ECLI:NL:RBNHO:2025:11730

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
HAA 25/3583
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor te hoge schutting bij hoekwoning

Op 15 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, bewoners van een hoekwoning, hadden bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die hen was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel. De last hield in dat zij een schutting van 1,90 meter hoog moesten verwijderen of verlagen, omdat deze niet voldeed aan de eisen van het omgevingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de schutting vergunningplichtig was, omdat deze niet achter de lijn lag die langs de voorkant van het gebouw evenwijdig loopt met het openbaar toegankelijk gebied. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van verzoekers om de schutting te laten staan niet opwogen tegen de belangen van het college en de derde-partijen, die hinder ondervonden van de schutting. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de begunstigingstermijn werd verlengd tot 22 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/3583

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 september 2025 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [woonplaats] , verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel

(gemachtigde: A. van de Westelaken).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[naam 1] en [naam 2], derde-partij 1, en
[naam 3] en [naam 4], derde-partij 2,
beiden uit [woonplaats] .

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de aan verzoekers opgelegde last onder dwangsom vanwege een te hoge schutting. Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekers.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2.1.
Met het bestreden besluit van 14 juli 2025 heeft het college verzoekers een last onder dwangsom opgelegd om de overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet te beëindigen en beëindigd te houden door de gehele schutting ten zuiden van de woning op het perceel te verwijderen en verwijderd te houden dan wel de schutting te verlagen naar een hoogte van maximaal 1 meter en op maximaal 1 meter hoogte te houden
.Verzoekers verbeuren bij het niet voldoen aan de lastgeving een dwangsom van € 1000,- per constatering van de overtreding met een maximum te verbeuren bedrag van € 5.000,-. Een dwangsom kan niet vaker dan eenmaal per week verbeuren. De begunstigingstermijn verstrijkt op 8 september 2025. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoeker 1] en de gemachtigde van het college bijgestaan door [naam 5] . Derde-partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.
2.3.
Ter zitting heeft het college desgevraagd toegezegd dat de begunstigingstermijn eerst verstrijkt één week na de 14 dagen die de voorzieningenrechter gegund is om de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening te doen. Dat betekent dat 22 september 2025 de laatste dag van de begunstigingstermijn is.

