ECLI:NL:RBNHO:2025:1154

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
15/319177-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Handel in soft- en harddrugs en verboden wapenbezit door minderjarige verdachte

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in soft- en harddrugs, alsook aan verboden wapenbezit. De feiten zijn deels gepleegd tijdens de minderjarigheid van de verdachte, die net achttien jaar oud was op het moment van de laatste feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 5 juli 2022 tot en met 5 december 2022 in Bloemendaal en in de periode van 18 januari 2024 tot en met 3 februari 2024 in Hillegom, samen met anderen, opzettelijk hasj en cocaïne heeft verhandeld. Daarnaast heeft hij op 5 december 2022 een vlindermes voorhanden gehad.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een vierde ten laste gelegd feit, omdat er onvoldoende bewijs was. De bewezenverklaarde feiten zijn gekwalificeerd als medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 52 dagen opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en daarnaast een werkstraf van 60 uren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling sinds zijn verblijf in de JJI en het feit dat hij niet eerder voor misdrijven was veroordeeld. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in aanmerking genomen, wat ten voordele van de verdachte heeft gewerkt.

De rechtbank heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen, ondanks dat de verdachte meerderjarig was op het moment van de laatste feiten, omdat de feiten deels voor zijn achttiende verjaardag zijn gepleegd en de keuze van het Openbaar Ministerie om alle feiten tegelijk te behandelen niet ten nadele van de verdachte mag komen. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordelingen voor eerdere verkeersovertredingen in aanmerking genomen, maar heeft geconcludeerd dat de verdachte nu op de goede weg is en dat een werkstraf passend is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/319177-22
Uitspraakdatum: 4 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis(P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 21 januari 2025 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [het adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[de OvJ] en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Baadoudi, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 5 juli 2022 tot en met 5 december 2022 te Bloemendaal , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 561,70 gram hasj en/of hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of hasj, zijnde hennep en/of hasj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 18 januari 2024 tot en met 3 februari 2024 te Hillegom , in elke geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 5 december 2022 te Heemstede , in elk geval in Nederland, een wapen(s), van categorie I, onder 1° van de Wet Wapens en munitie, te weten een vlindermes voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
4.
hij in of omstreeks de periode van 18 januari 2024 tot en met 3 februari 2024 te Hillegom , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende hasj, zijnde hasj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 4. ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 4. ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 4Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder 4. ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat die de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte in de periode van 18 januari 2024 tot en met 3 februari 2024 heeft gehandeld in hasj. Daar komt bij dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij in die periode alleen in cocaïne heeft gehandeld en niet in hasj, en de rechtbank deze verklaring als authentiek aanmerkt.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 5 juli 2022 tot en met 5 december 2022 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en hasj;
2.
hij in de periode van 18 januari 2024 tot en met 3 februari 2024 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd:
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
3.
hij op 5 december 2022 te Heemstede een wapen van categorie I onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad en gedragen.
Wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor duur van 53 dagen, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en tot een werkstraf voor de duur van 80 uren.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de beslaglijst van 21 januari 2025, gevorderd dat de geldbedragen en de telefoons verbeurd worden verklaard en dat de drugs aan het verkeer worden onttrokken.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de verdachte alleen een jeugddetentie op te leggen gelijk aan de duur die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheid dat hij zich lang aan (strenge) schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden. Een werkstraf zal volgens de verdediging niets meer toevoegen aan zijn ontwikkeling of het voorkomen van recidive.
Ten aanzien van de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
6.3.1
Aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan ernstige feiten.
In 2022 heeft hij gedurende een periode van zes maanden samen met de medeverdachte hasj en hennep verkocht. Zij werden door klanten geappt met bestellingen, die zij vervolgens bezorgden en waar zij geld voor ontvingen. Gebleken is dat de verdachte en de medeverdachte een grote klantenkring in de regio [de regio] hadden. De verdachten verstuurden via hun telefoons zogenaamde menu’s met prijslijsten, met daarbij ook aanbiedingen voor het aanbrengen van nieuwe klanten.
Bij de verdachte is daarnaast een vlindermes aangetroffen tijdens zijn aanhouding op 5 december 2022. Hoewel de verdachte heeft verklaard het mes niet bij zich te hebben gehad met het idee om het te gebruiken, heeft hij, te meer gezien zijn activiteiten, wel het risico genomen dat hij het mes op enig moment zou gebruiken en een ander letsel zou toebrengen. Het messengebruik onder jongeren is al langere tijd een grote maatschappelijke zorg. De verdachte houdt dit met zijn handelen in stand en de rechtbank rekent hem dit aan.
