ECLI:NL:RBNHO:2025:11511

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 6520
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douane: Vrijstelling van invoerrechten voor trouwring en andere sieraden na ruil in Dubai

Op 9 oktober 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak over de verschuldigdheid van invoerrechten en omzetbelasting voor gouden sieraden die door eiser vanuit de Verenigde Arabische Emiraten naar Nederland zijn gebracht. Eiser, die op 2 april 2024 op Schiphol arriveerde, had 20 sieraden in zijn handbagage, waarvan hij claimde dat een deel terugkerende goederen was. De douane had echter een uitnodiging tot betaling van € 8.247,61 uitgegeven, bestaande uit invoerrechten en omzetbelasting. Eiser stelde dat de sieraden in dezelfde staat waren teruggekeerd, maar de rechtbank oordeelde dat de sieraden niet als terugkerende goederen konden worden aangemerkt, omdat ze na ruil in Dubai niet meer dezelfde goederen waren. De rechtbank concludeerde dat de douane terecht invoerrechten en omzetbelasting had geheven over de waarde van de in Dubai verkregen sieraden. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak benadrukt de voorwaarden voor vrijstelling van invoerrechten en de noodzaak dat goederen in dezelfde staat terugkeren om als terugkerende goederen te worden beschouwd.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/6520

uitspraak van de enkelvoudige douanekamer van 9 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en

de inspecteur van de Douane, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over de verschuldigdheid van invoerrechten en omzetbelasting voor het meenemen van gouden sieraden door het groene kanaal op Schiphol.
Verweerder heeft met dagtekening 29 april 2024 aan eiser een uitnodiging tot betaling (de utb) uitgereikt van € 8.247,61, bestaande uit € 858,23 aan invoerrechten en
€ 7.389,38 aan omzetbelasting.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de utb gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Voorafgaand aan de zitting heeft eiser een formulier proceskosten ingediend. De rechtbank heeft een kopie daarvan aan verweerder gestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2025 te Haarlem. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [naam 3] tot bijstand vergezeld van [naam 4] (douaneambtenaar fysiek toezicht).

Overwegingen

Feiten
1. Eiser, woonachtig in Nederland, is op 2 april 2024 vanuit de Verenigde Arabische Emiraten op Schiphol aangekomen. Eiser verliet de aankomsthal via het zogenaamde groene kanaal “niets aan te geven”. Tijdens een controle zijn 20 sieraden in de (hand)bagage aangetroffen waaronder de volgende 15 sieraden:
- 1 AERCE0000520 Polki Diamond, ear ring default d-1.700ct/168,
- 1 AERCN 0000478 Polki Diamond Necklace, Default D-8.380CT/602,
- 1 NPK087284 Polki Diamond bangle, Default D-6.340CT/1,
- 1 NPK087285 Polki Diamond bangle, Default D-6.380CT/1,
- 1 NPK087282 Polki Diamond bangle, Default D-6.070CT/1,
- 1 NPK087283 Polki Diamond bangle, Default D-5.980CT/1,
- 1 NPK088712 Polki Diamond Necklace default, D-15.340CT/1569.OT,
- 1 A11000013261 STUD_22K,
- 1 A14000001440 NECKLACE_22K,
- 1 AE1200018057 Chain_22K,
- 1 AE1300006115 Bangle_22K,
- 1 AE1300006119 Bangle_22K,
- 1 U121391619 Chain_22K,
- 1 U131693204 Bangle_22K en
- 1 U170552080 Bracelet_22K.
Voor vijf andere sieraden is vrijstelling aan eiser en zijn medereizigers verleend.
2. In verband met het in het vrije verkeer brengen van voornoemde sieraden is de utb uitgereikt. De douanewaarde van deze goederen is aan de hand van de door eiser overgelegde facturen vastgesteld op € 34.329,30.
3.1.
Tot de stukken van het geding behoort een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal Fiscaal van 10 april 2024, 2024 65 0103244. In dit proces-verbaal is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“Plaats/reisgegevens
(…)
Locatie (werkpunt) √ Aankomsthal 3
(…)
Groene/rode kanaal √ groen
(…)
Fiscale strafbeschikking niet uitgereikt: De verdacht heeft aangegeven de Fiscale strafbeschikking niet te betalen. Derhalve is er geen Fiscale strafbeschikking uitgereikt.
(…)
Verleende vrijstelling t. b.v. reizigersverkeer:
1 stuk “Anklet 18 karaat”, 1 stuk “Stud 22 karaat’, 1 stuk “Ring 22 karaat”, 1 stuk “Diamond nosepin 22 karaat”, 1 stuk “Diamond nosepin 22 karaat” In totaal 5 goederen met een totale waarde van €1135,04 verdeeld over -5- medereizigers. De overige goederen hadden een waarde boven €430,-”
Als bijlagen bij het proces-verbaal zijn onder meer drie facturen, foto’s van de sieraden en het onder 3.2 genoemde proces-verbaal van verhoor gevoegd.
3.2.
Verder behoort tot de stukken van het geding een proces-verbaal van verhoor van eiser van 2 april 2024, nummer 2024 65 0103244. In dit proces-verbaal is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“ Vraag : Waar komt uw vlucht vandaan?
Antwoord: uit Dubai.
Vraag: Hoe komt u aan de sieraden?
Antwoord: Wij hebben oude gouden sieraden meegenomen uit Nederland, die hebben wij daar laten omsmelten tot deze nieuwe sieraden voor de bruiloft van mijn dochter.
Vraag: Voor wie zijn de sieraden bestemd?
Antwoord: Voor mijn dochter.
Vraag: Waarom heeft u de sieraden niet aangegeven bij de douane?
Antwoord: Wij dachten dat omdat we daar al belasting betaald hadden wij niet hier nog eens belasting hoefde te betalen, bovendien hadden wij over de oude sieraden al eens belasting betaald
(…)
√ Ik heb de verdachte medegedeeld dat deze als gevolg van dit proces-verbaal, naast de te betalen belastingen, ook een boete (FSB) op het woonadres kan ontvangen.”
4. Verweerder heeft met dagtekening 29 april 2024 aan eiser de utb uitgereikt.
5. Tot de stukken van het geding behoren onder meer twee door eiser overgelegde facturen van de aankoop van sieraden van 26 maart 2024, een
purchase receiptvan inruil van sieraden van 26 maart 2024 en creditcardafschriften van 26 maart 2024 en 2 april 2024. Tevens behoren tot de stukken van het geding door verweerder overgelegde foto’s van sieraden met labels met nummers die corresponderen met nummers de onder 1 beschreven sieraden. Die foto’s zijn gemaakt tijdens de controle.