Totstandkoming bestreden besluit

3.1.
Verzoekers wonen op het perceel [het perceel] in [woonplaats] (hierna: het perceel). Verzoekers hebben in december 2024 aan de kant van de woning waar de voordeur zit een erfafscheiding (hierna: schutting) geplaatst met een hoogte van 1.90 meter op circa 2 meter afstand van de gevel.
3.2.
Naar aanleiding van een melding op 20 november 2024 door derde-partij 1, woonachtig op [adres 1] in [woonplaats] , hebben toezichthouders op 14 januari 2025 een controle uitgevoerd en geconstateerd dat de schutting te hoog is, omdat deze aan de voorzijde van de woning maar maximaal 1 meter mag zijn. Op 17 maart 2025 heeft derde-partij 2, woonachtig op [adres 2] in [woonplaats] , ook een melding gedaan. Vervolgens heeft derde-partij 1 op 8 april 2025 een handhavingsverzoek ingediend.
3.3.
Tussen 9 april 2025 en 30 april 2025 heeft er een mailwisseling plaatsgevonden tussen verzoekers en het college. Uit de mailwisseling blijkt dat het college zich op het standpunt stelt dat het strookje groen aan de straatzijde van de schutting openbaar toegankelijk terrein is en dat de schutting op deze plek teruggebracht moet worden naar een hoogte van maximaal 1 meter. Afgesproken is dat verzoekers tot 1 mei 2025 de tijd krijgt de overtreding te beëindigen. Omdat verzoekers van mening zijn dat de schutting niet vergunningplichtig is, hebben zij het college bericht dat zij de schutting niet op 1 mei 2025 gaan verlagen.
3.4.
Op 3 juni 2025 heeft het college verzoekers bericht voornemens te zijn een last onder dwangsom op te leggen, omdat verzoekers een schutting hebben geplaatst aan de zuidzijde op het perceel met een hoogte van 1.90 meter op circa 2 meter afstand van de gevel en daarnaast ook aan de oostzijde een schutting hebben geplaatst die deels buiten het achtererfgebied van de woning valt. In de zienswijze van 14 juni 2025 hebben verzoekers erop gewezen dat artikel 22.27, aanhef en onder f, van het omgevingsplan gemeente Texel spreekt over ‘achter de lijn aan de voorkant van het gebouw’. Hiermee wordt volgens verzoekers het zijerf niet uitgesloten.
3.5.
Met het bestreden besluit van 14 juli 2025 heeft het college verzoekers een last onder dwangsom opgelegd. Geconstateerd is dat er een schutting is gebouwd met een hoogte van circa 1.90 meter. Op grond van artikel 22.26 van het omgevingsplan gemeente Texel is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken. In artikel 22.27, aanhef en onder f, van het omgevingsplan gemeente Texel is opgenomen in welke gevallen dit verbod niet van toepassing is. Volgens onderdeel 1 en 3 van dit artikel geldt het verbod van artikel 22.26 van het omgevingsplan gemeente Texel niet voor erf- of perceelafscheidingen met een hoogte van meer dan 1 meter maar niet meer dan 2 meter, mits de erf- of perceelafscheiding volledig achter de lijn ligt die langs de voorgevel van het gebouw loopt en evenwijdig is aan het openbaar toegankelijk gebied. Daarbij moet ook aan de overige voorwaarden van dit artikel zijn voldaan. Er staat een schutting op circa 2 meter afstand van de gevel, welke geheel voor de lijn als bedoeld in artikel 22.27, aanhef en onder f, van het omgevingsplan gemeente Texel staat. Omdat de betreffende erfafscheiding zich niet in het toegestane gebied bevindt – het gebied achter de lijn die ligt langs de voorgevel van de woning en evenwijdig loopt aan het openbaar toegankelijk gebied – is een omgevingsvergunning vereist. Door deze erfafscheiding te bouwen en vervolgens in stand te laten, zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend, is sprake van strijd met artikel 22.26 van het omgevingsplan gemeente Texel. Hiermee wordt artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet overtreden. Er is volgens het college geen concreet zicht op legalisatie, omdat de bouwmogelijkheden uit het omgevingsplan gemeente Texel voldoende ruimte bieden en het niet wenselijk is dat schuttingen van deze hoogte in de wijk aanwezig zijn. Het college vindt het belang van verzoekers om de schutting te laten staan op de huidige plek minder zwaar wegen dan het belang van het college in het naleven van wet- en regelgeving en het voorkomen dat overlast wordt ondervonden en het belang van derde-partijen die hun uitzicht willen behouden en de huidige situatie als belemmerend ervaren. De schutting ontneemt het vrije uitzicht, wat niet past binnen de oorspronkelijke bedoeling van de wijk. Deze wijk is juist ontworpen met een open en ruimtelijke uitstraling, waarbij het zicht tussen de percelen en richting het openbare gebied behouden moet blijven. De huidige schutting past niet binnen dit uitgangspunt. Daarnaast houdt het college rekening met het feit dat niet optreden tegen deze illegale situatie precedentwerking zou kunnen hebben.
3.6.
Op 18 augustus 2025 is nogmaals een controle uitgevoerd en geconstateerd is dat de schutting er nog ongewijzigd staat.
3.7.
Verzoekers hebben op 10 augustus 2025 bezwaar gemaakt tegen de opgelegde last onder dwangsom. Verzoekers voeren aan dat er geen sprake is van een overtreding, omdat de schutting aan de zijkant van het huis staat en begint meer dan 1 meter achter de voorkant van het huis. Daarnaast grenst de tuin niet aan openbaar toegankelijk gebied, omdat er een in eigendom aan de VvE ‘t Erf van Burg toebehorende heg op een strook grond van 1 meter breed tussen het openbaar gebied en de tuin (en daarmee de schutting) staat. Met andere woorden, de schutting grenst aan een privé heg. Daarnaast is de schutting volgens verzoekers op grond van artikel 22.36, aanhef en onder b, van het omgevingsplan gemeente Texel van rechtswege toegestaan. Verder wijzen verzoekers op hun belangen, te weten privacy en het beperken van lichtoverlast van autokoplampen, die in de achter- en zijramen schijnen als auto’s vanaf de tegenoverliggende parkeerplaats (20 plekken) de weg op draaien. Tot slot doen verzoekers een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Volgens verzoekers hebben 16 van de 17 nieuwbouwwoningen in hun buurt een erfafscheiding hoger dan 1 meter geplaatst.

