ECLI:NL:RBNHO:2025:11669

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
15-109288-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door verdachte met gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2,1 kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in 1982 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is thans gedetineerd in P.I. Ter Apel. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Visser, en de verdediging door zijn raadsvrouw, mr. J.T. Brassé. De tenlastelegging betrof de invoer van cocaïne op 8 april 2025 te Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting op 25 september 2025 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte en een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit besloten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, terwijl de verdediging om een straf van maximaal 12 maanden vroeg, verwijzend naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft echter besloten om een gevangenisstraf van 22 maanden op te leggen, met aftrek van voorarrest, en heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, met inachtneming van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-109288-25 (P)
Uitspraakdatum: 9 oktober 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 september 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier in Nederland,
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, HvB.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.T. Brassé, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 april 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vraag of het ten laste gelegde feit kan worden bewezen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte en dat door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
  • de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 25 september 2025;
  • een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 8 april 2025 (dossierpagina 73 e.v.);
  • een schriftelijk bescheid, inhoudende een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4, Sv, te weten een rapport identificatie van drugs en gewichtsbepaling van het Nederlands Forensisch Instituut van 10 juni 2025 (los gevoegd).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 8 april 2025 te Schiphol opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om in strafmatigende zin af te wijken van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en een gevangenisstraf van niet meer dan twaalf maanden op te leggen. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de raadsvrouw onder meer gewezen op de vanaf het eerste verhoor ingenomen bekennende proceshouding van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. De raadsvrouw heeft daarbij in het bijzonder aangevoerd dat de verdachte vanwege wanhoop en schulden tot zijn daad is gekomen. Daarnaast is de verdachte enig kostwinner van zijn gezin en heeft ook de moeder van de verdachte zijn hulp hard nodig vanwege haar gezondheidsproblemen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim twee kilogram cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Tegen de invoer van harddrugs wordt daarom streng opgetreden. Gelet op de hoeveelheid ingevoerde cocaïne was deze bestemd voor verdere verspreiding en handel. Het gebruik van en de handel in cocaïne gaan gepaard met andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten. Vanwege voorgaande redenen worden forse gevangenisstraffen opgelegd voor de invoer van harddrugs.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 10 juni 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland veroordeeld is voor een strafbaar feit.
Op te leggen straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen de oriëntatiepunten van het LOVS met betrekking tot het invoeren van harddrugs. Voor de invoer van 2.000 tot 3.000 gram harddrugs is daarin een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 tot 30 maanden als oriëntatiepunt geformuleerd.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. In de persoonlijke omstandigheden en de proceshouding van de verdachte ziet de rechtbank aanleiding om in het voordeel van de verdachte enigszins af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden passend en geboden is, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. M. Ramondt en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. W.S. Speelman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2025.