Geschil6. In geschil is of de utb terecht aan eiser is uitgereikt, hetgeen eiser ontkent en verweerder bevestigt.

7. Eiser stelt dat er sprake is van terugkerende goederen. In dat kader licht eiser toe dat hij sieraden heeft meegenomen naar Dubai om deze om te ruilen voor andere sieraden. De meegenomen sieraden zijn Uniegoederen. Eiser stelt dat de functionaliteit van de sieraden niet is gewijzigd. Het gaat in beide gevallen om gouden sieraden voor vrouwen. De waarde van de ingeruilde sieraden is nagenoeg dezelfde als die van de in Dubai daarvoor geruilde sieraden. Eiser betoogt dat artikel 203, vijfde lid, van het Douanewetboek van de Unie (DWU) is opgenomen in het DWU om misbruik te voorkomen en dat van misbruik in casu geen sprake is. Daarnaast stelt eiser dat hij aanvullend op de ruil een aantal sieraden heeft gekocht en dat enkel over de aankoopwaarde van deze sieraden (€ 11.030) - en niet over de waarde van de omgeruilde sieraden - invoerrechten en omzetbelasting betaald hoeft te worden. Ter zitting heeft eiser benadrukt dat deze economische realiteit in ogenschouw moet worden genomen. Ook heeft hij een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. De belastingheffing moet in verhouding staan tot de situatie en het is niet zo dat voor € 35.000 aan sieraden is gekocht, zodat de belastingheffing onevenredig is.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de utb. Verder verzoekt eiser dat verweerder in de proceskosten wordt veroordeeld.
8. Verweerder voert aan dat de sieraden - waarvoor de utb is uitgereikt - geen Uniegoederen zijn. Voor zover sprake is van omsmelten van oude sieraden, zijn nieuwe sieraden ontstaan. De sieraden zijn niet teruggekeerd in dezelfde staat waarin zij werden uitgevoerd (artikel 203, vijfde lid van het DWU). Voor zover eiser nieuwe sieraden heeft gekocht in Dubai met inruil van oude sieraden, gaat het ook om nieuwe sieraden. Het is daarbij niet van belang hoe en of met wat er is betaald voor deze nieuwe sieraden, dus of er oude sieraden zijn ingeruild. Voorts voert verweerder aan dat eiser geen beroep kan doen op de vrijstelling van de rechten bij invoer voor persoonlijke bezittingen van reizigers omdat de sieraden niet vrijgesteld zijn van omzetbelasting.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
9. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de sieraden heeft binnengebracht vanuit de Verenigde Arabische Emiraten in Nederland via de luchthaven Schiphol. Ook is niet in geschil dat hij bij aankomst op Schiphol is gelopen door het groene kanaal “niets aan te geven” met de sieraden in de handbagage.
Wettelijk kader10. Op grond van artikel 79, eerste lid, van het DWU ontstaat een douaneschuld bij invoer als verplichtingen betreffende het binnenbrengen van niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie niet worden nagekomen.
11. Op grond van artikel 201, eerste lid, van het DWU worden niet-Uniegoederen die bestemd zijn om op de markt van de Unie te worden gebracht of bestemd zijn voor particulier gebruik of consumptie binnen het douanegebied van de Unie, geplaatst onder de regeling in het vrije verkeer brengen.
12. Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder a, van het DWU ontstaat een douaneschuld bij invoer indien aan invoerrechten onderworpen niet-Uniegoederen onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” worden gebracht.
13. Op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) wordt omzetbelasting geheven ter zake van invoer van goederen. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet OB wordt voor de heffing van omzetbelasting onder invoer verstaan het brengen in Nederland van goederen die zich niet in het vrije verkeer van de Europese Unie bevinden.