Vervolgens heeft de verdachte zich ruim een jaar later (in de periode van 18 januari 2024 tot 3 februari 2024) opnieuw schuldig gemaakt aan de verkoop van drugs, terwijl hij in een schorsing liep (met strakke schorsingsvoorwaarden) voor de verdenking van de handel in softdrugs in 2022. Dit keer betrof het echter harddrugs, te weten cocaïne. De handel in cocaïne kwam de verdachte naar eigen zeggen op zijn pad en dit kwam hem goed uit omdat hij geen werk meer had en dit veel geld opleverde. De verdachte kreeg van een onbekend gebleven persoon telkens bestellingen door, waarna hij naar de desbetreffende adressen ging om de bestelde cocaïne af te leveren en het geld in ontvangst te nemen. Gelet op de gespreksgeschiedenis reed de verdachte daarvoor urenlang continu van het ene naar het andere adres.
De rechtbank acht het zorgelijk dat de verdachte de drugsfeiten heeft gepleegd voor eigen financieel gewin en rekent het hem zwaar aan dat hij zich in die tijd geen rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor de (minderjarige) kopers en de maatschappij in het algemeen. Het is algemeen bekend dat cocaïne gevaren voor de gezondheid van de gebruikers ervan oplevert, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen proberen te bekostigen waardoor aan de samenleving schade wordt berokkend. Ook hasj en hennep kunnen bij langdurig gebruik leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is in het bijzonder het geval bij minderjarigen en dat was volgens de verdachte ook vooral de doelgroep aan wie de verdachte de softdrugs verkocht.
6.3.2
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor misdrijven is veroordeeld. Dit weegt de rechtbank in het voordeel van de verdachte mee.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op:
- het Pro Justitia psychologisch onderzoeksrapport van 6 maart 2023, opgesteld door [GZ-psycholoog 1] en [GZ-psycholoog 2] , beiden GZ-psychologen;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 17 januari 2025 van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Uit
het psychologisch rapportblijkt onder meer het volgende. Bij de verdachte is sprake van een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, een ongespecificeerde disruptieve impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Deze stoornissen waren aanwezig tijdens de (onder 1 en 3) ten laste gelegde feiten en beïnvloedde ten tijde van die feiten zijn gedragskeuzes en gedragingen. Hoewel een verband wordt gezien tussen de stoornissen en het cannabisgebruik als gevolg van een vermijdende coping, kan een doorwerking van de stoornissen in de ten laste gelegde feiten onvoldoende worden onderbouwd. Daarom zijn er geen gronden om te adviseren om de ten laste gelegde feiten in verminderde maten aan de verdachte toe te rekenen.
De Raadheeft in de rapportage geadviseerd tot oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf. Hoewel het recidiverisico op basis van statistische gegevens als hoog wordt ingeschat, zijn er veel beschermende factoren. De verdachte heeft sinds zijn verblijf in de JJI een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Hij werkt inmiddels vijf dagen in de week, volgt vanuit zijn werk cursussen en hecht veel waarde aan zijn werk. Verder lijkt hij niet meer om te gaan met vrienden die hem negatief beïnvloeden, heeft hij een vriendin en goed contact met zijn vader. Ook laat de verdachte geen boosheid meer zien in relatie tot zijn moeder. Hoewel de vanuit het persoonlijkheidsonderzoek geadviseerde hulpverlening van De Waag niet van de grond is gekomen, omdat de verdachte geen hulpvraag had, bestaat het vertrouwen dat de verdachte weet hoe hij weer in contact kan komen met zijn moeder indien hij daar behoefte aan krijgt. Wel wordt nog een kwetsbaarheid gezien in het cannabisgebruik van de verdachte. Dit is wel verminderd en lijkt zijn dagelijks leven niet meer te beïnvloeden. Ondanks de ernst van de feiten vindt de Raad een (voorwaardelijke) jeugddetentie niet passend, nu de feiten ruim twee jaar geleden plaatsvonden en er sindsdien veel is veranderd in het leven van de verdachte. Ook begeleiding vanuit de jeugdreclassering heeft geen toegevoegde waarde meer. De verdachte heeft geruime tijd toezicht gehad, waarbij hij goed in contact was en zich aan de afspraken hield. Het is tijd dat hij laat zien dat hij op eigen kracht de positieve ontwikkeling kan doorzetten. Wel is het van belang dat de verdachte een consequentie ervaart van zijn handelen. Een werkstraf is volgens de Raad dan ook het meest passend.
