Geschil6. In geschil is of de utb terecht aan eiser is uitgereikt, hetgeen eiser ontkent en verweerder bevestigt.
7. Eiser stelt dat er sprake is van terugkerende goederen. In dat kader licht eiser toe dat hij sieraden heeft meegenomen naar Dubai om deze om te ruilen voor andere sieraden. De meegenomen sieraden zijn Uniegoederen. Eiser stelt dat de functionaliteit van de sieraden niet is gewijzigd. Het gaat in beide gevallen om gouden sieraden voor vrouwen. De waarde van de ingeruilde sieraden is nagenoeg dezelfde als die van de in Dubai daarvoor geruilde sieraden. Eiser betoogt dat artikel 203, vijfde lid, van het Douanewetboek van de Unie (DWU) is opgenomen in het DWU om misbruik te voorkomen en dat van misbruik in casu geen sprake is. Daarnaast stelt eiser dat hij aanvullend op de ruil een aantal sieraden heeft gekocht en dat enkel over de aankoopwaarde van deze sieraden (€ 11.030) - en niet over de waarde van de omgeruilde sieraden - invoerrechten en omzetbelasting betaald hoeft te worden. Ter zitting heeft eiser benadrukt dat deze economische realiteit in ogenschouw moet worden genomen. Ook heeft hij een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. De belastingheffing moet in verhouding staan tot de situatie en het is niet zo dat voor € 35.000 aan sieraden is gekocht, zodat de belastingheffing onevenredig is.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de utb. Verder verzoekt eiser dat verweerder in de proceskosten wordt veroordeeld.
8. Verweerder voert aan dat de sieraden - waarvoor de utb is uitgereikt - geen Uniegoederen zijn. Voor zover sprake is van omsmelten van oude sieraden, zijn nieuwe sieraden ontstaan. De sieraden zijn niet teruggekeerd in dezelfde staat waarin zij werden uitgevoerd (artikel 203, vijfde lid van het  DWU). Voor zover eiser nieuwe sieraden heeft gekocht in Dubai met inruil van oude sieraden, gaat het ook om nieuwe sieraden. Het is daarbij niet van belang hoe en of met wat er is betaald voor deze nieuwe sieraden, dus of er oude sieraden zijn ingeruild. Voorts voert verweerder aan dat eiser geen beroep kan doen op de vrijstelling van de rechten bij invoer voor persoonlijke bezittingen van reizigers omdat de sieraden niet vrijgesteld zijn van omzetbelasting.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
9. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de sieraden heeft binnengebracht vanuit de Verenigde Arabische Emiraten in Nederland via de luchthaven Schiphol. Ook is niet in geschil dat hij bij aankomst op Schiphol is gelopen door het groene kanaal “niets aan te geven” met de sieraden in de handbagage.
Wettelijk kader10. 	Op grond van artikel 79, eerste lid, van het DWU ontstaat een douaneschuld bij invoer als verplichtingen betreffende het binnenbrengen van niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie niet worden nagekomen.
11. Op grond van artikel 201, eerste lid, van het DWU worden niet-Uniegoederen die bestemd zijn om op de markt van de Unie te worden gebracht of bestemd zijn voor particulier gebruik of consumptie binnen het douanegebied van de Unie, geplaatst onder de regeling in het vrije verkeer brengen.
12. Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder a, van het DWU ontstaat een douaneschuld bij invoer indien aan invoerrechten onderworpen niet-Uniegoederen onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” worden gebracht.
13. Op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) wordt omzetbelasting geheven ter zake van invoer van goederen. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet OB wordt voor de heffing van omzetbelasting onder invoer verstaan het brengen in Nederland van goederen die zich niet in het vrije verkeer van de Europese Unie bevinden.
14. Op grond van artikel 141 van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (GvO) wordt voor goederen zoals bedoeld in artikel 138 a) tot en met d) van de Verordening, dat wil zeggen goederen zonder handelskarakter die in de persoonlijke bagage van reizigers zijn vervat en die in aanmerking komen voor vrijstelling van invoerrechten krachtens artikel 41 van Verordening (EG) nr. 1186/2009 (reizigersvrijstelling) hetzij als terugkerende goederen, het passeren van het groene kanaal of het kanaal “niets aan te geven” geacht een douaneaangifte te vormen.
15. Op grond van 203, eerste lid, van het DWU worden niet-Uniegoederen die, na uit het douanegebied van de Gemeenschap te zijn uitgevoerd, opnieuw in dit douanegebied worden binnengebracht en binnen een termijn van drie jaar in het vrije verkeer worden gebracht, op verzoek van de belanghebbende van rechten bij invoer vrijgesteld (terugkerende goederen). Met overeenkomstige toepassing van deze bepaling bestaat op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB aanspraak op vrijstelling voor de omzetbelasting bij invoer.
16. Op grond van artikel 5, aanhef en onder 23, van het DWU, zijn Uniegoederen - onder meer - goederen die in het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht uit landen of gebieden buiten dat gebied en die in het vrije verkeer zijn gebracht. Op grond van artikel 119, eerste lid, van de GvO worden goederen die overeenkomstig artikel 134, eerste lid, van het DWU het douanegebied van de Unie worden binnengebracht niet geacht Uniegoederen te zijn, tenzij de Uniestatus ervan naar behoren overeenkomstig de artikelen 123 tot en met 133 van de GvO wordt aangetoond.
17. Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/2447 van 24 november 2015 (Uvo) worden voor het vaststellen van de douanewaarde krachtens artikel 70, lid 1, van het wetboek kortingen in aanmerking genomen wanneer op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte de kortingen en het bedrag ervan in de verkoopovereenkomst waren opgenomen.