14. Op grond van artikel 141 van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (GvO) wordt voor goederen zoals bedoeld in artikel 138 a) tot en met d) van de Verordening, dat wil zeggen goederen zonder handelskarakter die in de persoonlijke bagage van reizigers zijn vervat en die in aanmerking komen voor vrijstelling van invoerrechten krachtens artikel 41 van Verordening (EG) nr. 1186/2009 (reizigersvrijstelling) hetzij als terugkerende goederen, het passeren van het groene kanaal of het kanaal “niets aan te geven” geacht een douaneaangifte te vormen.
15. Op grond van 203, eerste lid, van het DWU worden niet-Uniegoederen die, na uit het douanegebied van de Gemeenschap te zijn uitgevoerd, opnieuw in dit douanegebied worden binnengebracht en binnen een termijn van drie jaar in het vrije verkeer worden gebracht, op verzoek van de belanghebbende van rechten bij invoer vrijgesteld (terugkerende goederen). Met overeenkomstige toepassing van deze bepaling bestaat op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB aanspraak op vrijstelling voor de omzetbelasting bij invoer.
16. Op grond van artikel 5, aanhef en onder 23, van het DWU, zijn Uniegoederen - onder meer - goederen die in het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht uit landen of gebieden buiten dat gebied en die in het vrije verkeer zijn gebracht. Op grond van artikel 119, eerste lid, van de GvO worden goederen die overeenkomstig artikel 134, eerste lid, van het DWU het douanegebied van de Unie worden binnengebracht niet geacht Uniegoederen te zijn, tenzij de Uniestatus ervan naar behoren overeenkomstig de artikelen 123 tot en met 133 van de GvO wordt aangetoond.
17. Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/2447 van 24 november 2015 (Uvo) worden voor het vaststellen van de douanewaarde krachtens artikel 70, lid 1, van het wetboek kortingen in aanmerking genomen wanneer op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte de kortingen en het bedrag ervan in de verkoopovereenkomst waren opgenomen.
Terugkerende goederen?
18. Eiser betoogt dat de 15 sieraden (zie onder 1) terugkerende goederen zijn (goederen die oorspronkelijk Uniegoederen waren) waarvoor een vrijstelling van die invoerrechten en omzetbelasting geldt.
19. Voor een beroep op deze vrijstelling voor terugkerende goederen gelden een aantal voorwaarden (zie overweging 14). De zes sieraden waarvan eiser erkent dat deze aanvullend in Dubai zijn gekocht, vallen sowieso niet onder de regeling voor terugkerende goederen. Deze sieraden waren niet eerder in de Europese Unie. Maar ook de overige negen sieraden vallen niet onder de vrijstelling voor terugkerende goederen. Eén van de voorwaarden om voor de vrijstelling in aanmerking te komen, is dat goederen in dezelfde staat terugkeren als waarin zij werden uitgevoerd (artikel 203, vijfde lid, van het DWU). Om dezelfde staat te behouden mogen goederen buiten het douanegebied slechts behandelingen ondergaan die hun presentatie wijzigen of die noodzakelijk waren om deze te herstellen, te reviseren of in goede staat te bewaren (artikel 158, eerste lid, van de GvO). Er is geen sprake van goederen die terugkeren in dezelfde staat als waarin zij werden uitgevoerd. Eiser heeft over de sieraden die hij vanuit Nederland heeft meegenomen verklaard dat deze in Dubai zijn omgeruild voor andere sieraden. Door deze omruil zijn de uit Nederland meegenomen goederen niet meer dezelfde goederen als de goederen die bij terugkomst naar Nederland werden meegenomen. Het betoog van eiser dat de functionaliteit van de sieraden niet is gewijzigd (het gaat bij de uit Nederland meegenomen sieraden om gouden sieraden voor vrouwen, en dat is ook zo bij de sieraden die mee terug genomen zijn naar Nederland) slaagt niet. Terugkerende goederen moeten, om voor de vrijstelling in aanmerking te komen, feitelijk dezelfde goederen betreffen. Hoe is betaald voor de sieraden die naar Nederland mee terug zijn genomen, maakt voor de vrijstelling voor terugkerende goederen niet uit. Dat op het