De Raadheeft het advies ter terechtzitting gehandhaafd en nader toegelicht. Anders dan in het rapport staat vermeld, zien de rapportage en het advies op alle ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft met alle hulpverlening die geadviseerd was vanuit het persoonlijkheidsonderzoek, contact gehad. De Waag heeft echter aangegeven dat de verdachte geen hulpvraag had en dat ook De Waag zelf geen hulpvraag zag voor hem, waarna er geen behandeling heeft plaatsgevonden. Het traject met de IFA-coach is positief afgerond. De verdachte heeft zich het afgelopen jaar verder positief ontwikkeld en alle factoren die recidive verlagend werken zijn op orde. Een voorwaardelijke straf als stok achter de deur is dan ook niet noodzakelijk. Het is belangrijk dat de verdachte een duidelijke consequentie ervaart en dat hij dit alles daarna kan afsluiten.
Gevraagd naar het toepasselijke sanctiestelsel heeft de Raad geadviseerd alle ten laste gelegde feiten af te doen met één straf, te weten een werkstraf.
Namens
de jeugdreclasseringis ter terechtzitting het volgende naar voren gebracht. De verdachte is intensief begeleid door de IFA-coach. Sinds hij voor de tweede keer vast heeft gezeten, heeft hij zich goed ingezet voor het vinden en behouden van werk. De verdachte heeft zich goed aan de avondklok en het elektronische toezicht gehouden en was goed in contact met de jeugdreclassering.
Ten nadele van de verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat hij ten tijde van het onder 2. bewezenverklaarde feit in een schorsing liep van het onder 1. bewezenverklaarde feit en hem dit er kennelijk niet van weerhouden heeft opnieuw een strafbaar feit te plegen. Bovendien was de verdachte samen met de medeverdachte, met wie hij op dat moment een contactverbod had. Ook heeft de rechtbank ten nadele van de verdachte in aanmerking genomen dat hij tijdens die schorsing van de handel in softdrugs is overgegaan tot de handel in harddrugs, wat de rechtbank als een verergering van crimineel handelen ziet.
Ten voordele van de verdachte heeft de rechtbank nog in aanmerking genomen dat hij zich in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis lange tijd aan strenge voorwaarden heeft moeten houden. Met uitzondering van de heftige terugval begin 2024 heeft hij zich goed aan deze voorwaarden gehouden. De verdachte heeft zijn leven sindsdien ook weer op orde. Zo heeft hij een fulltime baan, is hij niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie, heeft hij zijn emoties beter onder controle en blowt hij minder. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting volledig openheid van zaken gegeven en laten zien dat hij inziet dat hij fout heeft gehandeld en daarvoor verantwoordelijkheid neemt, wat door de rechtbank als een positieve ontwikkeling wordt gezien.
Daarnaast neemt de rechtbank ten voordele van de verdachte in aanmerking dat de redelijke termijn waarbinnen strafzaken tegen minderjarigen dienen te zijn afgedaan fors is overschreden voor wat betreft de feiten onder 1. en 3. bewezenverklaarde feiten.
Tot slot houdt de rechtbank ten voordele van de verdachte conform artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening met de omstandigheid dat de verdachte tussen de eerste verdenking en de uitspraak van de rechtbank is veroordeeld voor een drietal verkeersovertredingen.
6.3.3
Toepasselijk sanctiestelsel
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten deels heeft gepleegd toen hij de leeftijd van achttien jaar had bereikt, te weten in de periode van 18 januari 2024 tot en met 3 februari 2024, en deels toen hij minderjarig was, te weten in de periode van 5 juli 2022 tot en met 5 december 2022.
Bij de invoering van het adolescentenstrafrecht op 1 januari 2014 is artikel 495 van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd. Het vierde lid van dat artikel biedt de rechtbank vanaf dat moment de mogelijkheid om kennis te nemen van feiten voor- en nadat een verdachte de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt. Daardoor wordt het gelijktijdig behandelen mogelijk van een feitencomplex dat een periode omvat die begint voor het achttiende levensjaar en eindigt na het achttiende levensjaar. De ten laste gelegde periode hoeft dan niet gesplitst te worden in een minderjarige en een meerderjarige (deel)zaak. Deze wijziging sluit aan bij de reeds langer geldende mogelijkheid om verdachten van strafbare feiten gepleegd vóór en na het achttiende jaar te dagvaarden voor de meervoudige kamer.