18. Eiser betoogt dat de 15 sieraden (zie onder 1) terugkerende goederen zijn (goederen die oorspronkelijk Uniegoederen waren) waarvoor een vrijstelling van die invoerrechten en omzetbelasting geldt.
19. Voor een beroep op deze vrijstelling voor terugkerende goederen gelden een aantal voorwaarden (zie overweging 14). De zes sieraden waarvan eiser erkent dat deze aanvullend in Dubai zijn gekocht, vallen sowieso niet onder de regeling voor terugkerende goederen. Deze sieraden waren niet eerder in de Europese Unie. Maar ook de overige negen sieraden vallen niet onder de vrijstelling voor terugkerende goederen. Eén van de voorwaarden om voor de vrijstelling in aanmerking te komen, is dat goederen in dezelfde staat terugkeren als waarin zij werden uitgevoerd (artikel 203, vijfde lid, van het DWU). Om dezelfde staat te behouden mogen goederen buiten het douanegebied slechts behandelingen ondergaan die hun presentatie wijzigen of die noodzakelijk waren om deze te herstellen, te reviseren of in goede staat te bewaren (artikel 158, eerste lid, van de GvO). Er is geen sprake van goederen die terugkeren in dezelfde staat als waarin zij werden uitgevoerd. Eiser heeft over de sieraden die hij vanuit Nederland heeft meegenomen verklaard dat deze in Dubai zijn omgeruild voor andere sieraden. Door deze omruil zijn de uit Nederland meegenomen goederen niet meer dezelfde goederen als de goederen die bij terugkomst naar Nederland werden meegenomen. Het betoog van eiser dat de functionaliteit van de sieraden niet is gewijzigd (het gaat bij de uit Nederland meegenomen sieraden om gouden sieraden voor vrouwen, en dat is ook zo bij de sieraden die mee terug genomen zijn naar Nederland) slaagt niet. Terugkerende goederen moeten, om voor de vrijstelling in aanmerking te komen, feitelijk dezelfde goederen betreffen. Hoe is betaald voor de sieraden die naar Nederland mee terug zijn genomen, maakt voor de vrijstelling voor terugkerende goederen niet uit. Dat op het
purchase receiptvan 26 maart 2024 is vermeld “
I authorize to [bedrijf] L.L.C. to melt the exchanged old jewellery” en dat een bedrag van AED 92432,40 bedrag is afgetrokken van het aankoopbedrag op de aankoopfactuur van negen sieraden, maakt dus ook niet uit.
Economische realiteit20.	Eiser stelt dat hij gouden sieraden uit Nederland heeft meegenomen die zich in het vrije verkeer bevonden, en dat hij deze buiten de Europese Unie heeft geruild voor gouden sieraden die hij vervolgens heeft ingevoerd. Hij betoogt dat de meerwaarde van de mee naar Nederland teruggenomen (geruilde nieuwe) sieraden ten opzichte van de uit Nederland meegenomen (ingeruilde oude) sieraden leidend moet zijn voor de te betalen invoerrechten en omzetbelasting. Volgens zijn berekening is die meerwaarde een bedrag van € 11.030.
21. Deze opvatting vindt geen steun in het recht. Bij een reis naar een land buiten het douanegebied van de Unie (douanegebied) verliezen goederen met het verlaten van het douanegebied de douanestatus van Uniegoederen (artikel 154, aanhef en onder a, van het DWU). De regeling terugkerende goederen is ervoor bedoeld om goederen die zich al in het vrije verkeer van de Europese Unie bevonden en waarover al omzetbelasting (en mogelijk invoerrechten) is betaald, niet nogmaals te belasten bij terugkeer (zie onder 19). Deze vrijstelling geldt niet voor goederen die van buiten de Europese Unie in het vrije verkeer van de Unie worden gebracht, zoals de in Dubai verkregen (geruilde nieuwe) sieraden. Bij invoer van dergelijke goederen moeten invoerrechten (artikel 201, eerste lid, in samenhang met artikel 77, eerste lid en onder a van het DWU) en omzetbelasting (artikel 1, aanhef en onder d, van de Wet OB) worden betaald, aan de hand van de douanewaarde, die in beginsel de transactiewaarde is: de voor de goederen werkelijk betaalde prijs bij verkoop voor uitvoer naar het douanegebied (artikel 70 van het DWU). Voor de douanewaarde maakt niet uit hoe of uit welke bron de koop is betaald. Van een korting op de douanewaarde als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Uvo is niet gebleken.
22. Op 2 april 2024 is eiser met de sieraden op Schiphol door het groene kanaal gegaan. Hij deed daarmee aangifte, die door betreding werd aanvaard. Verweerder is vervolgens terecht uitgegaan van de transactiewaarde en heeft de douanewaarde kunnen vaststellen aan de hand van de door eiser overgelegde facturen. Eiser beroept zich op het evenredigheidsbeginsel en betoogt dat de belastingheffing niet in verhouding staat tot de feitelijke situatie. Dit betoog slaagt niet. Eiser heeft voor een bedrag van € 35.000 aan goederen buiten de Europese Unie gekocht en deze goederen in het vrije verkeer van de Unie gebracht. Over de waarde van deze goederen heeft verweerder volgens de toepasselijke regels belasting geheven.
23. Verweerder heeft dus terecht over het gehele aankoopbedrag van de in Dubai verkregen sieraden invoerrechten en omzetbelasting geheven. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
24. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en krijgt eiser zijn griffierecht niet terug.