proeftijd voor de duur van twee jaren, zodat er voldoende tijd is voor de hulpverlening. De verdachte is daarnaast recent begonnen met een nieuwe opleiding en heeft nog geen stageplek gevonden. Er zijn geen contra-indicaties voor het uitvoeren van een onvoorwaardelijke werkstraf.
De jeugdreclassering heeft in haar verslag erop gewezen dat het van essentieel belang is dat de verdachte zich blijft inzetten voor hulpverlening. Hij moet nog verder aan de slag met zijn doelen om meer inzicht te krijgen in zijn denkpatronen en de communicatie tussen hem en zijn ouders.
Namens de jeugdreclassering is ter zitting nog het volgende naar voren gebracht. Zolang de verdachte structuur heeft gaat het goed met hem. Een dagbesteding in de vorm van school en werk is daarvoor het belangrijkste. De verdachte heeft betrokken ouders die grip op hem hebben en het gezin zet zich in voor MDFT. Daarnaast heeft de verdachte al lange tijd begeleiding van een IFA-coach. De jeugdreclassering pleit dan ook voor een proeftijd van één jaar, zodat de verdachte zich op zijn toekomst kan richten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen. De verdachte heeft zich lange tijd – soms met wisselend verloop – aan strenge schorsingsvoorwaarden moeten houden en is gemotiveerd voor de begeleiding van de IFA-coach. Dit neemt de rechtbank ten voordele van de verdachte mee. Ten nadele van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij zijn aandeel in het geweld kleiner heeft willen maken dan daadwerkelijk het geval is geweest.
In zijn algemeenheid geldt dat bij ernstige strafbare feiten als deze, met name als het gaat om de poging tot doodslag, een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. Alles afwegende ziet de rechtbank geen reden om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken en is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze jeugddetentie vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal deze geheel voorwaardelijk opleggen. Daaraan zal de rechtbank een proeftijd van twee jaren verbinden, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet, gelet op de hulpverlening die nog ingezet moet worden en de tijd die het naar verwachting in beslag zal nemen om de doelen te behalen, geen aanleiding om een kortere proeftijd op te leggen. De rechtbank vindt het verder noodzakelijk dat de verdachte meewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek, hulpverlening gericht op zijn emotie- en agressieregulatie en begeleiding door een IFA-coach, indien de jeugdreclassering dat nodig vindt. Daarnaast vindt de rechtbank het van belang dat de verdachte een dagbesteding heeft in de vorm van school en/of werk. Voorwaarden van die strekking zullen aan de voorwaardelijk op te leggen jeugddetentie worden verbonden.
Naast jeugddetentie is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een leerstraf (TACt regulier) alsmede een taakstaf in de vorm van een werkstraf van het hierna te noemen aantal uren moet worden opgelegd, waarbij de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte grond ziet enigszins af te wijken van de strafeis van de officier van justitie.
6.4.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten medeplegen poging doodslag. Gezien het feit dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat en behandeling gericht op emotie- en agressieregulatie nog niet is ingezet, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.344,54 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder parketnummer 15/233042-24 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- AirPods Apple € 258,-;
- reis- en parkeerkosten € 86,54.
De totale gevorderde materiële schade bedraagt € 344,54. De gestelde immateriële schade bedraagt € 3.000,-.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de gevorderde schade van de AirPods af te wijzen, nu deze schade niet uit het dossier volgt. Ten aanzien van de reis- en parkeerkosten en de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder parketnummer 15/233042-24 primair bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht het gelet op de feiten en omstandigheden aannemelijk dat de benadeelde partij de gevorderde schade aan zijn AirPods heeft geleden. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en de behandeling ter terechtzitting. De vordering zal dan ook in zijn geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder parketnummer 15/233042-24 primair bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplegen poging doodslag) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 3, 11 van de Opiumwet,
artikel 8, 41, 107, 176, 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 15/233042-24 primair en de onder parketnummer 15/012118-25 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat onder parketnummer 15/233042-24 primair en de onder parketnummer 15/012118-25 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
vier (4) maanden.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot vier (4) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • zal meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek, indien de jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • zal meewerken aan hulpverlening gericht op emotie- en agressieregulatie, indien en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • zal meewerken aan begeleiding van een IFA-coach, indien en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • een zinvolle dagbesteding zal hebben in de vorm van school en/of stage en/of werk.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
vijfendertig (35) uren, in de vorm van een
leerstraf, te weten TACt regulier, aangeboden door of namens de Raad voor de Kinderbescherming, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door zeventien (17) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
vijfentachtig (85) urentaakstraf in de vorm van een
werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door tweeënveertig (42) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren werkstraf, subsidiair één dag jeugddetentie, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.344,54, bestaande uit € 344,54 voor de materiële en
€ 3.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.344,54, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. van Dongen, voorzitter,
mr. G.D. de Jong en mr. E.K.A. van den Bos, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Fröberg,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 oktober 2025.
Mr. E.K.A. van den Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.