purchase receiptvan 26 maart 2024 is vermeld “
I authorize to [bedrijf] L.L.C. to melt the exchanged old jewellery” en dat een bedrag van AED 92432,40 bedrag is afgetrokken van het aankoopbedrag op de aankoopfactuur van negen sieraden, maakt dus ook niet uit.
Economische realiteit20. Eiser stelt dat hij gouden sieraden uit Nederland heeft meegenomen die zich in het vrije verkeer bevonden, en dat hij deze buiten de Europese Unie heeft geruild voor gouden sieraden die hij vervolgens heeft ingevoerd. Hij betoogt dat de meerwaarde van de mee naar Nederland teruggenomen (geruilde nieuwe) sieraden ten opzichte van de uit Nederland meegenomen (ingeruilde oude) sieraden leidend moet zijn voor de te betalen invoerrechten en omzetbelasting. Volgens zijn berekening is die meerwaarde een bedrag van € 11.030.
21. Deze opvatting vindt geen steun in het recht. Bij een reis naar een land buiten het douanegebied van de Unie (douanegebied) verliezen goederen met het verlaten van het douanegebied de douanestatus van Uniegoederen (artikel 154, aanhef en onder a, van het DWU). De regeling terugkerende goederen is ervoor bedoeld om goederen die zich al in het vrije verkeer van de Europese Unie bevonden en waarover al omzetbelasting (en mogelijk invoerrechten) is betaald, niet nogmaals te belasten bij terugkeer (zie onder 19). Deze vrijstelling geldt niet voor goederen die van buiten de Europese Unie in het vrije verkeer van de Unie worden gebracht, zoals de in Dubai verkregen (geruilde nieuwe) sieraden. Bij invoer van dergelijke goederen moeten invoerrechten (artikel 201, eerste lid, in samenhang met artikel 77, eerste lid en onder a van het DWU) en omzetbelasting (artikel 1, aanhef en onder d, van de Wet OB) worden betaald, aan de hand van de douanewaarde, die in beginsel de transactiewaarde is: de voor de goederen werkelijk betaalde prijs bij verkoop voor uitvoer naar het douanegebied (artikel 70 van het DWU). Voor de douanewaarde maakt niet uit hoe of uit welke bron de koop is betaald. Van een korting op de douanewaarde als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Uvo is niet gebleken.
22. Op 2 april 2024 is eiser met de sieraden op Schiphol door het groene kanaal gegaan. Hij deed daarmee aangifte, die door betreding werd aanvaard. Verweerder is vervolgens terecht uitgegaan van de transactiewaarde en heeft de douanewaarde kunnen vaststellen aan de hand van de door eiser overgelegde facturen. Eiser beroept zich op het evenredigheidsbeginsel en betoogt dat de belastingheffing niet in verhouding staat tot de feitelijke situatie. Dit betoog slaagt niet. Eiser heeft voor een bedrag van € 35.000 aan goederen buiten de Europese Unie gekocht en deze goederen in het vrije verkeer van de Unie gebracht. Over de waarde van deze goederen heeft verweerder volgens de toepasselijke regels belasting geheven.
23. Verweerder heeft dus terecht over het gehele aankoopbedrag van de in Dubai verkregen sieraden invoerrechten en omzetbelasting geheven. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
24. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en krijgt eiser zijn griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2025.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.