De rechtbank dient dan conform het vijfde lid van hetzelfde artikel een keuze te maken over het toepasselijke sanctiestelsel. Gelet op de toelichting bij de invoering van dit wetsartikel is de hoofdregel dat de berechting geschiedt volgens het sanctiestelsel van volwassenen, maar de rechtbank kan ervoor kiezen een straf of maatregel uit het strafrecht voor jeugdigen op te leggen. Redenen voor toepassing van het jeugdstrafrecht kunnen worden gezien in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het onder 2. bewezenverklaarde feit heeft begaan één maand en één dag nadat hij achttien jaar en dus meerderjarig was geworden. Daar komt bij dat ten tijde van feit 2. van de redelijke termijn met betrekking tot de feiten 1. en 3. nog maar 3 maanden resteerden. De keuze van het Openbaar Ministerie om feit 2. tegelijk met de feiten 1. en 3. bij de rechter aan te brengen, mag onder deze omstandigheden niet ten nadele van de verdachte komen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voor alle feiten – in afwijking van de hierboven genoemde hoofdregel – het jeugdstrafrecht toe te passen.
6.4.3
Hoofdstraffen
In zijn algemeenheid geldt dat bij ernstige strafbare feiten als deze, met name waar het gaat om het handelen in drugs, een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. Alles afwegende ziet de rechtbank gelet op de ernst van de feiten geen reden om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken en is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de tijd die de verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 52 dagen, hiervan moet worden afgetrokken.
Daarnaast zal de rechtbank de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren opleggen, omdat naar het oordeel van de rechtbank de voorgaande jeugddetentie niet volstaat gelet op de ernst van de feiten.
6.4.4
Bijkomende straf
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten € 40,-, € 1000,-, € 60,- € 70,- en € 5,- (goednummers [goednummer 1] , [goednummer 2] , [goednummer 3] , [goednummer 4] en [goednummer 5] ) en vier telefoons (goednummers [goednummer 6] , [goednummer 7] , [goednummer 8] en [goednummer 9] ), dienen te worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is namelijk gebleken dat de geldbedragen aan de verdachte toebehoren en dat die geldbedragen geheel of grotendeels door middel van de onder 1. en 2. bewezenverklaarde feiten zijn verkregen.
Tevens is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de onder 1. en 2. bewezenverklaarde feiten met behulp van de telefoons, die aan de verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.
6.4.5
Vermogensmaatregel
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten in totaal 14 gram cocaïne (goednummers [goednummer 10] , [goednummer 11] en [goednummer 12] ), dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat het onder 2. bewezenverklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen is begaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 33, 33a, 36b, 36c, 47, 63, 77a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77gg van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 2, 3, 10, 11 en 13a van de Opiumwet,
artikel 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 4. ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder feit 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
tweeënvijftig (52) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten tweeënvijftig (52) dagen, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
zestig (60) urentaakstraf in de vorm van een
werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door dertig (30) dagen jeugddetentie.
Verklaart verbeurd:
- 40
-EUR (goednummer [goednummer 1] );
- 1
-stk GSM (goednummer [goednummer 6] );
- 1
-stk GSM (goednummer [goednummer 7] );
- 1.000
-EUR (goednummer [goednummer 2] );
- 60
-EUR (goednummer [goednummer 3] );
- 70
-EUR (goednummer [goednummer 4] );
- 5
-EUR (goednummer [goednummer 5] );
- 1
-stk GSM (goednummer [goednummer 8] );
- 1
-stk GSM (goednummer [goednummer 9] ).
Onttrekt aan het verkeer:
- 6
-gr. cocaïne (goednummer [goednummer 10] );
- 4
-gr. cocaïne (goednummer [goednummer 11] );
- 4
-gr. cocaïne (goednummer [goednummer 12] ).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. de Jong, voorzitter,
mr. S. Ok en mr. D.G.M. van den Hoogen, allen (kinder)rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Fröberg,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 februari 2025.
Mr. D.G.M. van den Hoogen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.