Wettelijk kader

4.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Dat betekent dat de nieuwe Omgevingswet van toepassing is. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. [1] Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Ook bestaat het tijdelijke deel van het omgevingsplan uit enkele gemeentelijke verordeningen en de bruidsschat. De bruidsschat bevat regels die eerst op Rijksniveau geregeld waren, maar nu (in ieder geval tijdelijk) onderdeel uitmaken van het omgevingsplan.
4.2.
Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is het verboden zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.
4.3.
Op grond van artikel 22.26 van het omgevingsplan gemeente Texel (hierna: omgevingsplan) is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.
4.4.
Op grond van artikel 22.27, aanhef en onder f, van het omgevingsplan geldt het verbod, bedoeld in artikel 22.26 van het omgevingsplan niet voor de activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die betrekking hebben op een erf- of perceelafscheiding, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
hoger dan 1 meter maar niet hoger dan 2 meter;
op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de afscheiding in functionele relatie staat; en
achter de lijn die langs de voorkant van dat gebouw evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied.
4.5.
Voor het perceel waar de woning op gelegen is, was voor 1 januari 2024 het bestemmingsplan “Den Burg” (hierna: het bestemmingsplan) van kracht. Dit bestemmingsplan maakt onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan gemeente Texel. Volgens het bestemmingsplan gelden op het perceel de bestemming ‘Wonen’ [2] . Artikel 25.2.5, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan bepaalt dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 1 meter zal bedragen.
4.6.
In artikel 1 van het bestemmingsplan staan onder meer de definities van de in het bestemmingplan gebruikte begrippen achtererf, voorgevel en voorgevelrooilijn:
1.5
achtererf:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 m van de voorkant van het hoofdgebouw of het dichtst bij de weg gelegen gebouw.
1.109 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een (hoofd)gebouw.
1.110 voorgevelrooilijn:
de naar de weg gekeerde gevellijn van een (hoofd)gebouw.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is er spoedeisend belang?
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat spoedeisend belang aanwezig is, omdat de begunstigingstermijn verstrijkt op 22 september 2025.
Is er aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen?
6. In de bezwaarfase is het aan het college om te beslissen op de bezwaren die verzoeker tegen de omgevingsvergunning heeft ingediend. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de bezwaarfase is in beginsel alleen aanleiding als het besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging in bezwaar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet (volledig) in stand kan blijven. Hierbij beperkt de voorzieningenrechter zich tot een beoordeling op hoofdlijnen van de kans van slagen van het bezwaarschrift. Daarna zal zij afwegen of de belangen van verzoeker om het bestreden besluit te schorsen al dan niet zwaarder wegen dan de belangen van verweerder en vergunninghouder bij het in stand laten van het besluit. Daarbij geldt dat, hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoeker. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
De rechtmatigheid van het bestreden besluit
7.1.
De voorzieningenrechter ziet in de gronden die verzoekers hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging in de bezwaarfase niet in stand zal kunnen blijven.
7.2.
Tussen partijen is in geschil of de schutting vergunningplichtig is of niet. Daarbij is van belang wat gezien wordt als de voorgevel van de woning van verzoekers en of de voorgevel grenst aan openbaar toegankelijk gebied. Immers, een schutting is vergunningvrij op grond van artikel 22.27, aanhef en onder f, sub 3, van het omgevingsplan als voldaan wordt aan de eis “achter de lijn die langs de voorkant van dat gebouw evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied”.
7.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de woning van verzoekers een hoekwoning is en dat er daardoor twee gevels naar de weg zijn gekeerd. Gelet op de definities van de begrippen ‘voorgevel’ en ‘voorgevelrooilijn’ in het bestemmingsplan – zoals hierboven onder 4.6 weergegeven – betekent dit dat de hoekwoning van verzoekers twee voorgevels heeft en dus ook twee voorgevelrooilijnen. Hieruit volgt dat de gevel waar de voordeur zit in dit geval ook een voorgevel is en er aan die zijde van de woning ook een voorgevelrooilijn ligt. Het college heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat dit de “voorkant van het gebouw” is zoals bedoeld in artikel 22.27, aanhef en onder f, sub 3 van het omgevingsplan. Voor de stelling dat met de “voorkant van het gebouw” iets anders is bedoeld dan de “voorgevel” zijn geen aanknopingspunten. Daar komt bij dat in ieder geval een gedeelte van deze voorgevel (links naast de voordeur) direct grenst aan openbaar toegankelijk gebied. Dat ter hoogte van de schutting het perceel van verzoekers grenst aan een strook grond in eigendom van de VvE komt daarom geen betekenis toe. Omdat hiermee niet voldaan wordt aan de in artikel 22.27, aanhef en onder f, sub 3, van het omgevingsplan gestelde eis “achter de lijn die langs de voorkant van dat gebouw evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied”, komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat de schutting die verzoekers hebben geplaatst niet vergunningvrij is. Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd over artikel 22.36 van het omgevingsplan maakt het vorenstaande niet anders.
Belangenafweging
8.1.
De voorzieningenrechter is daarnaast van oordeel dat de belangen van verzoekers om het bestreden besluit te schorsen minder zwaarder wegen dan de belangen van het college bij het in stand laten van het bestreden besluit.
8.2.
De belangen van verzoekers, die zien op hun privacy en het beperken van lichtoverlast van autokoplampen, kunnen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook op een andere wijze worden gewaarborgd. Het college heeft immers ter zitting bevestigd dat er voor het zijraam aan de rechterzijde van de voordeur vergunningvrij beplanting mag worden opgericht en dat er vergunningvrij een schutting ter hoogte van maximaal 2 meter met een lengte van verzoekers achtererfgebied geplaatst mag worden in het verlengde van de voorgevelrooilijn op het achtererfgebied.
Daarbij merkt de voorzieningenrechter overigens op dat een eventuele verplaatsing van de schutting naar deze locatie, mede nu de gestelde erfdienstbaarheid van uitzicht zich kennelijk niet uitstrekt tot het achtererfgebied, niet zal leiden tot het door derde-partij 1 vanuit hun raam aan de voorzijde van de begane grond gewenste wijdse uitzicht.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om hangende de bezwaarfase een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het besluit in stand blijft met uitzondering dat de begunstigingstermijn zoals toegezegd ter zitting eerst eindigt op 22 september 2025. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Artikel 25 van het bestemmingsplan “ [woonplaats] ”.